Home

Rechtbank Arnhem, 05-02-2008, BJ2963, AWB-06_4628

Rechtbank Arnhem, 05-02-2008, BJ2963, AWB-06_4628

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
5 februari 2008
Datum publicatie
17 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BJ2963
Zaaknummer
AWB-06_4628

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Schending administratieplicht leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4628

Uitspraakdatum: 5 februari 2008

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.]H.97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 17.397 (ƒ 38.338), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 211 (ƒ 465). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 183 (ƒ 404) aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.]H.07) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 13.161

(ƒ 29.003), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 517 (ƒ 1.141). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 224 (ƒ 495) aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [.]H.16) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.783, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 113 en een vergrijpboete van € 5.341.Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 939 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2006 de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetes gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 23 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op

24 augustus 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2007 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A], werkzaam bij [B] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [D]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.

Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen tot overeenstemming te komen over de hoogte van de aftrekbare autokosten. De daaropvolgende brief van eisers gemachtigde en het schrijven van verweerder zijn in het dossier gevoegd.

Vervolgens is het onderzoek ter zitting op 8 oktober 2007 in Arnhem hervat. Namens eiser is daar verschenen [A], werkzaam bij [B] te [Q]. Namens verweerder is verschenen mr. [C].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Op 19 december 1996 hebben eiser en zijn echtgenote een winkelpand met bovenwoning, ondergrond, erf en tuin (hierna: het woon-winkelpand) gekocht voor een bedrag van

ƒ 225.000. Eiser is in dit woon-winkelpand een groente-, fruit- en levensmiddelenzaak gestart onder de naam “[E]”. Deze onderneming wordt uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak. Het gehele pand heeft eiser toegerekend aan het ondernemingsvermogen.

Met dagtekening 22 september 1997 heeft eiser een formulier “Opgaaf gegevens startende onderneming” ingediend bij verweerder. In dit formulier heeft eiser ingevuld dat zijn onderneming op 1 januari 1997 van start is gegaan. Als bijlage bij dit formulier is een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) opgenomen. Daarin staat vermeld dat de onderneming per 27 december 1996 is gestart.

Namens de Belastingdienst/Ondernemingen [P] heeft [F] op

31 oktober 1997 een startersbezoek bij eiser ingesteld. De resultaten daarvan zijn neergelegd in de brief van 4 december 1997 (hierna: brief startersbezoek). In deze brief wordt onder andere geconstateerd dat de kasadministratie niet op de juiste wijze wordt bijgehouden. Ook worden met betrekking tot onder andere de kasadministratie afspraken gemaakt voor de toekomst.

In zijn aangifte IB/PVV over het jaar 1997 heeft eiser investeringsaftrek geclaimd in verband met het woon-winkelpand en de inventaris. Eiser heeft voor wat betreft het woon-winkelpand over een bedrag van € 110.164 (ƒ 242.770) 13% investeringsaftrek geclaimd. Daarbij heeft eiser als datum en jaar van ingebruikneming 1 januari 1997 ingevuld. Voor wat betreft de inventaris heeft eiser over een bedrag van € 11.345 (ƒ 25.000) 24% investeringsaftrek geclaimd. Ook daar heeft eiser als datum en jaar van gebruikneming 1 januari 1997 ingevuld.

Op 1 oktober 1998 heeft [G] in opdracht van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] de woning per 19 december 1996 getaxeerd naar de waarde per

19 december 1996 in verband met de splitsing van de koopsom. De resultaten van deze taxatie zijn neergelegd in het taxatierapport van 7 oktober 1998. De koopsom is in het taxatierapport als volgt gesplitst:

Koopsom € 102.100 ƒ 225.000

Kosten koper € 8.064 ƒ 17.770

€ 110.164 ƒ 242.770

Grondwaarde € 36.303 ƒ 80.000

Woongedeelte (45%) € 33.239 ƒ 73.250

Bedrijfsgedeelte (55%) € 40.622 ƒ 89.520

Op 15 september 1998 heeft [D] namens de Belastingdienst/Ondernemingen [P] een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. De resultaten van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 10 maart 1999 (hierna: het rapport 1997). Blijkens het rapport 1997 is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en omzetbelasting over het jaar 1997 onderzocht. Dit rapport bevat - voor zover relevant - de volgende passages:

“(…)

1.3.1. Niet voldoen aan de administratieplicht

(artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Belastingplichtige heeft niet voldaan aan de administratieplicht.

Ik heb de volgende gebreken geconstateerd:

- over de periode 1 januari tot en met 30 september 1997 is geen kasadministratie bijgehouden;

- het kasboek vanaf 1 oktober 1997 voldoet niet aan de eisen;

Ik verwijs hierbij naar het verslag van 4 december 1997 dat is opgemaakt naar aanleiding van een startersbezoek.

1.3.2. Niet voldoen aan de bewaarplicht

(artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:

- kwitanties van de contante aankoop van de machines;

- Z-afslagen;

- Diverse bankafschriften.

Op 15 september 1998 heb ik belastingplichtige medegedeeld dat hij moet voldoen aan de bewaarplicht.

Een schriftelijke waarschuwing is gelijktijdig met het rapport verstuurd.

(…)

2.1.2. Afschrijving bedrijfsmiddelen

De Belastingplichtige schrijft de gebouwen in 30 jaar af.

Belastingplichtige heeft ten onrechte afgeschreven over de ondergrond.

De jaarlijkse afschrijving is NLG 5.426.

De afschrijvingen corrigeer ik in 1997 met NLG 2.666.

Het gevolg is:

1) winstcorrectie 1997: NLG 2.666 +;

2) de boekwaarde van de gebouwen per 31-12-1997 wordt NLG 237.344.

(…)

4.1.1. Kasverantwoording\Geldbeweging

De belastingplichtige heeft over de periode 1 januari tot 1 oktober 1997 geen kasadministratie bijgehouden.

De boekhouder heeft de omzet over de bovengenoemde periode volgens schatting bepaald aan de hand van de inkopen.

