Home

Rechtbank Arnhem, 16-07-2009, BJ5396, AWB 08/1307

Rechtbank Arnhem, 16-07-2009, BJ5396, AWB 08/1307

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 juli 2009
Datum publicatie
17 augustus 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BJ5396
Zaaknummer
AWB 08/1307

Inhoudsindicatie

6:15 Awb. Brief aan inspecteur van professionele gemachtigde met verzoek om alsnog rekening te houden met ingezonden stukken kwalificeert niet als beroepschrift dat door inspecteur aan rechtbank had behoren te worden doorgezonden. Kwalificatie van de brief op grond van de tekst en de context.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/1307

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 juli 2009

inzake

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigd[A],

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen vennootschapsbelasting (aanslagnummers [.]V16.0012 en V26.0012) opgelegd.

Verweerder heeft bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 11 april 2006 de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 4 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank per fax op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2009 te Arnhem. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van eiseres in de zaak 08/1792. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [B], verbonden aan Advieskantoor [C]. Namens verweerder is verschenen mr.drs. [D].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar, met dagtekening 11 april 2006, heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiseres tegen de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2001 en 2002. Deze uitspraken zijn voorzien van een rechtsmiddelvoorlichting. Zij zijn dezelfde dag gefaxt naar [A], de gemachtigde van eiseres.

Bij brief van 12 april 2006 heeft [A] namens eiseres als volgt op de uitspraken gereageerd:

“Wij ontvingen uw brief d.d. 11 april 2006. Daarin stelt u dat u geen gegevens te hebben ontvangen. Per faxbericht d.d. 30 maart hebben wij u verzocht ons uitstel te verlenen t/m 10 april 2006. Afgelopen weekeinde is e.e.a. per post aan u toegezonden. Naar wij helaas moeten aannemen heeft onze brief wellicht uw brief gekruist. Wij verzoeken u dan ook alsnog rekening te houden met hetgeen u is toegezonden. Graag ontvangen wij uw ontvangstbevestiging.

In het geval hetgeen u is toegezonden u niet (inmiddels) mocht hebben bereikt, dan zullen wij op uw verzoek e.e.a. opnieuw aan u toezenden.

Erop vertrouwende dat u aan ons verzoek tegemoet komt,”

Verweerder heeft bij brief van 13 april 2006 aan eiseres het volgende bericht:

“In uw fax van 12 april 2006, ontvangen op 13 april 2006, geeft u weer dat u afgelopen weekeinde e.e.a. per post aan mij is toegezonden inzake het de bezwaren tegen de aanslagen vennootschapsbelasting 2001 en 2002 van uw cliënte [X].

Tot op heden heb de brief waar u naar verwijst nog niet ontvangen. Indien en voorzover uit de bij die brief verstrekte gegevens blijkt dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd, zal ik deze ambtshalve verminderen.”

Bij brief van 13 april 2006 heeft eiseres een brief van 8 april 2006 met bijlagen aan verweerder gefaxt.

Bij brief van 22 juni 2006 heeft verweerder aan eiseres, onder meer, meegedeeld op dat moment geen reden voor ambtshalve vermindering te zien.

Op 12 september 2006 heeft eiseres verweerder verzocht om het verleende uitstel van betaling te verlengen totdat uitspraak op bezwaar is gedaan.

Verweerder heeft op 19 september 2006 aan eiseres meegedeeld dat op 11 april 2006 reeds uitspraak op het bezwaar is gedaan.

Bij brief van 21 september 2006 heeft eiseres het volgende aan verweerder bericht:

“In reactie op onze brief d.d. 12 september 2006 ontvingen wij heden uw brief (dagtekening 19 september 2006), waarin u opmerkt dat reeds bij brief van 11 april 2006 uitspraak op bezwaar is gedaan.

Wij hebben uw brief gedagtekend 11 april 2006 ontvangen waarin u uw beoordeling op bezwaar weergeeft.

O.a. overweegt u daarbij gevraagde gegevens niet te hebben ontvangen en derhalve concludeert u dat niet zou zijn voldaan aan het financieringsvereiste.

Voor het verstrekken van de betreffende gegevens was een termijn gesteld tot en met 10 april 2006. De betreffende gegevens waren u per brief gedagtekend 8 april.2006 verstrekt.

In onze brief gedagtekend 12 april 2006 hebben wij u hierop gewezen.

Middels uw brief gedagtekend 13 april 2006 heeft u in reactie hierop dan ook toegezegd dat, indien en zover de aanslagen te hoog zijn vastgesteld, u deze ambtshalve zou verminderen.

In uw brief gedagtekend 22 juni 2006 gaat u in op de door ons bij brief d.d. 8 april 2006 verstrekte gegevens en heeft u ons verzocht nadere informatie te verstrekken. Hierop hebben wij gereageerd middels onze brief d.d. 7 juli 2006. Daarop hebben wij echter tot op heden geen inhoudelijke reactie mogen ontvangen.

Uw overwegingen betreffende het bezwaar zijn ten onrechte niet baseert op de verstrekte gegevens; ten onrechte concludeert u gegevens niet te hebben ontvangen en dat derhalve niet zou zijn voldaan aan het financieringsvereiste.

