Home

Rechtbank Arnhem, 09-04-2009, BI9873, AWB 08/3576

Rechtbank Arnhem, 09-04-2009, BI9873, AWB 08/3576

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
9 april 2009
Datum publicatie
25 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BI9873
Zaaknummer
AWB 08/3576

Inhoudsindicatie

Artikel 28, tweede lid, van de IW 1990 inzake uitstel van betaling en invorderingsrente sluit niet uit dat heffingsrente in rekening wordt gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/3576

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 9 april 2009

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 juni 2008 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen aanmerkelijk belang van € 8.347.525 (aanslagnummer [H72]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen

drs. [B].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

Eiser heeft op 21 juni 2007 aanmerkelijk belang aandelen geschonken aan zijn kinderen. Het vervreemdingsvoordeel hiervan bedraagt € 8.347.525. Op grond hiervan is eiser een bedrag van € 2.094.313 aan inkomstenbelasting verschuldigd.

Eiser heeft verweerder bij een brief van 14 november 2007 verzocht een voorlopige aanslag op te leggen.

Voorafgaand aan het verzoek om een voorlopige aanslag op te leggen heeft eiser bij een brief van 28 september 2007 de ontvanger om uitstel van betaling verzocht. De ontvanger heeft dit verzoek gehonoreerd.

Verweerder heeft met dagtekening 5 januari 2008 aan eiser voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag IB/PVV opgelegd ter grootte van € 2.094.313. Voorts heeft verweerder bij beschikking € 57.302 heffingsrente in rekening gebracht.

Voor het betalen van voornoemde aanslag is door de Ontvanger aan eiser op grond van

van artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) uitstel van betaling verleend.

Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte heffingsrente in rekening is gebracht. Subsidiair is eiser van mening dat de heffingsrente slechts dient te worden berekend tot en met 28 september 2007.

Vooropgesteld dient te worden dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen heffings- en invorderingsrente.

Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt met betrekking tot onder meer de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Artikel 30f, derde lid, van de AWR bepaalt dat met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet.

Invorderingsrente daarentegen heeft betrekking op de periode vanaf het moment dat deze aanslag had moeten worden betaald. In het onderhavige geval is daarbij van belang dat artikel 28, tweede lid, van de IW 1990 bepaalt dat geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht over de tijd waarvoor op basis van (onder meer) artikel 25, negende lid, van de IW 1990 uitstel van betaling is verleend.

Uit het vorenstaande volgt dat heffings- en invorderingsrente twee verschillende soorten renten zijn met ieder hun eigen toepassingsregels. De rechtbank is dan ook van oordeel dat artikel 28, tweede lid, van de IW 1990 niet uitsluit dat heffingsrente in rekening wordt gebracht. Daaraan doet niet af dat eiser in de veronderstelling verkeerde dat het op laatstgenoemd artikel gebaseerde renteloze uitstel van betaling, ook zag op de periode waarover heffingsrente in rekening is gebracht.

De strekking van de regeling van de heffingsrente is blijkens de wetsgeschiedenis immers dat het moment van de vaststelling van de belastingschuld zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij het moment van ontstaan van de belastingschuld. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft een belastingplichtige gedurende de periode waarover heffingsrente is berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Ter compensatie aan het tijdelijk gemis van rente door de schatkist wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige. Het in rekening brengen van heffingsrente is uitdrukkelijk niet bedoeld als sanctie.

Met betrekking tot het subsidiaire standpunt van eiser overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser zijn brief van 28 september 2007 aan de Ontvanger heeft verzonden. Bij een brief van 14 november 2007 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser verweerder verzocht een voorlopige aanslag op te leggen betrekking hebbende op de vervreemding van de aanmerkelijk belang aandelen.

Verweerder heeft hieraan gehoor gegeven door een voorlopige aanslag met datum 5 januari 2008 op te leggen.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder – daargelaten het antwoord op de vraag of hij op de hoogte was van deze brief – niet gehouden was al te reageren op de brief van 28 september 2007 aangezien deze brief aan de Ontvanger is gezonden en betrekking had op een invorderingskwestie. Gelet op de inhoud van de brief van de toenmalige gemachtigde van 14 november 2007 is dit destijds ook onderkend. Nu verweerder binnen een redelijke termijn heeft gereageerd op het verzoek om een voorlopige aanslag op te leggen is de heffingsrente terecht berekend over het tijdvak 1 juli 2007 tot en met 5 januari 2008.

Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 9 april 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.