(…)

Verder heb ik het volgende geconstateerd:

- het kasboek was bijgewerkt tot en met 12 september 1998;

- er is een kassa aanwezig, deze heeft geen controlestrook;

- er werden geen Z-afslagen aangemaakt;

- niet alle bankafschriften zijn bewaard;

- privé opnamen en stortingen worden niet consequent geboekt;

- de mutaties in het kasboek werden niet altijd van een datum voorzien.

- de kasadministratie over de maand december is niet in het kasboek bijgehouden.

Naar aanleiding van bovenstaande gebreken trek ik de conclusie dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen.

(…)

4.1.4. Brutowinst

De belastingplichtige bepaalt de verkoopprijs als volgt:

- groenten: gemiddeld 130% van de inkoopprijs (inclusief omzetbelasting);

- levensmiddelen: minimaal 140% op de inkoopprijs (inclusief omzetbelasting);

- cadeauartikelen: gemiddeld 65% op de inkoopprijs (inclusief mehrwertsteuer).

(…)

4.3 Investeringsregelingen

4.3.1. Investeringsaftrek

Het investeringsbedrag alsmede het gehanteerde percentage is onjuist.

Belastingplichtige heeft recht op 21% van NLG 114.520 is NLG 24.050.

De volgende investeringen zijn van investeringsaftrek uitgesloten:

- woongedeelte;

- ondergrond van de gebouwen.

Winstcorrectie 1997: NLG 13.510 +.

(…)

7.0 Gemaakte afspraken

Ik heb met belastingplichtige de volgende afspraken gemaakt over de kasadministratie:

- de kas wordt dagelijks bijgehouden (o.a. dagelijkse omzetverantwoording) aan de hand van een Z-afslag;

- wekelijkse kascontrole wordt toegepast;

- eventuele kasverschillen worden geboekt;

- privé opnamen en stortingen worden in het kasboek vermeld;

- de kasboekingen worden voorzien van een datum;

Ook heb met belastingplichtige de afspraak gemaakt dat alle bankafschriften zullen worden bewaard.

(…)”

Op 28 januari 2000 heeft [D] namens de Belastingdienst/Ondernemingen [P] een bedrijfsbezoek ingesteld bij eiser. De resultaten van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 3 februari 2000 (hierna: het rapport bedrijfsbezoek). Het doel van het bezoek was een controle op de naleving van gemaakte afspraken die tijdens het boekenonderzoek op 15 september 1998 zijn gemaakt. In dit rapport wordt er met nadruk op gewezen dat aan het bezoek geen vertrouwen kan worden ontleend betreffende de aanvaardbaarheid van enige fiscale aangifte. Dit rapport bevat - voor zover relevant - de volgende passages:

“(…)

2. Controle op naleving van gemaakte afspraken

Ik heb geconstateerd dat belastingplichtige de afspraken gedeeltelijk is nagekomen.

Kasadministratie:

- de kas wordt dagelijks bijgehouden;

- maandelijks wordt de kas gecontroleerd;

- privé opnamen worden aan het eind van de maand in de kas geboekt;

- de mutaties in het kasboek zijn voorzien van een datum.

Bewaarplicht:

- belastingplichtige heeft niet alle bankafschriften bewaard.

Ik heb belastingplichtige de mededeling gedaan dat de bankafschriften bewaard moeten blijven aangezien deze bescheiden tot de administratie behoren.

3. Afspraken

Met belastingplichtige zijn de volgende afspraken gemaakt:

Kasadministratie:

- de privé opnamen/storingen worden op de dag zelf in het kasboek geboekt.

Bewaarplicht:

- alle bankafschriften zullen worden bewaard.

Per 16 december 2001 heeft eiser zijn onderneming gestaakt.

Eiser heeft over het jaar 1999 zijn aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen van € 14.410 (ƒ 31.756 ). De winst uit onderneming bedraagt volgens deze aangifte

€ 4.739 (ƒ 10.443). De aanslag IB/PVV 1999 is conform de ingediende aangifte opgelegd.

Eiser heeft over het jaar 2000 zijn aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen van € 8.316 (ƒ 18.327 ). De winst uit onderneming bedraagt volgens deze aangifte

€ 7.542 (ƒ 16.621). De aanslag IB/PVV 2000 is conform de ingediende aangifte opgelegd.

Eiser heeft over het jaar 2001 zijn aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.705. De winst uit onderneming bedraagt volgens deze aangifte

€ 578.

Op 13 augustus 2003 heeft [D] namens de Belastingdienst[te P] aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen bij eiser. De resultaten van dit boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 31 augustus 2004 (hierna: het rapport 1999-2001). Blijkens dit rapport is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en omzetbelasting over de jaren 1999 tot en met 2001 onderzocht. Dit rapport bevat - voor zover relevant - de volgende passages:

“(…)

2.3.2 Niet voldoen aan de administratieplicht (artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de administratieplicht. De volgende gebreken zijn geconstateerd:

- de kasadministratie voldoet niet aan de eisen die de wet daaraan stelt (een kascontrole heeft niet plaatsgevonden, privé-opnamen zijn als sluitpost geboekt) en is niet bewaard gebleven.

Zie 4.1.2

2.3.3 Niet voldoen aan de bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. Het volgende onderdeel van de administratie is niet bewaard:

- het handmatig kasboek (vanaf het jaar 1999).

3 Fiscale balans

3.1 Materiële vaste activa

3.1.1 Bedrijfsgebouwen

(…)

Bij een vorig boekenonderzoek in 1999 over het jaar 1997 is de balanswaarde gebouwen gecorrigeerd en nader vastgesteld op f 237.344 (correctie + f 2.666).

De jaarlijkse afschrijving is toen eveneens gecorrigeerd (-/- f 2.666) en nader

vastgesteld op f 5.426. Ik verwijs naar het rapport van 10 maart 1999.

Verzuimd is om de balanscorrectie in de volgende jaren door te voeren. De balanswaarde gebouwen in de jaarstukken van de jaren 1999 tot en met 2001 is foutief opgenomen.

De balanswaarden volgens de jaarstukken zijn per:

- 31 december 1999: f 226.855;

- 31 december 2000: f 219.293;

- 31 december 2001: f 211.984.

