Home

Rechtbank Arnhem, 15-12-2009, BM1643, AWB 09/292

Rechtbank Arnhem, 15-12-2009, BM1643, AWB 09/292

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
15 december 2009
Datum publicatie
20 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BM1643
Zaaknummer
AWB 09/292

Inhoudsindicatie

In kader van vaststellingsovereenkomst voor inkomstenbelasting over het jaar 2000 fl. 40.000 als omzet gecorrigeerd. Voor omzetbelasting daarbij aangesloten. Vaststellingsovereenkomst inkomstenbelasting geldt niet ook voor de omzetbelasting. Verweerder heeft voor de omzetbelasting niet aannemelijk gemaakt dat eiser in het betrokken jaren opbrengsten uit de handel in antiek heeft ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/292

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 15 december 2009

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 26.793 (aanslagnummer [00]) opgelegd, alsmede, bij afzonderlijke beschikkingen, een boete van € 9.636 en € 3.765 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 19 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot € 16.587, de boete tot € 2.243 en de heffingsrente tot € 2.330.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag bij brief van 7 januari 2009, ontvangen door de rechtbank op 12 januari 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2009 te Arnhem. Namens eiser is daar verschenen als zijn gemachtigde [gemachtigde 1]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde 2].

De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Afschriften daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser drijft in de vorm van een eenmanszaak een onderneming in gebruikte auto’s.

Eiser is ondernemer voor de omzetbelasting.

Op 11 oktober 2004 heeft verweerder onderzoek gedaan naar de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2000 tot en met 2002 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Van de bevindingen van het boekenonderzoek is met dagtekening 17 mei 2005 een rapport opgemaakt. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

“2.2 Bedrijfsactiviteiten

(…)

Belastingplichtige koopt zijn auto’s hoofdzakelijk bij garagebedrijven. Ook worden er auto’s door middel van inruil verkregen. De verkoop geschiedt vanuit het bedrijfspand en op de automarkt te Utrecht.

(…)

5 Inkomstenbelasting

(…)

5.3 Verbouwing woning

In het jaar 2000 is men begonnen met de verbouwing van het huidige woonhuis. Volgens een bij de aannemer ingesteld boekenonderzoek heeft belastingplichtige voor deze verbouwing meer betaald dan dat uit de financiële administratie van belastingplichtige blijkt. Belastingplichtige en de aannemer waren overeengekomen dat een deel van de kosten “zwart” zou worden betaald. De aannemer heeft toegegeven (…) f 130.000, die hij contant van belastingplichtige heeft ontvangen, buiten de boeken te hebben gehouden. Belastingplichtige heeft middels de hierna genoemde leningen van de heer [A] geprobeerd de betaling tot een bedrag van f 65.000 te verklaren.

(…)

Nadat we het onderzoek feitelijk hadden afgesloten kwam belastingplichtige nog met een verklaring dat er in het jaar 2000 voor een bedrag van f 42.100 aan antiek was verkocht aan de heer [B]. (…) We hebben via de adviseur, de heer [C], navraag gedaan bij belastingplichtige om een adres en eventueel telefoonnummer van deze man. Deze konden ze ons niet geven. Nu de identiteit van de heer [B] door ons niet is vast te stellen zal deze geldstroom niet zonder meer worden geaccepteerd.

(…)

Omdat belastingplichtige ons geen overzicht kon of wilde verstrekken van alle noodzakelijke uitgaven in verband met de verbouwing van de privé woning hebben wij zelf een opstelling gemaakt.

De bedragen zijn door ons middels schatting bepaald.

Overzicht als volgt:

Datum Omschrijving Bedrag

29-6-2000 Contante betaling aan aannemer f 60.000

21-8-2000 Contante betaling aan aannemer f 5.000

Onbekend Kranen en accessoires badkamer (Stelpost) f 1.000

Oktober 2000 Whirlpool f 1.500

Onbekend Installatiekosten whirlpool (Stelpost) f 1.500

Onbekend Sanitair (Sphinx) badkamer en toilet boven f 3.000

Onbekend Sanitair (Sphinx) toilet beneden + wastafel en kraan f 1.500

Onbekend Vloertegels benedenverdieping (…) f 4.500

Onbekend Wandtegels badkamer en toiletten f 2.500

Onbekend Kosten leggen vloertegels beneden (zwart betaald) f 2.500

Onbekend Extra kosten inrichting woning (Stelpost) f 5.000

Onbekend Kosten bestrating rondom woning f 5.000

Onbekend Kosten aanleg tuin en herstel vijver f 5.000

Volgens brief architect Waterleiding kapot getrokken tijdens werkzaamheden f 1.785

