Rechtbank Arnhem, 18-12-2008, BG9326, 177325
Rechtbank Arnhem, 18-12-2008, BG9326, 177325
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 18 december 2008
- Datum publicatie
- 9 januari 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BG9326
- Zaaknummer
- 177325
Inhoudsindicatie
Centraal staat de vraag of eiser eigenaar is van de auto waarop de Ontvanger beslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177325 / KG ZA 08-722
Vonnis in kort geding van 18 december 2008
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te Nijmegen,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van de Ontvanger
- de vrijwillige verschijning van de Ontvanger
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser], tevens houdende vermeerdering van eis
- de pleitnota van de Ontvanger.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is - indirect - bestuurder van The Red Bull B.V. Op 6 augustus 2003 heeft The Red Bull B.V. van de heer [betrokkene], h.o.d.n. Auto-Avenir en wonende te Zwitserland, gekocht en geleverd gekregen een personenauto, merk [de auto], [type], voor een bedrag van € 92.000,00. De koopsom is door The Red Bull B.V. op 13 augustus 2003 aan Auto-Avenir voldaan.
2.2. De [de auto] is op rechtsgeldige wijze door The Red Bull B.V. ingevoerd in Nederland. De Rijksdienst voor het Wegverkeer heeft op 8 oktober 2003 een kenteken voor de [de auto] afgegeven ([kenteken]). Het kentekenbewijs is op naam gesteld van [eiser].
2.3. Op 23 september 2003 heeft The Red Bull B.V. de [de auto] verkocht en geleverd aan [eiser] voor een bedrag van € 100.000,00.
2.4. Uit door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijkt dat op 10 oktober 1996 op verzoek van de Nederlandse justitie door de instructierechter te Lausanne, kanton Vaud, Zwitserland, beslag is gelegd op de [de auto]. Op 28 mei 1998 heeft het Nederlandse Ministerie van Justitie aan het Bundesamt für Polizeiwesen medegedeeld dat het beslag op de [de auto] kon worden opgeheven.
2.5. Om de [de auto] weer in de originele staat terug te brengen teneinde een certificaat van originaliteit van de [de auto]-fabrieken te verkrijgen, heeft [eiser] in het voorjaar van 2008 het chassis en de carrosserie van de [de auto] doen afleveren aan [betrokkene 2] te [woonplaats].
2.6. Op 4 november 2008 heeft de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Nijmegen, executoriaal beslag gelegd op de carrosserie van de [de auto], stellende - kort gezegd - dat deze carrosserie eigendom is van de heer J[betrok[betrokkene 3].
2.7. Het chassis/de carrosserie van de [de auto] is vervolgens afgevoerd naar Soesterberg, met de mededeling dat deze op 3 december 2008 door de Ontvanger executoriaal zal worden verkocht.
2.8. Bij brief van 7 november 2008 heeft de advocaat van [eiser] de Ontvanger en de beslagleggende deurwaarder bericht dat [eiser] zich verzet tegen het verhaal door de Ontvanger op zijn goed.
2.9. In reactie hierop heeft de Ontvanger bij brief van 11 november 2008 de advocaat van [eiser] verzocht mee te delen welk recht [eiser] claimt ten aanzien van de carrosserie van de [de auto].
2.10. Daarop heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 12 november 2008 aan de Ontvanger meegedeeld dat [eiser] eigenaar is van de carrosserie van de [de auto].