De gecorrigeerde balanswaarden zijn:

- 31 december 1997: f 237.344

- 31 december 1998: f 231.918

- 31 december 1999: f 226.492

- 31 december 2000: f 221.066

- 31 december 2001: f 215.640

Balanscorrectie gebouwen

1999: -/- f 363;

2000: + f 1.722;

2001: + f 3.656.

3.1.2 Inventaris

Bij staking dient de inventaris overgeheveld te worden naar privé tegen de werkelijke waarde. De boekwaarde per stakingsdatum is f 9.888.

(…)

4 Winstberekening

4.1.1 Brutowinst

Uit de jaarstukken blijken de onderstaande brutowinstpercentages:

1999 2000 2001

Omzet f 77.545 f 106.034 f 118.170

Inkoopwaarde f 45.447 f 57.310 f 73.706

Brutowinst f 32.098 f 48.724 f 44.464

Percentage van de Inkoopwaarde 70,6% 85% 60%

Het brutowinstpercentage van het jaar 2001 is nadelig beïnvloed doordat ten tijde van staking de producten tegen veel lagere prijzen werden aangeboden.

De brutowinstpercentages geven geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

4.1.2 Kasverantwoording

De belastingplichtige berekende de ontvangsten aan de hand van de uitgaven en het aanwezige kasgeld (afgeleide ontvangsten). De in de winkel aanwezige kassa werd slechts als geldla gebruikt. De belastingplichtige boekte privé-opnamen als sluitpost. Het kasboek werd door belastingplichtige geautomatiseerd bijgehouden, maandelijks werd het kasboek afgesloten.

Bij de opmaak van de jaarrekening werd het eindsaldo van de grootboekrekening kas vergeleken met het eindsaldo van de kasadministratie. Daarbij is gebleken dat in elk van de jaren 1999 tot en met 2001 een hoog kasverschil aanwezig was, zijnde:

- 31 december 1999: f 25.846,25 (kastekort);

- 31 december 2000: f 45.000,00 (kastekort);

- 31 december 2001: f 20.000,00 (kastekort).

Daarnaast is het beginsaldo kas per 1-1-2001, in het boekingsjaar, middels een corrrectieboeking (zijnde als privé-storting aangemerkt) gecorrigeerd met f 3.000.

(…)

4.1.6 Afschrijving van materiële vaste activa

Zie 3.1.1.

De belastingplichtige heeft in de jaren 1999 tot en met 2001 de afschrijving op gebouwen en terreinen tot onjuiste bedragen ten laste van de winst gebracht.

De jaarlijkse waardevermindering stel ik vast op f 5.426.

Jaar Opgevoerd Gecorrigeerd Winstbijtelling

1999 f 7.822,60 f 5.426 f 2.396,60;

2000 f 7.561,85 f 5.426 f 2.135,85;

2001 f 7.309,00 f 5.426 f 1.883,00.

(…)

4.1.11 Boekwinst op activa

Bij staking is het onroerend goed overgeheveld naar het privé-vermogen. Afgerekend moet worden over de meerwaarde van het onroerend goed. Voor het woongedeelte wordt, aangezien er sprake van duurzame zelfbewoning, een waardedrukkende factor toegepast.

De Belastingdienst Rivierenland/Kantoor Arnhem heeft een taxatie ingesteld en daarbij is

De waarde van het onroerend goed in het economisch verkeer is per 16 december 2001 vastgesteld op: f 330.556,50 (€150.000) en is als volgt bepaald:

- bedrijfsgedeelte met ondergrond etc. f 185.111,64 (€ 84.000);

- woongedeelte met ondergrond etc. f 145.444,86 (€ 66.000).

Voor het woongedeelte wordt, na toepassing van een waardedrukkende factor van 55%, de meerwaarde vastgesteld op 45% van f 145.444 is f 65.449.

De boekwinst wordt:

Waarde f 250.560

Boekwaarde (3.1.1) f 215.640

Boekwinst f 34.920 (€ 15.846)

(…)

4.1.13 Desinvesteringsbijtelling

Over de bij staking naar het privé vermogen overgehevelde bedrijfsmiddelen dient, als onderdeel van de stakingswinst, een desinvesteringsbijtelling in aanmerking genomen te worden.

Als bijtelling geldt het destijds bij aanschaf gehanteerde investeringsaftrekpercentage (21%).

Desinvesteringsbijtelling:

- gebouwen: 21% van f 89.520 (aankoopbedrag bedrijfsgedeelte m.u.v. de ondergrond) is

f 18.799

- inventaris: 21% van f 9.888 (boekwaarde ten tijde van staking) is f 2.076

Winstbijtelling

2001: f 20.875

4.1.14 Stakingswinst

In de aangifte van het belastingjaar 2001 is verzuimd een stakingswinst aan te geven.

Bij staking zijn activa (onroerend goed en inventaris) overgeheveld naar privé, afgerekend moet worden over de stille reserve

De stakingswinst bedraagt:

- stille reserve gebouwen (4.1.10)

- desinvesteringsbijtelling: (4.1.12)

af: stakingsaftrek

Belaste stakingswinst

f 34.920

f 20.875

f 55.795

f 20.000

f 35.795

(…)

11.1 Boete inkomstenbelasting

(…) Het voorts niet aangeven van de stakingswinst en het niet vermelden van de desinvesteringsbijtelling geven mij aanleiding de conclusie te trekken dat de aangifte zowel op onderdelen als in zijn geheel dusdanig onvolkomen is ingevuld, dat u daarmee willens en wetens de gerede kans hebt aanvaard dat deze onjuist was. Daarom is sprake van het (voorwaardelijk) opzettelijk doen van een onjuiste aangifte als bedoeld in artikel 67d van de AWR.

Nu in alle bovengenoemde gevallen sprake is van (voorwaardelijke) opzet als bedoeld in lid 3

van paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB), stel ik de boete vast op 50% van het bedrag van de aanslag (de premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen daaronder begrepen) als bedoeld in de paragrafen 26 en 27 van het BBBB.

(…)”

Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 1999, IB/PVV 2000 en de aanslag IB/PVV 2001 opgelegd, inclusief boetes en heffingsrente.

Tegen iedere aanslag zijn afzonderlijke pro-formabezwaarschriften ingediend.