Onbekend Voordeur inclusief hang- en sluitwerk volgens belastingplichtige f 2.750

Onbekend Leges bouwvergunning volgens belastingplichtige f 2.947

f 105.482

(…)

De totale bouwkosten bedragen volgens onze opstelling:

Geconstateerd volgens administratie (zichtbaar) f 252.242

Niet geboekte kosten f 105.482

Totaal gefactureerde kosten f 357.439

Voor f 65.000 van de f 252.242 aan bouwkosten verantwoorde betalingen is geen deugdelijke dekking. Dit geldt ook voor de door ons ingeschatte overige kosten die zeker gemaakt moeten zijn door belastingplichtige. Deze kosten zijn door ons bepaald op f 105.482. In totaal is de geldstroom minimaal f 170.482 hoger geweest dan uit de financiële administratie blijkt. De herkomst is niet of niet afdoende verklaard. Het kan niet anders dan dat deze geldstroom via de onderneming is gegenereerd. De winst zal derhalve worden verhoogd. De verdeling van de betalingen over de jaren en de periode waarin de ontvangsten aan de financiële administratie zijn onttrokken zijn niet meer goed toe te rekenen. Op basis van de ons bekende gegevens is de toerekening als volgt gemaakt.

5.3.1 Correctie IB-5

Zwarte betalingen in verband met de verbouwing woonhuis gefinancierd uit niet verantwoorde ontvangsten:

2000 € 31.984 (f 70.482)

2001 € 45.378 (f 100.000)

(…)

7 Omzetbelasting

(…)

7.2 Verschuldigde OB

Niet verantwoorde ontvangsten

Zoals bij correctie IB-5 hiervoor reeds is aangegeven is een deel van de ontvangsten buiten de administratie gehouden. Derhalve is er ook te weinig verschuldigde omzetbelasting op de aangifte verantwoord.

De niet verantwoorde verschuldigde omzetbelasting 2000 bedraagt f 70.482 x 17,5/117,5 =

f 10.497 (€ 4.763). De niet verantwoorde verschuldigde omzetbelasting in 2001 bedraagt

f 100.000 x 19/119 = f 15.966 (€ 7.245).

7.2.1 Correctie OB-1

Te weinig aangegeven en afgedragen verschuldigde OB 2000 € 4.763.

Te weinig aangegeven en afgedragen verschuldigde OB 2001 € 7.245.

(…)

12 Slotopmerkingen

(…)

Handel in antiek

Belastingplichtige heeft tijdens het inleidende gesprek van 27 oktober 2004 duidelijk verklaard dat hij voordeel heeft behaald uit de aan- en verkoop van wat hij noemt antiek. Volgens hem had hij diverse contacten via de automarkt in Utrecht en was hij zodoende in staat om te handelen in antiek. In het gesprek liet men het voorkomen dat deze handel incidenteel was en dat het ook diende als huisraad. Zo heeft belastingplichtige een kapitale boot verworven door ruiling tegen drie zogenaamde Wurlitzer jukeboxen. Met de verklaring van de verkoop van antiek aan de heer [D] verklaard belastingplichtige f 42.100 te hebben ontvangen in de periode juni/juli 2000. Eén en ander duidt op een constante geldstroom. Hiervan is niets vastgelegd. Het is zeer wel mogelijk dat uit deze handel meer gelden zijn vrijgekomen. Gelet op de aard en de omvang is het niet aannemelijk dat dit privé geleend is maar dat deze handel in de belaste sfeer plaats vindt. Het is niet aannemelijk dat deze handel na de hiervoor vermelde transacties is gestopt. Hier zal nader onderzoek naar gedaan moeten worden. Dit is niet gebeurt in het kader van onderhavig boekenonderzoek.

Wij stellen belastingplichtige in de gelegenheid om de betreffende stukken en administratie omtrent deze antiekhandel over de periode 2000 tot en met heden aan ons te overleggen. Aan de hand van deze stukken zal worden beoordeeld of er een nieuw onderzoek naar de handel in antiek moet worden ingesteld. In de correcties over de jaren 2000 en 2001 is rekening gehouden met de ontvangsten in het kader van de antiekhandel.”

