Rechtbank Arnhem, 27-02-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:426 BH4860, AWB 08/4222
Rechtbank Arnhem, 27-02-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:426 BH4860, AWB 08/4222
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 27 februari 2009
- Datum publicatie
- 5 maart 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2009:BH4860
- Zaaknummer
- AWB 08/4222
Inhoudsindicatie
Artikel 30f AWR. Heffingsrente. Dividenduitkering in december 2007. Heffingsrente vanaf 1 juli 2007. Rb kan billijkheid van de wet niet beoordelen en geen uitvoering geven aan de delegatiebepaling.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/4222
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 27 februari 2009
inzake
drs. [X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 29 juli 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 100.000 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 500.000 (aanslagnummer 813.97.379.H.70) en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente tot een bedrag van € 1.722.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A] verbonden aan [B] accountants en adviseurs. Namens verweerder is verschenen drs. [C].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
Eiser is directeur en groot aandeelhouder van een BV. Eiser heeft in december 2007 van de BV een dividend ontvangen van € 500.000. Bij brief van 7 februari 2008 heeft eiser verzocht om een voorlopige aanslag. Met dagtekening 5 april 2008 is de voorlopige aanslag aan eiser opgelegd. Bij beschikking is een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.722. De heffingsrente is berekend over de periode 1 juli 2007 tot 5 april 2008.
In geschil is of de beschikking heffingsrente terecht aan eiser is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de heffingsrente over de juiste periode is berekend.
Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt heffingsrente in rekening gebracht. Met ingang van 1 januari 2005 luidt dit artikel, als volgt:
1. Met betrekking tot de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting wordt rente – heffingsrente - berekend ingeval een voorlopige aanslag (…) wordt vastgesteld.
(…)
3. De heffingsrente wordt enkelvoudig berekend:
a. met betrekking tot de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting: over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet;
(…)
4. Bij ministeriële regeling kunnen afwijkende regels worden gesteld over de aanvang van het tijdvak waarover de rente wordt berekend voor gevallen waarin de belastingplicht voor de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting”.
Ingevolge artikel XXXA van de Wet van 16 december 2004, houdende wijziging van enkele belastingwetten (Belastingplan 2005), tweede lid, is dit artikel voor de inkomstenbelasting voor het eerst van toepassing met betrekking tot tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006.
Eiser heeft aangevoerd dat het onrechtmatig is dat hij heffingsrente is verschuldigd over de periode lopend van 1 juli 2007 tot 5 april 2008, aangezien de dividendbelasting pas was verschuldigd op het moment dat hij de aangifte dividendbelasting heeft ingediend op 31 januari 2008. Volgens eiser brengen goed koopmansgebruik en de in het verkeer geldende opvattingen mee dat pas rente in rekening kan worden gebracht vanaf het moment dat de schuld ontstaat. Door rente te berekenen over de periode daarvoor pleegt de wetgever naar het oordeel van eiser een onrechtmatige daad jegens hem.
De rechtbank stelt voorop dat de dividenbelasting, in tegenstelling tot hetgeen eiser voorstaat, niet pas is verschuldigd vanaf het moment dat hij de aangifte dividendbelasting heeft gedaan, maar op het moment van ontvangst van het dividend in december 2007. Dat de heffingsrente al wordt berekend vanaf 1 juli 2007 volgt uit de in artikel 30f van de AWR opgenomen regeling, zoals deze vanaf 1 januari 2006 geldt.
Sinds 1 januari 2006 wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting de heffingsrente niet meer berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het einde van het tijdvak volgend op dat waarover de belasting wordt geheven, maar wordt deze berekend vanaf het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. In de wetsgeschiedenis (Belastingplan 2005, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004-2005, 29 767, nr. 6, blz. 17) is, voor zover hier van belang, deze wijziging als volgt toegelicht :
“ In het eerste lid van artikel XIXa wordt artikel 30f, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gewijzigd. Deze wijziging gaat uit van de gedachte dat de belastingschuld materieel aangroeit gedurende het belastingjaar. Vanuit deze meer economische benadering van de belastingschuld wordt ervoor gekozen om voortaan ook heffingsrente in rekening te brengen en te vergoeden over deze aangroei van de belastingschuld. Daarbij wordt, om de regeling uitvoerbaar en doelmatig te houden, uitgegaan van de fictie dat het belastbare inkomen c.q. de belastbare winst en daarmee de belastingschuld gelijkmatig aangroeit gedurende het gehele jaar. Dit betekent bijvoorbeeld dat geen rekening wordt gehouden met pieken of dalen in het inkomen gedurende het jaar of met het gegeven dat een ondernemer die in de inkomstenbelasting wordt betrokken een van een kalenderjaar afwijkend boekjaar heeft. De rente wordt berekend over de gehele belastingschuld vanaf de dag volgend op het midden van het tijdvak. Voor de inkomstenbelasting valt het tijdvak samen met het kalenderjaar. Omdat de maanden van het kalenderjaar ingevolge artikel 31 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet rijksbelastingen 1994 worden gesteld op 30 dagen, betekent dit praktisch bezien dat heffingsrente voor de inkomstenbelasting wordt berekend of vergoed vanaf 1 juli van het belastingjaar. Een strikte toepassing van de regeling met betrekking tot de inkomstenbelasting zou ertoe kunnen leiden, dat bij het ontstaan van belastingplicht na 1 juli van het jaar, heffingsrente wordt berekend vanaf 1 juli van dat jaar. (...) Om deze gevolgen te kunnen wegnemen is een delegatiebepaling opgenomen.”
Uit de hiervoor geciteerde passage blijkt dat de wetgever om redenen van uitvoerbaarheid en doelmatigheid ervoor heeft gekozen om bij de berekeningswijze van de heffingsrente uit te gaan van de fictie dat het belastbare inkomen gelijkmatig aangroeit gedurende het hele jaar en er dus geen rekening behoeft te worden gehouden met het moment dat inkomsten worden genoten. De nadelen die daaraan zijn verbonden heeft de wetgever kennelijk van onvoldoende gewicht bevonden om hiervan af te zien. Nu geen uitvoering is gegeven aan de delegatiebepaling geldt de wettekst onverkort. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, is de rechtbank niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid daarvan te beoordelen. De rechtbank is voorts niet bevoegd uitvoering te geven aan de delegatiebepaling. Ook is de belastingrechter niet bevoegd te oordelen over de vraag of de wetgever jegens eiser een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Daarvoor dient eiser zich tot de civiele rechter te wenden.
Uit het voorgaande volgt dat, nu de dividenduitkering heeft plaatsgevonden in december 2007 en de voorlopige aanslag is opgelegd met dagtekening 5 april 2008, de beschikking heffingsrente terecht aan eiser is opgelegd en de heffingsrente terecht over de periode 1 juli 2007 tot 5 april 2008 is berekend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 februari 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.