Op 9 februari 2006 heeft verweerder schriftelijk medegedeeld voornemens te zijn het bezwaar grotendeels af te wijzen. Deze brief bevat - voor zover relevant - de volgende passages:

“(…)

1.2 Beoordeling van uw bezwaar

Op grond van artikel 25, lid 7 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) beoordeel ik de bezwaren in één geschrift.

Algemeen

Op grond van artikel 52 van de AWR is de heer [X] gehouden een zodanige administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Bij brief van 12 februari 1999 is op deze administratieve verplichting gewezen. Nu dit niet voldoende gevolgd is, stel ik de omkering bewijslast op grond van artikel 25, lid 6, letter b. Bij de uitspraak op de bezwaarschriften zullen de belastingaanslagen worden gehandhaafd, tenzij zal blijken dat de belastingaanslagen onjuist zijn.

Winstpercentage

Uw opmerking over een passage uit het rapport van de Belastingdienst van 10 maart 1999 is mijns inziens niet relevant voor de behandeling van het bezwaarschrift over de jaren 1999, 2000 en 2001. Hierbij merk ik op dat in het controlerapport van 31 augustus 2004 de percentages van de inkoopwaarde voor de onderhavige jaren respectievelijk 70,6% (1999), 85% (2000) en 60% (2001) zijn. Ik deel uw mening dat belanghebbende en adviseur niet bijzonder adequaat hebben gehandeld bij het opzetten en verwerken van de administratie.

Uit de kasverantwoording blijkt dat in alle onderhavige jaren er sprake is van een kastekort. Ook blijkt dat de correctieboeking heeft geresulteerd in een kasoverschot. In uw bezwaarschrift komt u niet met concrete feiten.

Vooralsnog ben ik van mening dat de gehanteerde brutowinstpercentages niet gecorrigeerd hoeven te worden.

Boekwinst pand

Het pand [a straat 1] te [Z] is door de Belastingdienst per 1 januari 1997 getaxeerd op f 242.770. Deze waarde is te splitsen in:

- ondergrond f 80.000

- woongedeelte (45%) - 73.250

- bedrijfsgedeelte (55%) - 89.520

Door belanghebbende is een afschrijvingstermijn van 30 jaar gehanteerd. De afschrijving is ten onrechte ook over de waarde van de ondergrond berekend. Dit is tijdens de controle over 1997 geconstateerd en gecorrigeerd.

De jaarlijkse afschrijving bedraagt 3.33% van f 162.770 is f 5.426 per jaar. Zie verder het rapport van de Belastingdienst van 10 maart 1999. Door de heer [X] is verzuimd om de balanscorrectie (te hoge afschrijving) in de volgende jaren door te voeren. Uitgaande van het bovenstaande bedragen de waardes:

Volgens jaarstukken Gecorrigeerde balanswaarden

Correctie

31-12-1997 f 237.344

31-12-1998 - 231.918

31-12-1999 f 226.855 - 226.492 f 363 neg.

31-12-2000 - 219.293 - 221.066 - 1.772

31-12-2001 - 211.984 - 215.640 - 3.656

Volgens goed koopmansgebruik dient een eenmaal gekozen afschrijvingssysteem gehanteerd te worden, dus ook voor 1998.

Rekening houdende met het voorgaande bedraagt de boekwinst:

- waarde pand volgens taxatie Belastingdienst per 16-12-2001 f 250.560

- boekwaarde - 215.640

- boekwinst f 34.920 (€ 15.846)

Uw stelling dat de boekwinst voor f 5.129 te hoog berekend is, deel ik niet.

Boekwinst inventaris

Mijns inziens is dit een OB-aangelegenheid. Voor de inkomstenbelasting is met dit gegeven niets gedaan.

Desinvesteringsbijtelling

De heer [X] heeft in een specificatie investeringsaftrek als bijlage bij de aangifte 1997 opgave gedaan van de investeringen. De investeringsaftrek is op basis van genoemde specificatie over 1997 geclaimd. De termijn van de desinvesteringsbijtelling volgens artikel 3.47, lid 2 Wet inkomstenbelasting 2001 bedraagt vijf jaren. Mijns inziens is de termijn niet verstreken.

Uw stelling dat het inkomen met f 20.875 verminderd dient te worden, deel ik dan ook niet.

Autokosten

In uw bezwaarschrift voert u een (nieuwe) kostenpost op. Uit de stukken van de voormalig adviseur blijkt uit niets, dat de heer [X] zijn privé-auto voor de onderneming gebruikt zou hebben. Ik verzoek u om een nadere onderbouwing (facturen, agenda, afspraken etc.) voor de gevraagde aftrek van f 4.500 per jaar.

Niet geboekte inkopen

Uit het onderzoek door de Belastingdienst is gebleken dat de brutowinstpercentages als volgt berekend zijn:

1999 2000 2001

Omzet 77.545 106.034 118.170

Inkoopwaarde 45.447 57.310 73.106

Brutowinst 32.098 48.724 44.464

Percentage van de inkoopwaarde 70,6% 85% 60%

Uit uw bezwaar is niet duidelijk op te maken wat het brutowinst percentage wel zou moeten zijn. U stelt dat in de levensmiddelenbranche een percentage van 25% gebruikelijk is. Ik merk op dat de administratie is verworpen en dat het aan u is om aan te tonen dat de brutowinstpercentages onjuist zijn. Ik verzoek om in dit specifieke geval een berekening van de brutowinst(percentages). Vooralsnog ben ik van mening dat de gehanteerde brutowinstpercentages niet gecorrigeerd hoeven te worden.

Omzetbelasting

Mijns inziens is dit een OB-aangelegenheid. Voor de inkomstenbelasting is met dit gegeven niets gedaan.

Boete

De boete is opgelegd voor de volgende onderdelen: huurwaardeforfait, privé

accountantskosten, privé energie, omzet, kostprijs verkopen en de stakingswinst.

Uw bezwaar richt zich tegen de boete op de stakingswinst, het bijhouden van een kasboek (gevolg negatieve kassen) en de inkoopfacturen.