Verweerder heeft een brief van 20 januari 2005 overgelegd waarin de belastingadviseur van eiser, de heer [C], aan verweerder onder meer het volgende schrijft:

“ Mevrouw [X] heeft in haar fax verklaard dat zij bij benadering f 24.000 betaald heeft voor de verbouwing waarmee u geen rekening gehouden heeft. De financiering van dit bedrag is gedaan met de verkoop van antiek, zie inkoopverklaring [D].”.

In de bijgevoegde inkoopverklaring, ondertekend door [D], staat het volgende:

“(…)

LEIDSCHENDAM, 14-12-2004

Geachte mevr. [X],

Bij deze stuur ik u de gevraagde bevestiging inzake de aankoop in juni/juli 2000 van diverse antieke voorwerpen te weten;

2 Friese staartklokken met vlinders uit de periode laat 1800 voor een bedrag van 14200

2 Friese staartklokken met poppen uit de periode begin 1900 voor een bedrag van 9500

Biedemeijer zilverstel uit de 2e periode 1800 voor een bedrag van 9500

Marmeren brons getint klokkenstel 2e periode 1800 voor een bedrag van 1800

3 schilderijen met landelijke voorstellingen voor een bedrag van 1600

1 bronzen lamp met swarovski kristal en engelen voor een bedrag van 5500

Deze goederen heb ik [D] gekocht en contant betaald van en aan Mevr. [X] (…), in de periode juni/juli 2000.

(…)”.

Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2000 opgelegd. Daarnaast zijn onder meer aanslagen IB/PVV voor de jaren 2001 en 2002 vastgesteld. Voor de jaren 2000 en 2001 is het inkomen voor wat betreft niet verantwoorde opbrengsten, overeenkomstig de uitkomsten van het boekenonderzoek, verhoogd met respectievelijk € 31.984 (fl. 70.482) en € 45.378 (fl. 100.000). Over deze correctie heeft verweerder een vergrijpboete opgelegd van 50%.

Naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek is aan eiser met dagtekening 27 oktober 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 26.793 alsmede een vergrijpboete van € 9.636 en heffingsrente ad € 3.765. In deze naheffingsaanslag is ter zake van niet verantwoorde ontvangsten € 4.763 (fl. 10.497) voor het jaar 2000 en € 7.245 (fl. 15.966) voor het jaar 2001 begrepen. Deze correcties zijn gebaseerd op de correcties voor de inkomstenbelasting.

Bij brief van 27 oktober 2005, ontvangen door verweerder op 28 oktober 2005, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, boete en heffingsrente. In de bezwaarfase is eiser bijgestaan door [E] (hierna: [E]) van het kantoor [F] te [Q].

Bij brief van 20 december 2005 schrijft [E] onder meer het volgende aan verweerder:

“ 8. Gelet op het voorgaande zijn de meeste omzetbelastingcorrecties ook gemotiveerd bestreden. (...) De correctie onder 7.2.1 wordt niet bestreden (...).”.

Bij brief van 5 januari 2006 schrijft verweerder aan [E] over de betrokken naheffingsaanslag onder meer:

“Het bezwaarschrift omzetbelasting zal door mij worden behandeld. Indien de correcties mede voor de inkomstenbelasting gelden zal ik mij conformeren aan het standpunt dat mijn collega van de inkomstenbelasting zal innemen.”.

In een brief van 25 maart 2008 gericht aan verweerder, ter attentie van de heren [G] en [H], schrijft [E] onder meer het volgende:

“ Naar aanleiding van ons gesprek op maandag 10 maart 2008 heb ik intensief overleg gevoerd met de familie [X]. Men ervaart de handelwijze en het standpunt van de Belastingdienst als onrechtvaardig, omdat zij aan Lindenhovius niet méér hebben betaald dan zij hebben verantwoord. De tweede f 65.000, waarvan u zegt dat Lindenhovius heeft verklaard die te hebben ontvangen, is niet betaald door de familie [X]. Anderzijds wil men na drie en een half jaar sinds de aanvang van de controle deze kwestie afgedaan zien worden. En uitsluitend om deze reden is men bereid uw compromisvoorstel van een correctie ad f 40.000 (± € 18.000), wegens incidentele antiekhandelbaten te accepteren, mits deze correctie wordt toegepast in het jaar 2000 en ter zake geen boete wordt opgelegd en wij ook nog op andere openstaande punten overeenstemming bereiken.”.

