Home

Rechtbank Arnhem, 15-12-2009, BM1647, AWB 09/705

Rechtbank Arnhem, 15-12-2009, BM1647, AWB 09/705

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
15 december 2009
Datum publicatie
20 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BM1647
Zaaknummer
AWB 09/705

Inhoudsindicatie

WOZ-waarde woning. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat tussen hem en verweerder een compromis is gesloten over de waarde van de woning het onderhavige belastingjaar. Het eerder ter zitting van het Hof bereikte compromis had betrekking op eerdere belastingjaren en van een overeenkomst die tussen eiser en (een vertegenwoordiger van) de burgemeester is gesloten is niet gebleken. Verweerder heeft de waarde van de woning aannemelijk gemaakt. Niet gebleken is, dat de woning niet vrij verkoopbaar zou zijn, zoals eiser heeft gesteld. Voorts geen aanleiding voor een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb of het opleggen van dwangsommen, zoals eiser heeft verzocht. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/705

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 15 december 2009

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Renkum, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1], te [Z] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2007, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2008 op € 601.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 februari 2009 de waarde gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 11 februari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 11 februari 2009, beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser verzocht het beroep versneld te behandelen. Bij brief van 14 februari 2009 heeft eiser het beroep aangevuld.

Bij griffiersbrief van 24 februari 2009 is eiser medegedeeld dat de rechtbank dat verzoek op de voet van artikel 8:52 Awb heeft afgewezen.

Het naar aanleiding hiervan door eiser ingediende verzoek om wraking van [A] is bij beschikking van 28 april 2009 door de wrakingskamer afgewezen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het achterwege laten van een onderzoek ter zitting.

Eiser heeft bij (onderscheiden) brieven van 8, 14 en 22 juli 2009 nadere stukken ingediend. In de brief van 22 juli 2009 heeft eiser onder meer de rechtbank verzocht om met toepassing van artikel 8:57 Awb te bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Verweerder heeft bij brief van 16 juli 2009 nadere stukken ingediend.

Bij beschikking van 4 november 2009 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en dat het onderzoek in de zaak is gesloten.

2. Feiten

Eiser is gebruiker en eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woning met een inpandige berging en een aangebouwde garage, tuin en zwembad. Het bouwjaar is ongeveer 1950. De inhoud van de woning is ongeveer 669 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 1.051 m².

3. Geschil

3.1 In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 1 dan wel € 298.587. In dit verband heeft eiser – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de woning niet vrij en onbezwaard kan worden verkocht door toedoen van de gemeente Renkum (hierna: de gemeente). Daarnaast heeft eiser verwezen naar de door hem bij het Gerechtshof Arnhem (hierna: Hof) gevoerde procedures inzake eerdere waarderingen in het kader van de WOZ. Ter zitting van het Hof van 20 januari 2009 naar aanleiding van het beroep inzake het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en waardepeildatum 1 januari 2003, is een compromis bereikt tussen eiser en verweerder, zoals is vastgelegd in de uitspraak van het Hof van 29 januari 2009, welk compromis inhoudt dat de waarde van de woning € 298.587 bedraagt.Volgens eiser geldt die waardevaststelling eveneens voor het onderhavige belastingjaar en handelt verweerder thans in strijd daarmee. Voorts zijn volgens eiser de door verweerder opgevoerde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar, omdat die woningen – anders dan de zijne – wel vrij verkoopbaar zijn. In dit verband heeft eiser voorts gewezen op de in zijn ogen gesloten deelovereenkomsten tussen hem en de gemeente dan wel de burgemeester van Renkum, in deze vertegenwoordigd door de heer [B], voormalig burgemeester van Renkum. Volgens eiser wordt in onderhavige procedure in strijd met deze deeloverkomsten gehandeld. In het door verweerder overgelegde taxatierapport is ook onvoldoende rekening gehouden met de op de woning en het perceel rustende bezwaren, aldus eiser.