Uit het onderzoek is gebleken dat er sprake is geweest van kastekorten. Kastekorten zijn op inkopen geboekt waarmee de winst is verlaagd. De kasboekhouding is zodanig opgezet dat de privé-bestedingen als sluitpost zijn overgebleven en dat deze niet als inkopen geboekt konden worden. Ook stonden er geen inkoopfacturen tegenover.

De stakingswinst is berekend op:

- stille reserves gebouwen ƒ 34.920

- desinvesteringsbijtelling - 20.875

ƒ 55.795

af: stakingsaftrek - 20.000

belaste stakingswinst ƒ 35.795

Voor de onderdelen boekwinst pand en desinvesteringsbijtelling ben ik van mening dat de

gehanteerde correcties juist zijn. U heeft geen stakingswinst aangegeven. U geeft aan dat belanghebbende hierover een juridisch standpunt heeft ingenomen. De winst zou nagenoeg nihil zijn. In uw bezwaarschrift wordt deze stelling niet verder onderbouwd.

De desinvesteringsbijtelling is ten onrechte niet vermeld. Uit de specificatie investeringsaftrek 1997 had belanghebbende kunnen weten dat in 2001 een desinvesteringsbijtelling had moeten worden aangegeven in verband met de staking van de onderneming.

Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de boete, op grond van artikel 67d van de AWR, terecht is opgelegd.

Willekeurige afschriivinq

U wilt, wanneer de eventuele bijtellingen niet geneutraliseerd worden, deze door middel van willekeurige afschrijving neutraliseren.

Deze mededeling neem ik voor kennisgeving aan, waarbij ik opmerk dat mocht er al sprake zijn van willekeurige afschrijving, deze wordt gecorrigeerd volgens artikel 3.38 van de Wet IB 2001, juncto artikel 9 Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 (vijf jaar termijn).

(…)”

Bij de uitspraak op bezwaar van 31 juli 2006 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan.

Deze brief bevat - voor zover relevant - de volgende passages:

“(…)

1.2 Beoordeling van uw bezwaar

In mijn brief van 9 februari 2006 heb ik de beoordeling van uw bezwaar opgenomen.

Kortheidshalve verwijs ik hier naar.

Aanvulling

In ons gesprek van 8 juni 2006 heeft u verzocht om de desinvesteringsbijtelling te corrigeren

omdat de vijf jaarstermijn verstreken zou zijn. Zoals ik in mijn brief van 9 februari 2006 heb aangegeven, ben ik van mening dat de vijf jaarstermijn voor de desinvesteringsbijtelling nog niet verstreken is. Ter toelichting het volgende:

Uw cliënt kon ik 1996, als ondernemer, géén verplichtingen aangaan. Dit was pas mogelijk bij de start van de onderneming per 1 januari 1997. Uw cliënt heeft in 1997 de investeringsaftrek aangevraagd op de specificatie investeringsaftrek als onderdeel van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997. Na onderzoek door de Belastingdienst is uiteindelijk de investeringsaftrek gecorrigeerd tot f 24.050 (= 21% x

f 114.520).

De desinvesteringsbijtelling voor het gebouw bedraagt f 89.5250 x 21% = f 18.799.

1.3 Beslissing op uw bezwaar

Ik acht uw bezwaarschriften ongegrond en handhaaf de aanslagen.

(…)”

3. Geschil

In geschil is of verweerder de jaarwinst over de jaren 1999 tot en met 2001 en de stakingswinst over het jaar 2001 tot de juiste bedragen heeft berekend. Meer specifiek gaat het om de vraag:

1. of de bewijslast dient te worden omgekeerd;

2. of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd;

3. of er in het jaar 2001 een desinvesteringsbijtelling dient plaats te vinden ten aanzien van het bedrijfsgedeelte van het woon-winkelpand en de inventaris;

4. hoe hoog de boekwinst is van het woon-winkelpand ten tijde van staking van de onderneming;

5. hoe hoog de boekwinst is van de inventaris ten tijde van de staking van de onderneming;

6. welk brutowinstpercentage in aanmerking dient te worden genomen;

7. tot welk bedrag de autokosten ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht;

8. of de boetes terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ten aanzien van de omkering van de bewijslast

Artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt, voor zover van belang, dat de rechtbank het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaart indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).

In artikel 52 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

Verweerder is op basis van de diverse controles en de opmerking in het beroepschrift dat de omzet over de jaren 1999, 2000 en 2001 is verzonnen, van mening dat de door eiser gevoerde (kas)administratie dusdanig ernstige tekortkomingen vertoont dat deze niet kan dienen als betrouwbare basis voor de bepaling van de omzet. Dit is voor verweerder reden geweest om tot een omkering en verzwaring van de bewijslast over te gaan.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de administratieplicht zoals neergelegd in artikel 52 AWR geschonden. Deze schendingen zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat op grond daarvan plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast).

4.2 Ten aanzien van de motivering van de uitspraak op bezwaar

Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient een uitspraak op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Eiser heeft gesteld dat de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de desinvesteringsbijtelling slechts zeer beperkt is gemotiveerd en dat dientengevolge de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd.

De rechtbank is van oordeel dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. Uit de uitspraak op bezwaar van 31 juli 2006 blijkt dat verweerder het standpunt heeft ingenomen dat de termijn van vijf jaar ten tijde van de staking nog niet was verstreken. Ook uit de brief van 9 februari 2006, waarin verweerder het voornemen kenbaar maakt om het bezwaar grotendeels af te wijzen, blijkt dit standpunt. Deze grief van eiser faalt derhalve.

4.3 Ten aanzien van het jaar waarin de desinvesteringsbijtelling dient plaats te vinden

Op grond van artikel 3.47, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt indien in een kalenderjaar tegen overdrachtsprijzen voor een bedrag van meer dan € 1.800 aan goederen wordt vervreemd, een gelijk percentage van de overdrachtsprijzen als terzake van de investering in die goederen als investeringsaftrek in aanmerking genomen, ten bate van de winst over dat jaar gebracht (de zogenaamde desinvesteringsbijtelling).

Op grond van artikel 3.47, tweede lid, van de Wet IB 2001 heeft desinvesteringsbijtelling alleen plaats voorzover de vervreemding plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar waarin de investering heeft plaatsgevonden en wordt over geen hoger bedrag berekend dan het investeringsbedrag voorzover daarover investeringsaftrek is genoten.