Bij brief van 20 augustus 2008 schrijft [E] aan verweerder, ter attentie van [J] (hierna: [J]), betreffende eiser, het volgende:

“ Uiteindelijk ben ik gisteren in staat geweest om het resultaat van onze gesprekken inzake de familie [X] te bespreken.

De conclusie van deze bespreking is dat de heer [X] volledig instemt met de correcties in de jaren 2000 en 2001.

(...)

NB

Ik merk op dat de omzetbelastingaangelegenheden nog finaal moeten worden afgerond. De heer [gemachtigde 1] te [R] (...) zal daarover met de Belastingdienst (...) contact opnemen.”.

Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2008 is de naheffingsaanslag verminderd tot € 16.587, de boete tot € 2.243 en de heffingsrente tot € 2.330. Verweerder heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting verlaagd, rekening houdend met het voor de IB/PVV gesloten compromis. De correctie wegens niet-verantwoorde ontvangsten is daarbij teruggebracht tot de over een omzet van € 18.151 (fl. 40.000) verschuldigde omzetbelasting, zijnde een bedrag van € 2.703. Het deel van de boete dat daarop betrekking had, is komen te vervallen. De heffingsrente is naar evenredigheid verlaagd. Eiser heeft tegen de uitspraak betreffende de naheffingsaanslag beroep ingesteld.

3. Geschil en standpunten partijen

In geschil is de omzetbelasting die ter zake van de handel in antiek is nageheven. De opgelegde boete is niet in geschil.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag met een bedrag van € 2.703.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Volgens eiser is de omzetbelasting begrepen in het compromis dat met [J] namens verweerder is gesloten. Volgens eiser heeft [J] tegenover [E] verklaard dat over het bedrag van fl. 40.000 geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn en zeker niet meer dan 6%. Eiser heeft aangeboden door middel van een getuigenverklaring van [E] daarvan bewijs te leveren.

Eiser stelt voorts dat de antiekhandel huisraad betreft en geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten maar andere inkomsten uit arbeid vormt en dat daarom daarover geen omzetbelasting is verschuldigd. Eiser klaagt er voorts over dat door verweerder in het midden is gelaten welk antiek het betreft en hoe dat antiek is verkregen.

Volgens verweerder is alleen voor de inkomstenbelasting een compromis gesloten. Verweerder betwist dat bij het compromis voor de inkomstenbelasting expliciete afspraken zijn gemaakt over de afhandeling van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting. Verweerder verwijst voor dat standpunt naar de brief van [E] van 20 augustus 2008 waarin een voorbehoud is gemaakt voor de omzetbelasting. Volgens verweerder heeft hij van meet af aan aangegeven dat voor de omzetbelasting zal worden aangesloten bij de uitkomsten van de bezwaren tegen de aanslag inkomstenbelasting.

Volgens verweerder heeft eiser zelf verklaard dat hij handelt in antiek. Verweerder verwijst daarvoor naar de brief van 20 januari 2005 van [C] als geciteerd onder 2. en naar de eveneens onder 2. geciteerde brief van 25 maart 2008 waarin [E] zich bereid verklaart akkoord te gaan met de correctie van fl. 40.000. Volgens verweerder is geen sprake van de verkoop van huisraad, maar handelt eiser met de verkoop van antiek binnen het kader van zijn onderneming. Volgens verweerder maakt daarvoor niet uit dat sprake is van branchevreemde goederen. Verweerder wijst erop dat de verkoop geen eenmalig karakter heeft. Volgens verweerder stelden de contacten van eiser op de automarkt in Utrecht hem in staat om te handelen in antiek. Verweerder verwijst voor dat standpunt naar hetgeen hierover in onderdeel 12 van het rapport van het boekenonderzoek van 17 mei 2005 staat vermeld.

In aanvulling hierop is door partijen ter zitting onder meer verklaard:

Namens eiser:

Incidenteel is door eiser in antiek gehandeld. Het antiek werd verkregen als tegenprestatie bij het inruilen van auto’s. De echtgenote van eiser heeft vanuit privé een deel van haar inboedel verkocht. Dit is onderbouwd aan de hand van foto’s van verjaardagen.