3.2 Eiser heeft om schadevergoeding verzocht tot een bedrag van € 313.413 in het geval de rechtbank de WOZ-waarde vaststelt op de waarde als overeengekomen in de procedure voor het Hof wegens waardedaling van de woning, dan wel tot een bedrag van € 612.000 in het geval de rechtbank de WOZ-waarde op € 1 vaststelt. Dit bedrag dient volgens eiser nog te worden verhoogd met een bedrag van € 60.000 voor materiële en immateriële schade, waarover volgens eiser in de eerder genoemde deelovereenkomst tussen hem en de heer [B], namens de gemeente, onherroepelijk en onvoorwaardelijk overeenstemming is bereikt, maar welk bedrag tot op heden niet is uitgekeerd, één en ander te vermeerderen met heffingsrente vanaf 1 januari 2008 en onder oplegging door de rechtbank van een dwangsom voor het geval verweerder de schadevergoeding niet uitkeert. Daarnaast heeft eiser verzocht om veroordeling van verweerder in de kosten van de onderhavige procedure en tot het opleggen van een dwangsom voor iedere dag dat verweerder in gebreke blijft de deelovereenkomsten na te komen. Ook heeft eiser de rechtbank verzocht om vast te stellen dat verweerder herhaald en onnodig extra leed aan eiser heeft berokkend. Volgens eiser wordt hij al jaren door de overheid in zijn eigen woning gegijzeld, omdat hij die niet vrij kan verkopen door toedoen van de gemeente. Eiser heeft daarom tevens verzocht om vast te stellen dat in dit geval sprake is van strafbaar en/of onrechtmatig handelen wegens machtsmisbruik, het niet-nakomen van deelovereenkomsten en het gegijzeld houden.

3.3 Eiser heeft voorts verzocht om verweerder te gelasten aan hem te restitueren hetgeen hij over de jaren 1998, 1999 en 2000 te veel heeft betaald, nu in de reeds genoemde uitspraak van het Hof van 29 januari 2009 ook over deze jaren een compromis is gesloten dat heeft geresulteerd in een lagere WOZ-waarde. Volgens eiser heeft verweerder tot op heden het te veel betaalde ten onrechte nog niet verrekend.

3.4 Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 7 juli 2009 door [C], WOZ-taxateur. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 612.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Voorts heeft verweerder enkele stukken overgelegd die betrekking hebben op het bemiddelingstraject tussen de gemeente en eiser, waarbij de Nationale Ombudsman betrokken is geweest en waarin de heer [B] een poging tot bemiddeling heeft gedaan. Verder ziet het eerder bij het Hof bereikte compromis volgens verweerder niet op het onderhavige belastingjaar en dient daarom de gewone procedure te worden gevolgd. Verweerder heeft tot ongegrondverklaring van het beroep geconcludeerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Gelet op de stellingen van eiser, dient in de eerste plaats de vraag te worden beantwoord of op grond van eerdere overeenkomsten tussen eiser en (vertegenwoordigers van) de gemeente dan wel op grond van het ter zitting bij het Hof van 20 januari 2009 compromis tussen eiser en verweerder door partijen overeenstemming is bereikt over de voor het betrokken tijdvak geldende WOZ-waarde van de woning. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.

4.1.1 Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat in het verleden op enige datum de door hem zo genoemde belastingdeelovereenkomst is gesloten. Door eiser is weliswaar een door hem ondertekende tekst van een overeenkomst overgelegd, maar dat stuk is slechts van zijn handtekening voorzien en niet van een handtekening namens de gemeente, zodat niet kan worden aangenomen dat sprake is van een overeenkomst. Voorts kan ook uit de door verweerder overgelegde brieven van het college van burgemeester en wethouders en van de heer [B] worden afgeleid dat destijds geen overeenstemming is bereikt tussen eiser en de gemeente, ook niet over de waardering van de woning van eiser in het kader van de WOZ. Ook het Hof heeft – zoals mag worden afgeleid uit de door eiser overgelegde griffiersbrief van 16 februari 2009 – niet overwogen dat ter zake een rechtsgeldige deelovereenkomst is gesloten. Dat dat naar de stellige overtuiging van eiser en diens partner wel het geval is geweest, maakt dit niet anders. Hier komt nog bij, dat in het door eiser in deze procedure overgelegde stuk uitsluitend wordt gesproken over een financiële genoegdoening naar aanleiding van de periode 1997 tot en met 2004; het onderhavige belastingjaar 2008 komt daarin niet aan de orde.