Op grond van artikel 3.47, derde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt met vervreemding gelijkgesteld het onttrekken van een goed aan de onderneming.

Op grond van artikel 3.47, vierde lid, van de Wet IB 2001 geldt voor de toepassing van het derde lid de waarde in het economisch verkeer van het goed als overdrachtsprijs.

Vaststaat dat eiser het woon-winkelpand op 19 december 1996 heeft gekocht. Eiser is, blijkens het formulier “Opgaaf gegevens startende onderneming” en de ingediende aangifte IB/PVV 1997, op 1 januari 1997 zijn onderneming gestart. Aangenomen moet worden dat de investering in dat geval op 1 januari 1997 heeft plaatsgevonden, zijnde het moment waarop het woon-winkelpand tot het ondernemingsvermogen is gaan behoren.

In dat geval eindigt de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 3.47 van de Wet IB 2001 op 31 december 2001.

De staking van de onderneming heeft plaatsgevonden per 16 december 2001, derhalve binnen de termijn van vijf jaar.

Ook wanneer als uitgangspunt wordt genomen dat eiser zijn onderneming in december 1996 is gestart, dient de desinvesteringsbijtelling in 2001 in aanmerking te worden genomen. In dat geval heeft namelijk te gelden dat het eerste boekjaar betrekking heeft op de periode december 1996 tot en met 31 december 1997. Er is namelijk gesteld noch gebleken dat er sprake is geweest van een kort boekjaar, dat wil zeggen een boekjaar dat aanvangt in december 1996 en eindigt op 31 december 1996. Ook in (de motivering van) het beroepschrift wordt het volgende opgemerkt:

“(…) Nog vóór Kerst 1996 is hij in dat pand gestart met een detailhandel in Turkse

levensmiddelen en cadeauartikelen. Het eerste boekjaar 1996 duurde ongeveer 1 week en de

resultaten zijn bij het boekjaar 1997 gevoegd.”

Dit heeft tot gevolg dat de winst van een niet met het kalenderjaar samenvallend boekjaar wordt beschouwd als winst van het boekjaar waarin het boekjaar is geëindigd (artikel 20, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 welk artikel met ingang van het jaar 2001 is vervangen door artikel 3.66, tweede lid, van de Wet IB 2001).

Met andere woorden: voor de investeringsaftrek wordt de investering in dat geval geacht te hebben plaatsgevonden in 1997.

Ook in dat geval eindigt de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 3.47 van de Wet IB 2001 dan op 31 december 2001.

De staking van de onderneming heeft plaatsgevonden per 16 december 2001, derhalve binnen de termijn van vijf jaar.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de desinvesteringsbijtelling met betrekking tot het woon-winkelpand en de inventaris dan ook terecht in het jaar 2001 in aanmerking genomen.

4.4 Ten aanzien van de boekwinst van het pand ten tijde van de staking

Eiser heeft, met een beroep op de regeling willekeurige afschrijving op investeringen door startende ondernemers, gesteld dat over het jaar 1998 niet is afgeschreven op het woon-winkelpand. Verweerder heeft gesteld dat er over het jaar 1998 wel is afgeschreven op het woon-winkelpand.

Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet IB 2001 in combinatie met hoofdstuk 4, paragraaf 1 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001 kan er willekeurig worden afgeschreven op investeringen door startende ondernemers.

Wanneer binnen vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan, niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor willekeurige afschrijving, wordt de willekeurige afschrijving teruggenomen. Op het moment dat niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan wordt de boekwaarde van het bedrijfsmiddel gesteld op de boekwaarde die zou zijn bereikt indien geen willekeurige afschrijving zou hebben plaatsgevonden (artikel 38 van de Wet IB 2001 in combinatie met artikel 9 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001).

Nu eiser het bedrijfsmiddel, het woon-winkelpand, per stakingsdatum binnen de genoemde periode van vijf jaar heeft overgeheveld naar zijn privé-vermogen, wordt niet langer voldaan aan de voorwaarden voor willekeurige afschrijving. Er is namelijk geen sprake meer van een bedrijfsmiddel.

Verweerder heeft de normale afschrijving vastgesteld op € 2.462 (ƒ 5.426) per jaar. Eiser heeft dit niet betwist. Dit betekent dat de boekwaarde op het moment van staken € 97.853

(ƒ 215.640) zou bedragen. Echter, niet is gebleken dat bij het vaststellen van het belastbaar inkomen over het jaar 1998, rekening is gehouden met dit afschrijvingsbedrag. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV over het jaar 1998 namelijk aangegeven dat er niet dient te worden afgeschreven en heeft zich daarbij beroepen op de mogelijkheid tot willekeurige afschrijving.

Weliswaar wordt in het controlerapport 1999-2001 de boekwaarde per 31 december 1998 verminderd met € 2.462 (ƒ 5.426), doch niet is gebleken dat dit bedrag ook heeft geleid tot een vermindering van het belastbaar inkomen over het jaar 1998 met dit bedrag.

Dit heeft tot gevolg dat er over de jaren 1997, 1999, 2000 en 2001 per jaar een bedrag van

€ 2.462 (ƒ 5.426) als afschrijving in aanmerking is genomen, oftewel in totaal € 9.849

(ƒ 21.704). Op grond van artikel 38 van de Wet IB 2001 had moeten worden afgeschreven

€ 2.462 (ƒ 5.426) per jaar gedurende de jaren 1997 tot en met 2001, oftewel € 12.311

(ƒ 27.130).

Dit heeft tot gevolg dat er over het jaar 2001 nog een bedrag van € 2.462 (ƒ 5.426) extra kan worden afgeschreven, zijnde het bedrag dat niet ten laste van het resultaat over het jaar 1998 is gebracht. De boekwaarde van het woon-winkelpand per stakingsdatum bedraagt dan

€ 97.853 (ƒ 215.640).

