Rechtbank Arnhem, 17-04-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:965 BK0971, AWB 07/2920 VPB
Rechtbank Arnhem, 17-04-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:965 BK0971, AWB 07/2920 VPB
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 17 april 2008
- Datum publicatie
- 22 oktober 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BK0971
- Zaaknummer
- AWB 07/2920 VPB
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Het belasten van bijgeschreven rente ter zake van aan zustervennootschap verstrekte lening is terecht.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/2920 VPB
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 april 2008
inzake
[X] Holding BV., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting, met dagtekening 31 januari 2007, opgelegd met aanslagnummer [.]V.70.[.] De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 65.650.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2007 de voorlopige aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 10 juli 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2008 te Arnhem.
Eiseres is daar vertegenwoordigd door haar directeur en enig aandeelhouder [A]. Namens verweerder is verschenen mr. [B].
2. Feiten
Eiseres is opgericht op 11 december 1984. Directeur en enig aandeelhouder van eiseres is de in Frankrijk woonachtige heer [A]. De heer [A] is tevens directeur en enig aandeelhouder van de naar Frans recht opgerichte vennootschap [Y] (hierna: [Y]).
Eiseres heeft voor de jaren 2004 en 2005 aangiften vennootschapsbelasting gedaan. Verweerder heeft de definitieve aanslagen vennootschapsbelasting voor die jaren opgelegd overeenkomstig de ingediende aangiften. De aanslag voor het jaar 2004 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 68.549. De aanslag voor het jaar 2005 is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 71.764. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en heeft beide aanslagen betaald.
Verweerder heeft voor het jaar 2006 twee voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd, beide naar een belastbaar bedrag van € 65.000. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen en heeft beide aanslagen betaald.
Verweerder heeft voor het jaar 2007 twee voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd. De eerste voorlopige aanslag - deze aanslag is hier in geschil - is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 65.650. De tweede voorlopige aanslag, met dagtekening 31 augustus 2007, is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 75.356. Eiseres heeft beide aanslagen betaald.
Tot de bezittingen van eiseres behoren een banktegoed en een aantal vorderingen op [Y].
Ter zitting heeft de heer [A] verklaard dat ter zake van de vorderingen op [Y] jaarlijks bij eiseres, dus ook in 2007, een rentevergoeding wordt bijgeschreven op de vordering.
3. Geschil
In geschil is of verweerder terecht de door eiseres ontvangen rentevergoedingen tot de fiscale winst heeft gerekend.
4. Beoordeling van het geschil
Namens eiseres is ter zitting bevestigd dat zij in het onderhavige jaar daadwerkelijk rente heeft genoten over de banktegoeden en de vorderingen op [Y]. Deze rente-inkomsten behoren tot de fiscale winst van eiseres. Verweerder heeft bij het vaststellen van de onderhavige aanslag mitsdien terecht rekening gehouden met deze rente-inkomsten.
Namens eiseres is ter zitting betoogd dat een crediteur en debiteur gelijke gevallen zijn maar dat zij door het feit dat de debiteur rente moet betalen en de crediteur rente ontvangt, ten onrechte in een ongelijke positie ten opzichte van elkaar verkeren. Deze ongelijkheid kan volgens eiseres worden weggenomen door geen rente ter zake van geldleningen in rekening te (moeten) brengen. Dit laatste is volgens eiseres slechts mogelijk indien in de samenleving de veronderstelling dat geld waarde heeft, wordt verlaten. De rechtbank is gehouden deze grond van eiseres juridisch te kwalificeren. De rechtbank vat deze grond op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres wenst als crediteur kennelijk op eenzelfde wijze behandeld te worden als een debiteur. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is sprake indien gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank is van gelijke gevallen geen sprake, omdat de situatie van eiseres als crediteur - in het huidige economische stelsel - feitelijk en rechtens wezenlijk verschilt van de situatie van een debiteur. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt derhalve.
Voor zover de klachten van eiseres gericht zijn tegen de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 als zodanig, op grond waarvan (artikel 8 Wet Vpb 1969 in verbinding met artikel 3.8 Wet IB 2001) rente als winst wordt belast, stuiten deze af op het toetsingsverbod van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen. Daarin is immers bepaald dat de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
Ook in hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de onderhavige voorlopige aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mrs. E.C.G. Okhuizen en M. den Brok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier, op 17 april 2008 .
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.