Betreffende deze bezwaren zijn wij niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, terwijl in de ontvangstbevestiging van de ingediende bezwaren is toegezegd dat — indien wordt overwogen om niet of slechts gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet te komen — er contact op, zou worden genomen voor een afspraak om het bezwaar mondeling toe te lichten.

Wij stellen ons dan ook op het standpunt dat er in deze geen uitspraak op bezwaar is gedaan, danwel dat er onzorgvuldig is overwogen. Noch is er kenbaar overwogen betreffende de door u toegezegde ambtshalve herziening.”

Bij brief van 4 maart 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar over de aanslagen vennootschapsbelasting 2001 tot en met 2004.

3. Geschil

In het geschil is het antwoord op de vraag of het beroep van eiseres ontvankelijk is en zo ja, of de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2001 en 2002 terecht zijn opgelegd en in bezwaar gehandhaafd.

Eiseres is van mening dat verweerder geen uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. In het geval geoordeeld moet worden dat er wel uitspraak is gedaan, dan dient het beroep ontvankelijk te worden geacht. Eiseres is van mening dat verweerder haar brief van 12 april 2006 als beroepschrift aan de rechtbank had behoren te zenden dan wel haar had dienen te wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is in verband met overschrijding van de beroepstermijn. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat [A] een professionele gemachtigde is.

4. Beoordeling van het geschil

Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder geen uitspraak heeft gedaan op haar bezwaar tegen de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2001 en 2002. De brieven van 11 april 2006 merkt zij niet aan als uitspraken op bezwaar. Deze stelling van eiseres treft geen doel.

De brieven van verweerder van 11 april 2006 zijn zowel naar vorm als inhoud uitspraken op bezwaar. In de aanhef van de brieven wordt gesproken over ‘Uitspraak op bezwaar [X]’, de brieven bevatten een alinea ‘Beslissing op uw bezwaar’ en zijn voorzien van een rechtsmiddelvoorlichting.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het eind van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van die wet blijft bij een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiseres heeft op 4 maart 2008 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van 11 april 2006, zodat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. Dit is slechts anders als de brief van eiseres aan verweerder van 12 april 2006, en de daaropvolgende brief van 13 april 2006, aangemerkt dient te worden als een beroepschrift, dat door verweerder onder toepassing van artikel 6:15 van de Awb aan de rechtbank had behoren te worden doorgezonden. In dat geval is het tijdstip van indiening van het beroepschrift bij verweerder bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.

De rechtbank is van oordeel dat de brief van eiseres van 12 april 2006 niet aangemerkt kan worden als een beroepschrift dat verweerder had behoren door te zenden aan de rechtbank.

De bewoordingen van die brief laten geen andere conclusie toe dan dat de gemachtigde van eiseres, die professioneel rechtsbijstand verleent, verweerder verzoekt om ‘alsnog rekening te houden met hetgeen u is toegezonden’ en dat niet is beoogd om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitspraken op bezwaar. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de kwalificatie van de brieven van 11 april 2006 als uitspraken op bezwaar, moet het voor de gemachtigde van eiseres redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat er sprake was van uitspraken op bezwaar waartegen het rechtsmiddel van beroep openstaat. Het is om die reden te meer aannemelijk dat eiseres met de brief van 12 april 2006 niet beoogde om beroep in te stellen, maar om een verzoek om ambtshalve vermindering bij verweerder in te dienen.

Daarnaast leidt de rechtbank uit het stilzitten van de gemachtigde van eiseres na de ontvangst van verweerders brief van 13 april 2006 af, dat beoogd is dat de brief van 12 april 2006 als een verzoek om ambtshalve herziening te laten behandelen. In zijn brief van 13 april 2006 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres laten weten dat hij de brief van 12 april 2006 zal behandelen als een verzoek om de aanslagen ambtshalve te verminderen. De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens niet weersproken dat zijn brief van 12 april 2006 (uitsluitend) als een verzoek om ambtshalve vermindering werd aangemerkt, terwijl dat van een professionele rechtsbijstandverlener wel mag worden verwacht als mede was beoogd om een rechtsmiddel aan te wenden.

De brief van 12 april 2006 kwalificeert dan ook niet als een beroepschrift, zodat het tijdstip van indiening van die brief niet van belang is voor de beoordeling van de tijdigheid van het beroep. Eiseres heeft eerst bij brief van 4 maart 2008 beroep aangetekend. Het beroep is dan ook niet tijdig ingediend.

De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen redenen zijn om niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. De gemachtigde van eiseres heeft de uitspraken op bezwaar van 11 april 2006 ontvangen en redelijkerwijs moeten begrijpen dat het uitspraken op bezwaar waren. Er is echter voor gekozen om geen beroep in te stellen, maar om verweerder te verzoeken om de aanslagen ambtshalve te verminderen. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van een situatie waarin redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.

Gelet op het voorgaande dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.

5. Proceskosten en griffierecht

De rechtbank stelt vast dat de griffier van eiseres, onder toepassing van artikel 8:41 van de Awb, € 288 griffierecht in rekening heeft gebracht voor het onderhavige beroep en het beroep in de zaak 08/1792. Bij uitspraak van heden is het beroep in laatstgenoemde zaak gegrond verklaard en heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank en mr. M.C.G.J. van Well, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

De griffier is buiten staat deze

uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op: 16 juli 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.