Rechtbank Arnhem, 04-06-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1337 BL0926, 07/702
Rechtbank Arnhem, 04-06-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1337 BL0926, 07/702
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 juni 2008
- Datum publicatie
- 28 januari 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BL0926
- Zaaknummer
- 07/702
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Violiste met verschillende opdrachtgevers drijft een onderneming en heeft recht op de zelfstandigenaftrek.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/702
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 4 juni 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 met dagtekening 11 augustus 2006 een aanslag (aanslagnummer [00].H.46) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 26.634.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 januari 2007 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.634.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op
6 februari 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008 te Arnhem.
Eiseres is daar in persoon verschenen bijgestaan door haar gemachtigde [A] en door [B]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is musicus van beroep. Eiseres is violiste. In het jaar 2004 heeft zij de navolgende inkomsten genoten:
- Stichting [C] € 10.872
- Stichting [D] € 1.015
- Stichting [E] € 9.358
- Stichting [F] € 3.037
- [G] BV € 435
- [H] € 262
- Stichting [I] € 363
- Stichting [J] € 533
- Stichting [K] € 250
- [L] BV € 509
Het totale inkomen in 2004 bedroeg derhalve € 26.634.
Eiseres is in dienstbetrekking bij de Stichting [C]. Daarnaast remplaceert eiseres bij het [E] ingeval van ziekte en bij bepaalde projecten.
Eiseres dient op 3 september 2005 op elektronische wijze haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 in. In de aangifte is het bedrag van € 10.872 dat eiseres heeft ontvangen van de Stichting [C] aangemerkt als loon uit dienstbetrekking waarop € 1.306 aan loonheffing is ingehouden. Het overige inkomen ad € 15.762 wordt aangemerkt als resultaat overige werkzaamheden. Op dit inkomen is € 4.797 als loonheffing ingehouden. Op het resultaat uit overige werkzaamheden wordt verder een bedrag van € 5.996 als kosten in aftrek gebracht.
Aan eiseres is met dagtekening 14 oktober 2005 een voorlopige aanslag opgelegd die resulteerde in een terug te ontvangen bedrag van € 1.711. Bij brief van 21 november 2005 maakt eiseres bezwaar tegen de voorlopige aanslag. In het bezwaarschrift neemt eiseres het standpunt in dat al haar inkomsten winst uit onderneming vormen. Eiseres heeft als bijlage bij haar bezwaarschrift een verbeterde aangifte bijgevoegd.
Bij brief van 15 maart 2006 vraagt verweerder om nadere informatie met betrekking tot het in eerste instantie als resultaat uit overige werkzaamheden aangegeven inkomen. Deze informatie wordt op 12 juli 2006 door verweerder ontvangen waarbij eiseres wederom het standpunt inneemt dat al haar inkomsten winst uit onderneming vormen.
Bij brief van 13 juli 2006 deelt verweerder eiseres mede dat hij voornemens is van de aangifte af te wijken in die zin dat alle inkomsten als loon uit dienstbetrekking zullen worden aangemerkt. De gemachtigde van eiseres reageert telefonisch op dit voornemen van verweerder. Bij brief van 27 juli 2006 deelt verweerder mee dat de aangekondigde afwijking zal worden doorgevoerd.
Met dagtekening 11 augustus 2006 wordt de definitieve aanslag opgelegd. Eiseres tekent bij brief van
15 september 2006 bezwaar aan tegen de aanslag. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift vindt op 16 november 2006 een hoorgesprek plaats. Verweerder zegt in dat gesprek toe een bedrag van € 2.352 aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder zegt tevens toe hierbij een aftrek van gemaakte kosten van € 1.000 te accepteren.
Met dagtekening 19 januari 2007 doet verweerder uitspraak op bezwaar. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt, conform de toezegging van verweerder in het hoorgesprek, vastgesteld op € 25.634. Eiseres komt tijdig in beroep tegen de uitspraak op bezwaar.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres voor haar werkzaamheden als musicus is aan te merken als ondernemer. Tussen partijen is niet in geschil dat de arbeid voor de Stichting [C] in dienstbetrekking is verricht. Evenmin is in geschil dat de inkomsten van eiseres wel kwalificeren als een bron van inkomen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de gedingstukken en uit de verklaring van eiseres ter zitting volgt dat eiseres verschillende, van elkaar onafhankelijke, opdrachtgevers heeft. Tevens volgt hieruit dat eiseres in het onderhavige jaar heeft geïnvesteerd in een viool ad € 12.000. Eiseres heeft verklaard dat deze viool slechts in geringe mate is gebruikt voor haar dienstbetrekking. Verweerder heeft dit niet weersproken.