Door verweerder:

Bij de uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag met een bedrag van € 2.243 te weinig verminderd.

De verkoop van huisraad is niet belast voor de inkomstenbelasting. Wat gecorrigeerd is, is het antiek dat is verkregen bij de inruil van auto’s. Bij het onderzoek is gebleken dat in andere jaren in antiek was gehandeld. Eiser heeft dat ook toegegeven. Ik ben niet bij de besprekingen over de inkomstenbelasting aanwezig geweest. Ik heb het compromis gevolgd. Toen de omzetcorrectie voor de inkomstenbelasting is verlaagd, heb ik dat doorgetrokken voor de omzetbelasting. Van de antiekhandel zijn geen bescheiden. Het bedrag van fl. 40.000 is de omzet van drie jaren. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [D] dat hij goederen van de echtgenote van eiseres heeft gekocht. Dat staat buiten deze zaak.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank zal eerst nagaan of terecht enig bedrag als opbrengsten van de handel in antiek in de heffing is betrokken.

De rechtbank acht in verband daarmee het volgende van belang. Bij het boekenonderzoek is gebleken dat de financiering van de verbouwing van de gemeenschappelijke woning van eiser en zijn echtgenote niet volledig kon worden verklaard uit de hun ter beschikking staande middelen. In verband daarmee is voor de inkomstenbelasting in de jaren 2000 en 2001 een bedrag van aanvankelijk fl. 170.482 als niet verantwoorde opbrengsten gecorrigeerd. Verweerder heeft bij de naheffingsaanslag voor de omzetbelasting voor die jaren eenzelfde bedrag als niet verantwoorde opbrengsten in aanmerking genomen. Bij uitspraak op bezwaar is de correctie in overeenstemming met het voor de inkomstenbelasting bereikte compromis teruggebracht tot fl. 40.000. De rechtbank leidt hieruit af dat alleen een bedrag van fl. 40.000 onverklaard is gebleven.

Verweerder heeft voor de onderbouwing van dit bedrag van fl. 40.000 verwezen naar onderdeel 12 van het controlerapport. De rechtbank acht deze passage echter onvoldoende basis voor een omzetcorrectie in de betrokken periode en wel om de volgende redenen. In genoemde passage wordt melding gemaakt van de verkoop van antiek aan [D]. Ter zitting heeft verweerder echter verklaard dat de opbrengst uit de verkopen van de huisraad aan de heer [D] niet belast is voor de inkomsten- en omzetbelasting en dat dat bedrag als verklaring voor een deel van het tekort in de financiering van de verbouwing van de woning is aanvaard.

In onderdeel 12 van het controlerapport wordt ook melding gemaakt van de ruil van drie zogenoemde Wurlitzerjukeboxen. Uit het rapport blijkt echter niet in welke periode die ruil heeft plaatsgevonden. Derhalve kan er niet van worden uitgegaan dat dit in de betrokken periode is gebeurd.

Ook overigens geven de stukken geen aanleiding om te veronderstellen dat in de betrokken periode door eiser in antiek is gehandeld. Nu met de opbrengst uit de verkopen van de huisraad aan de heer [D] het resterende gat in de financiering van de verbouwing van de woning kan worden verklaard, is de basis voor die correctie komen te vervallen. Daaraan doet niet af dat eiser bij het inleidende gesprek in 2004 tegenover de controleambtenaar heeft verklaard dat hij voordeel heeft behaald uit de verkoop van antiek, nu daaruit niet blijkt dat dat in de betrokken periode plaatsvond. Hieraan doet evenmin af dat eiser akkoord is gegaan met het compromis in de inkomstenbelasting nu uit de door verweerder genoemde brief van 25 maart 2008 blijkt dat eiser dat alleen deed om het geschil tot een einde te brengen en noch daaruit, noch uit de brief van [C] van 20 januari 2005 is af te leiden dat eiser erkent in de betrokken periode fl. 40.000 aan opbrengsten uit de handel in antiek te hebben ontvangen.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de overige grieven geen bespreking meer behoeven. Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank de naheffingsaanslag verlagen tot € 11.641 (€ 16.587 -/- € 2.243 -/- € 2.703).

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 11.641;

- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644; en

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 145 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en

mr. C.W.J. Lorenzo van Rooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 15 december 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.