Boekwaarde 1 januari 1997 € 110.164 ƒ 242.770

Af: afschrijving 1997 € 2.462 ƒ 5.426

Af: afschrijving 1998 € 2.462 ƒ 5.426

Af: afschrijving 1999 € 2.462 ƒ 5.426

Af: afschrijving 2000 € 2.462 ƒ 5.426

Af: afschrijving 2001 € 2.462 ƒ 5.426

Boekwaarde stakingsdatum € 97.854 ƒ 215.640

Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde in het economisch verkeer van het woon-winkelpand ten tijde van de staking € 113.700 (ƒ 250.561) bedraagt.

De stakingswinst ten aanzien van het woon-winkelpand kan dan als volgt worden berekend:

Waarde in het economisch verkeer € 113.700 ƒ 250.561

Boekwaarde € 97.854 ƒ 215.640

Boekwinst € 15.846 ƒ 34.921

4.5 Ten aanzien van de hoogte van de boekwinst van de inventaris ten tijde van de staking

van de onderneming

Eisers gemachtigde heeft gesteld dat de boekwaarde van de inventaris ten tijde van de staking nihil is. Daarbij heeft eisers gemachtigde gewezen op het feit dat de inventaris ten tijde van de tweede zitting van de rechtbank nog steeds niet was verkocht. Verweerder heeft voor het vaststellen van de stakingswinst de boekwaarde per stakingsdatum als waarde in het economisch verkeer in aanmerking genomen, zonder dit nader te onderbouwen.

De rechtbank is van oordeel dat beide partijen de door hen bepleitte waarde in het economisch verkeer niet aannemelijk hebben gemaakt. Eiser en verweerder hebben de door hen bepleitte waarde op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door een taxatie. Ook anderszins is niet gebleken wat de waarde in het economisch verkeer is van de inventaris.

De rechtbank zal de waarde in het economisch verkeer van de inventaris dan in goede justitie vaststellen op € 1.815 (ƒ 4.000). Daarbij overweegt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat de inventaris geen enkele waarde vertegenwoordigt. Tevens overweegt de rechtbank dat voor het bepalen van de waarde in het economisch verkeer ten tijde van de staking niet zonder meer kan worden aangesloten bij de boekwaarde per stakingsdatum.

Nu de boekwaarde van de inventaris ten tijde van de staking € 4.487 (ƒ 9.888) bedraagt, dient de door verweerder berekende stakingwinst met betrekking tot de inventaris van nihil met een bedrag van € 2.672 (€ 4.487 - € 1.815) oftewel ƒ 5.888 (ƒ 9.888 - ƒ 4.000) te worden verminderd.

Door deze correctie wijzigt ook het bedrag van de desinvesteringsbijtelling. De desinvesteringsbijtelling bedraagt dan 21% van € 1.815 (ƒ 4.000), oftewel € 381 (ƒ 840).

De stakingswinst kan dan als volgt worden berekend:

- boekwinst woon-winkelpand (4.4) € 15.846 ƒ 34.921

- desinvesteringsbijtelling pand (4.3) € 8.531 ƒ 18.799

- boekwinst inventaris (4.5) € 2.672 -/- ƒ 5.888 -/-

- desinvesteringsbijtelling inventaris (4.3) € 381 ƒ 840

€ 22.086 ƒ 48.672

Af: stakingsvrijstelling € 9.075 ƒ 20.000

Belastbare stakingswinst € 13.011 ƒ 28.672

In aanslag opgenomen stakingswinst € 16.243 ƒ 35.795

Wijziging belastbaar inkomen uit werk en woning € 3.232 ƒ 7.123

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een beroep kan doen op verlenging van de termijn waarbinnen lijfrentepremie moet zijn betaald, zoals is opgenomen in het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 december 2000, nr. CPP2000/1942M, welk besluit later is vervangen door het besluit van 28 december 2004, nr. CPP2004/663M, mits eiser voldoet aan de in die besluiten gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft geen rekening gehouden met de toepassing van dit besluit, nu niet duidelijk is in hoeverre eiser aan de in die besluiten gestelde voorwaarden voldoet. Wel draagt de rechtbank verweerder op om te beoordelen of, en zo ja, tot welk bedrag eiser een beroep kan doen op de tegemoetkoming in dit besluit en het belastbaar inkomen met dit bedrag te verminderen.

4.6 Ten aanzien van het in aanmerking te nemen brutowinstpercentage

Eisers gemachtigde heeft gesteld de bedragen in het kasboek zijn verzonnen, hetgeen zou moeten blijken uit de daaruit voortvloeiende te hoge brutowinstpercentages. Dit zou tevens de grote kasverschillen verklaren. Met een beroep op de redelijkheid bepleit eiser een brutowinstmarge van 40% en verwijst daarbij onder andere naar branchecijfers van het CBS

De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van andere brutowinstpercentages dan de brutowinstpercentages zoals die blijken uit het kasboek, gezien de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting dat ten tijde van het boekenonderzoek over de jaren 1998 tot en met 2001 de onderliggende stukken met betrekking tot de opbrengst en kosten aanwezig waren en dat deze onderliggende stukken overeenkwamen met de gegevens in het kasboek. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de cijfers van het CBS van te algemene aard zijn om te kunnen worden gebruikt in de onderhavige situatie.

4.7 Ten aanzien van de autokosten die ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht

Eiser en verweerder hebben blijkens de brieven van 27 april 2007 (verweerder) en 1 mei 2007 (gemachtigde) overeenstemming bereikt over de aftrekbare autokosten. De volgende bedragen kunnen als autokosten in mindering worden gebracht op het resultaat:

Jaar Autokosten (€) Autokosten (ƒ)

1999 € 2.587 ƒ 5.700

2000 € 2.314 ƒ 5.100

2001 € 1.350

De jaarwinst over de jaren dient te worden verminderd met deze aftrekbare autokosten.

De correctie van de autokosten vermindert de winst en daarmee het bedrag van de meewerkaftrek over de jaren 1999 tot en met 2001.