2.11. Tot op heden heeft de Ontvanger de carrosserie van de [de auto] niet teruggegeven aan [eiser]. Wel heeft hij in het licht van deze kort gedingprocedure de executoriale verkoop van de carrosserie opgeschort.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert na vermeerdering van eis dat de voorzieningenrechter:
a. voor recht verklaart dat door de Ontvanger onrechtmatig is gehandeld door op 4 november 2008 beslag te leggen op het chassis/de carrosserie van de [de auto];
b. de Ontvanger veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het chassis en de carrosserie van de [de auto] af te leveren aan [eiser], in dezelfde staat waarin deze zich bevond ten tijde van de beslaglegging, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat de Ontvanger daarmee in gebreke blijft;
c. de Ontvanger veroordeelt om aan [eiser] - ten titel van schadevergoeding wegens onrechtmatige beslaglegging - te vergoeden de schade ter grootte van
€ 17.240,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der
dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d. de Ontvanger veroordeelt in de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij eigenaar is van de [de auto]. Hij heeft deze rechtsgeldig gekocht en geleverd gekregen. Hij is ook kentekenhouder van de [de auto]. Het chassis/de carrosserie dient derhalve aan hem te worden teruggegeven. Indien de Ontvanger aannemelijk zou maken dat [betrokkene] in augustus 2003 beschikkingsonbevoegd was, moet worden aangenomen dat [eiser] te goeder trouw was in de zin van artikel 3:86 lid 1 BW, zodat hij ondanks een gebrek aan beschikkkingsbevoegdheid eigendom verworven heeft. De Ontvanger heeft volgens [eiser] op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [betrokkene 3] eigenaar is (geweest en gebleven) van de [de auto]. Door desondanks beslag te leggen en het chassis/de carrosserie van de [de auto] niet aan [eiser] terug te geven, handelt de Ontvanger onrechtmatig jegens [eiser]. Als gevolg hiervan heeft [eiser] ook schade geleden. Deze schade bestaat uit de kosten die reeds zijn gemaakt door [betrokkene 2] in verband met de inbeslagname op 4 november 2008
(€ 8.341,30), de kosten die door [betrokkene 2] nog gemaakt moeten worden (€ 4.737,45) en de kosten van de advocaat (€ 4.162,62).
3.3. De Ontvanger voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang, hierna zal worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot aflevering van het chassis en de carrosserie van de [de auto].
4.2. De vraag die in dit kort geding centraal staat, is of [eiser] eigenaar is van de [de auto]. Dit wordt betwist door de Ontvanger, die stelt dat [betrokkene 3] daarvan eigenaar is. De Ontvanger voert in dit verband aan dat [betrokkene 3] in 1998 door het gerechtshof Amsterdam veroordeeld is tot een gevangenisstraf voor de duur van 5,5 jaar wegens het als bestuurder deelnemen aan een organisatie die als oogmerk heeft het opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen, verkopen, afleveren en vervoeren van grote hoeveelheden hasj. Aan [betrokkene 3] zijn in dat kader door de Ontvanger voor zeer aanzienlijke bedragen, in totaal voor meer dan € 170.000.000,00, aanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting opgelegd, waarvan nog steeds een groot bedrag openstaat. Volgens de Ontvanger weigert [betrokkene 3] aan te geven waar hij het vermogen heeft ondergebracht dat hij met de hasjhandel heeft verdiend. De Ontvanger stelt dat een deel van dat vermogen van [betrokkene 3] in een drietal [de auto]’s zit. Een van deze [de auto]’s is de [de auto] die bij [betrokkene 2] in beslag is genomen. Volgens de Ontvanger is [eiser] aan te merken als houder van het chassis/de carrosserie, omdat het nooit de bedoeling van [betrokkene 3] en [eiser], die volgens de Ontvanger ten deze samenwerken, is geweest dat [eiser] de [de auto] voor zichzelf zou houden. Volgens de Ontvanger was [betrokkene] beschikkingsonbevoegd zodat hij de eigendom van de [de auto] niet aan [eiser] kon overdragen en heeft [eiser] niet de bescherming van artikel 3:86 BW, omdat hij bij de verkrijging van de [de auto] niet te goeder trouw was.
Subsidiair voert de Ontvanger aan dat [eiser] een stroman van [betrokkene 3] is en als zodanig geen rechtens te respecteren belang heeft zich te verzetten tegen de executie van de carrosserie van [betrokkene 3].
4.3. Voorshands geoordeeld is op grond van de door [eiser] in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk geworden dat hij eigenaar is (geworden) van de [de auto]. Op 6 augustus 2003 heeft The Red Bull B.V. de [de auto] van [betrokkene] gekocht en geleverd gekregen. Daarna is de [de auto] door The Red Bull B.V. aan [eiser] verkocht en geleverd. Een en ander blijkt onder meer uit de koopovereenkomsten van respectievelijk 6 augustus 2003 en 23 september 2003, het betalingsbewijs van 13 augustus 2003, het op 8 oktober 2003 afgegeven kentekenbewijs ten name van [eiser], alsmede uit de levering van de [de auto].