Anders dan verweerder meent is het enkele feit dat eiseres met het [E] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft gesloten niet doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van winst uit onderneming. Eiseres heeft ter zitting verklaard, hetgeen door verweerder niet of althans onvoldoende is weersproken, dat de ondertekening van dat contract op een wederzijds misverstand berustte. Eiseres heeft eveneens geloofwaardig verklaard dat de CAO Remplaçanten Nederlandse Orkesten niet van toepassing was op haar. Dit heeft tot gevolg dat eiseres, anders dan in de casus van Hof Arnhem, 1 juli 2004, nr. 03/01749, niet doorbetaald kreeg bij ziekte. Het risico van inkomstenderving bij ziekte komt derhalve voor rekening van eiseres. Daarbij komt dat eiseres ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij niet meer voor remplaçeerwerkzaamheden gevraagd zal worden indien zij niet goed presteert.
Eiseres heeft verder ter zitting onweersproken verklaard dat zij voor werkzaamheden betaald kreeg op basis van door haar uitgereikte facturen. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit met zich dat eiseres (in enige mate) debiteurenrisico heeft gelopen.
Verweerder heeft geen van de bovenstaande door eiseres gestelde feiten weersproken, doch zich slechts beperkt tot het ter zitting verklaren dat naar zijn mening voor zowel winst uit onderneming als resultaat uit overige werkzaamheden dezelfde factoren een rol spelen. Volgens verweerder is er slechts dan sprake van winst uit onderneming als eiseres de intentie heeft om met de desbetreffende werkzaamheden haar hoofdinkomsten te genereren. Nu eiseres volgens verweerder haar hoofdinkomsten geniet uit de dienstbetrekking met de Stichting [C] is er geen plaats meer om de overige inkomsten als winst uit onderneming aan te merken.
De rechtbank onderschrijft de visie van verweerder niet. De voorwaarde dat eiseres haar hoofdinkomsten moet genieten uit de onderneming wil er sprake zijn van winst uit onderneming is uit de wet noch uit de jurisprudentie af te leiden.
Het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan tot de conclusie leiden dat eiseres winst uit onderneming zoals bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoot. Immers zij heeft in 2004 voordeel behaald door werkzaamheden in het economische verkeer te verrichten voor verschillende van elkaar onafhankelijke opdrachtgevers. Dit voordeel beoogde zij en kon zij ook redelijkerwijs verwachten. Om deze voordelen te behalen heeft zij in ieder geval geïnvesteerd in een viool van € 12.000. Verder liep zij bij het behalen van het voordeel risico’s die naar het oordeel van de rechtbank typisch tot de ondernemingsfeer behoren, zoals debiteurenrisico, acquisitierisico en het feit dat zij zichzelf diende te verzekeren tegen de financiële gevolgen van (onder andere) ziekte.
Eiseres heeft ter zitting verklaard ruimschoots aan het urencriterium zoals bedoel in artikel 3.6 van de Wet IB 2001 te voldoen. Verweerder heeft dit betwist. Verweerder heeft zich hiertoe op het standpunt gesteld dat eiseres in geen enkel stadium van het geding (schriftelijk) bewijs heeft aangedragen dat zijn aan het urencriterium heeft voldaan. De rechtbank deelt de opvatting van verweerder niet. Er is immers geen rechtsregel die van eiseres verlangt, zonder dat daarom is gevraagd door verweerder, bewijsstukken te overleggen. Dit heeft des te meer te gelden nu verweerder pas ter zitting heeft weersproken dat eiseres aan het urencriterium heeft voldaan. Daarbij komt dat het praktisch onmogelijk is om reeds bij het indienen van de aangifte dergelijke bewijsmiddelen in te sturen. De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van eiseres omtrent het urencriterium. Hieruit volgt dat eiseres recht heeft op de zelfstandigenaftrek.
Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op een aftrek van € 717 aan betaalde premies voor een lijfrente. De bewijslast voor de aftrekbaarheid rust naar het oordeel van de rechtbank op eiseres. Eiseres heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij een lijfrentepremie ten bedrage van € 717 heeft voldaan. Eiseres heeft derhalve geen recht op aftrek.
Verweerder heeft zich ter zitting beroepen op interne compensatie. Indien sprake is van winst uit onderneming dan dient de winst te worden verhoogd met een bedrag van € 310 en € 1.798 aan ontvangen reiskostenvergoedingen. Nu sprake is van winst uit onderneming behoren de ontvangen reiskostenvergoedingen van € 2.108 naar het oordeel van de rechtbank tot de winst. Het beroep van verweerder op interne compensatie slaagt derhalve.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiseres gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 voor de beroepsprocedure (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.220 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 juni 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.A.V. Boxem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.