De correctie van de meewerkaftrek over de jaren 1999 tot en met 2001 bedraagt:

Jaar Meewerkaftrek (€) Meewerkaftrek (ƒ)

1999 € 104 (4% van € 2.587) ƒ 228 (4% van ƒ 5.700)

2000 € 93 (4% van € 2.314) ƒ 204 (4% van ƒ 5.100)

2001 € 54 (4% van € 1.350)

4.8 Ten aanzien van de boetes

Eiser is blijkens het beroepschrift mede in beroep gekomen tegen de boetebeschikkingen. Verweerder heeft gesteld dat ten tijde van indiening van het beroepschrift en ten tijde van de eerste zitting nog geen uitspraak op bezwaar is gedaan met betrekking tot de boetes. Verweerder heeft ten tijde van de tweede zitting wel uitspraak op bezwaar gedaan voor wat betreft de boetebeschikkingen. Tegen deze uitspraak is eiser niet (tijdig) in beroep gekomen. Eisers gemachtigde heeft gesteld in de veronderstelling te verkeren dat het beroep tegen de onderhavige aanslagen mede betrekking zou hebben op de latere uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen. Verweerder heeft gesteld dat de boetebeschikkingen tijdens deze zaak niet aan de orde kan komen, nu de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar onherroepelijk vast zou staan.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep, voorzover gericht tegen de boetebeschikkingen, op grond van artikel 6:10 van de Awb ontvankelijk is. Op grond van de brief van verweerder van 9 februari 2006 in combinatie met de uitspraak op bezwaar van 31 juli 2007 kon eiser op het moment van indienen van zijn beroepschrift redelijkerwijs menen dat de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikkingen reeds tot stand was gekomen. De rechtbank zal de boetebeschikkingen derhalve beoordelen.

Ten aanzien van de desinvesteringsbijtelling is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een pleitbaar standpunt. Eiser heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat er geen desinvesteringsbijtelling hoefde plaats te vinden. Het woon-winkelpand is op 19 december 1996 door eiser gekocht en de onderneming is op 16 december 2001 gestaakt. Letterlijke lezing van artikel 3.47 van de Wet IB 2001 zou er toe leiden dat het jaar 1996 als jaar van investeren dient te worden aangemerkt. De termijn van vijf jaar eindigt in dat geval op

31 december 2000. De vergrijpboete dient in zoverre te worden verminderd.

Voor het overige acht de rechtbank, gelet op hetgeen daarover is opgenomen in het rapport 1999-2001, (voorwaardelijke) opzet bewezen zodat voor ieder jaar een vergrijpboete van 50% in beginsel passend en geboden is.

Aangezien de vergrijpboetes op 31 augustus 2004, zijnde de datum van het rapport 1999-2001, zijn aangezegd, is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschreden met een periode van meer dan één jaar. Gesteld noch gebleken is dat de vergrijpboetes eerder zijn aangezegd. De nieuw vastgestelde vergrijpboetes dienen te worden verminderen met 40%.

De verzuimboete is opgelegd op 15 oktober 2004, zijnde de dagtekening van de aanslag IB/PVV 2001, zodat ook deze boete met 40% dient te worden verminderd.

Gelet op het vorenstaande dient het beroep tegen de boetebeschikkingen voorzover het betreft de vergrijpboetes, gegrond te worden verklaard.

4.9 Ten aanzien van de interne compensatie met betrekking tot de startersaftrek

Verweerder heeft, met een beroep op het leerstuk van de interne compensatie, gesteld dat de winsten over de jaren 1999 en 2000 vermeerderd moeten worden met € 1.713 (ƒ 3.775) respectievelijk € 1.743 (ƒ 3.840) aangezien er over deze jaren ten onrechte een verhoging van de zelfstandigenaftrek (startersaftrek) heeft plaatsgevonden.

Ter zitting heeft verweerder erkend dat de correctie met betrekking tot het jaar 1999 achterwege dient te blijven, aangezien eiser voor dat jaar nog als startende ondernemer dient te worden aangemerkt.

Eiser heeft ter zitting erkend dat voor het jaar 2000 ten onrechte de startersaftrek is geclaimd. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat de winst over het jaar 2000 middels interne compensatie kan worden gecorrigeerd.

Dit heeft tot gevolg dat de jaarwinst als volgt dient te worden verminderd:

Jaar Correctie (€) Correctie (ƒ)

2000 € 1.743 ƒ 3.840

4.10 Berekening van de belastbare inkomens over de jaren 1999 tot en met 2001

Vorenstaande leidt tot de volgende berekeningen:

Jaar 1999

Belastbaar inkomen volgens navorderingsaanslag

en uitspraak op bezwaar € 17.397 ƒ 38.338

Correcties:

- af: autokosten (4.7) € 2.587 ƒ 5.700

- bij: minder meewerkaftrek (4.7) € 104 ƒ 228

Gecorrigeerd belastbaar inkomen € 14.914 ƒ 32.866

Jaar 2000

Belastbaar inkomen volgens navorderingsaanslag

en uitspraak op bezwaar € 13.161 ƒ 29.003

Correcties:

- af: autokosten (4.7) € 2.314 ƒ 5.100

- bij: minder meewerkaftrek (4.7) € 93 ƒ 204

- bij: ten onrechte geclaimde startersaftrek (4.8) € 1.743 ƒ 3.840

Gecorrigeerd belastbaar inkomen € 12.683 ƒ 27.947

Jaar 2001

Belastbaar inkomen volgens navorderingsaanslag en uitspraak op bezwaar € 35.783

Correcties:

- af: correctie jaarwinst (4.4) € 2.462

- af: correctie stakingswinst (4.3, 4.4 en 4.5) € 3.232

- af: autokosten (4.7) € 1.350

- bij: minder meewerkaftrek (4.7) € 54 Gecorrigeerd belastbaar inkomen uit werk en woning € 28.793

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 voor de beroepsprocedure

(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure bestaat geen aanleiding, nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat eiser daarom heeft verzocht tijdens de bezwaarfase.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 1999, de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 en de aanslag IB/PVV 2001 gegrond;

- verklaart het beroep tegen de boetebeschikkingen over de jaren 1999, 2000 en 2001 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 1999, de navorderingsaanslag IB/PVV 2000, de aanslag IB/PVV 2001 en de boetebeschikkingen over de jaren 1999 tot en met 2001;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 1999 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 14.914, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 12.683, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.793, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om de boetebeschikkingen over de jaren 1999 tot en met 2001 te verminderen overeenkomstig hetgeen in onderdeel 4.8 van deze uitspraak is overwogen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.