4.4. In dit licht bezien heeft de Ontvanger vooralsnog onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] op grond van artikel 3:84 lid 1 BW geen eigendom heeft verkregen. Met name heeft de Ontvanger onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] (The Red Bull B.V.) de [de auto] van een beschikkingsonbevoegde ([betrokkene]) heeft gekocht en geleverd gekregen. Weliswaar heeft de Ontvanger een grote hoeveelheid stukken in het geding gebracht waaruit een bepaald beeld naar voren komt dat in grote lijnen overeenstemt met de hiervoor onder 4.2 weergegeven stellingen van de Ontvanger, maar daaruit volgt niet met een voldoende mate van zekerheid dat [betrokkene] destijds beschikkingsonbevoegd was. In ieder geval staat vast dat het beslag dat op 10 oktober 1996 op de [de auto] is gelegd, daarna op verzoek van de Nederlandse autoriteiten is opgeheven. De Ontvanger heeft geen duidelijke stukken overgelegd waaruit blijkt wat er daarna met betrekking tot de [de auto] is gebeurd tot het tijdstip dat deze in het bezit van [betrokkene] kwam dan wel wat de rol van [betrokkene] verder geweest. Verder heeft naast [eiser] tot op heden niemand de eigendom van de [de auto] opgeëist.
4.5. Ook het verweer van de Ontvanger dat [eiser] valt aan te merken als stroman van [betrokkene 3] wordt verworpen. Uit de door de Ontvanger in het geding gebrachte stukken blijkt weliswaar dat er in het verleden contacten zijn geweest tussen [eiser] en [betrokkene 3], maar in het kader van dit kort geding kan uit de door de Ontvanger op basis van die stukken gestelde feiten en omstandigheden niet de vergaande conclusie worden getrokken dat [eiser] als stroman van [betrokkene 3] fungeert en/of heeft gefungeerd. Dat [eiser] geen rechtens te respecteren belang heeft zich te verzetten tegen de executie van de carrosserie van de [de auto] ten laste van [betrokkene 3], is vooralsnog dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. Dit klemt te meer nu de belangen van de Ontvanger gewaarborgd blijven. Immers, [eiser] heeft geen opheffing van het door de Ontvanger gelegde executoriale beslag gevorderd, zodat dit beslag op het chassis/de carrosserie blijft rusten.
4.6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onder 3.1 sub b gevorderde zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, nu de Ontvanger ter zitting heeft aangegeven de beslissing van de voorzieningenrechter te respecteren. Het verweer van de Ontvanger, dat ziet op de vraag in welke staat het chassis/de carrosserie van de [de auto] moet worden teruggebracht, is niet meer relevant, omdat dit verweer is gekoppeld aan het gevoerde verweer van de Ontvanger met betrekking tot de dwangsom. Nu geen dwangsom wordt opgelegd, is dit verweer verder niet aan de orde.
Eventuele schade aan het chassis/de carrosserie dient in een bodemprocedure te worden vastgesteld. Een kort geding leent zich daarvoor in ieder geval niet.
4.7. Het onder 3.1 sub a gevorderde strekt tot het vaststellen van een rechtsverhouding tussen partijen, waartoe de voorzieningenrechter in kort geding niet (zonder meer) bevoegd is (vgl. artikel 257 Rv en de daarbij behorende vaste jurisprudentie en literatuur). Waarom dat hier anders zou zijn, is gesteld noch gebleken. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8. Het gevorderde onder 3.1 sub c strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.9. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij deze vordering. Bovendien is van belang dat in het kader van dit kort geding geen grondig onderzoek naar de feiten kan worden verricht, terwijl partijen met overlegging van een grote hoeveelheid stukken over en weer het nodige hebben aangevoerd. Uit deze stukken kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn. Het gevorderde onder 3.1 sub c zal dan ook worden afgewezen.
4.10. Aangezien partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. veroordeelt de Ontvanger om binnen twee (2) dagen na betekening van dit vonnis het chassis en de carrosserie van de [de auto], [type], af te leveren aan [eiser], in dezelfde staat waarin deze zich bevond ten tijde van de beslaglegging;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.J.C van Emden-Geenen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren op 18 december 2008.