4.1.2 Ten aanzien van het compromis dat tussen eiser en verweerder is bereikt op de zitting van het Hof van 20 januari 2009, heeft het Hof in zijn uitspraak van 29 januari 2009 het volgende overwogen:

" Partijen zijn ter zitting van 20 januari 2009 overgekomen (bedoeld zal zijn: overeengekomen) dat de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] voor de jaren 1998, 1999 en 2000 op € 245.041 moet worden gesteld en voor de jaren 2001 tot en met 2007 op € 298.587. Voorts zijn partijen overeengekomen dat vanaf 1 januari 2008 de waardebepaling zal worden gesynchroniseerd met de systematiek in de gemeente Renkum. "

In het proces-verbaal van die zitting is het volgende opgenomen:

" Het Hof vraagt of partijen zich kunnen vinden in de tekst van de deelovereenkomst van 22 november 2007, die inhoudt dat de taxatiewaarde van de woning voor de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 2007 wordt vastgesteld op de taxatiewaarde per 1 januari 1999 en dat vanaf 1 januari 2008 de waardebepaling zal worden gesynchroniseerd met de systematiek in de gemeente Renkum.

De ambtenaar verklaart hiermee akkoord te gaan.

Belanghebbende verklaart dat hij zich daar wel in kan vinden maar dat hij dan blijft zitten met de onverkoopbaarheid van zijn woning.

Het Hof antwoordt dat in geval van een compromis de waarde op € 298.587 wordt gesteld.

Belanghebbende verklaart daarop dat hij akkoord gaat met het compromis.

(…)

Het Hof merkt nog op dat de WOZ-waarde voor de jaren 1998 tot en met 2000 is vastgesteld op € 245.041.

De ambtenaar verklaart dat de waarde voor die jaren op dat bedrag kan worden gehandhaafd. "

4.1.3 Uit de uitspraak van het Hof blijkt dat het compromis inhoudt, dat vanaf 1 januari 2008 de waardebepaling op grond van de WOZ en overeenkomstig de in de gemeente bestaande systematiek zal plaatshebben. Die systematiek van waardebepaling houdt in dat de woning door middel van de vergelijkingsmethode wordt getaxeerd naar een bepaalde waardepeildatum, in dit geval 1 januari 2007. Anders dan eiser heeft gesteld, strekt het bereikte compromis zich dan ook niet uit tot het onderhavige belastingjaar 2008 en stond het verweerder derhalve vrij om de waarde van de woning overeenkomstig de in de gemeente gehanteerde en in de WOZ neergelegde systematiek te bepalen.

4.2 Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

4.2.1 De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder.

4.2.2 Met het hiervoor vermelde taxatierapport, waarin de waarde van de woning op de waardepeildatum is getaxeerd op € 612.000, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat twee van de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten kort vóór of kort na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, bouwjaar, ligging, en onderhoudstoestand betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten niet goed vergelijkbaar zijn op de grond dat die woningen – in tegenstelling tot zijn woning – wel vrij verkoopbaar zijn, maar eiser heeft nagelaten feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat zijn woning niet vrij te verkopen zou zijn. Voor zover eiser zou hebben bedoeld dat het bestemmingsplan in de weg staat aan wonen op zijn perceel, heeft verweerder – onbestreden door eiser – gesteld dat op grond van het op 1 januari 2008 geldende bestemmingsplan wonen is toegestaan. De rechtbank gaat dan ook aan deze stelling voorbij. Eiser heeft voorts gesteld dat het taxatierapport door de rechtbank niet als bewijs kan worden aanvaard op de grond dat de taxateur geen rekening heeft gehouden met de op de woning en het perceel rustende bezwaren en op de grond dat verweerder de taxateur onjuist heeft geïnformeerd over de overeengekomen WOZ-waarde. Die stellingen kunnen evenwel bij gebrek aan feitelijke grondslag – zoals in het voorgaande is geoordeeld – niet slagen.

4.3 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

4.4 Eiser heeft voorts een verzoek gedaan om vergoeding van beweerdelijk door hem geleden schade als gevolg van het te hoog waarderen van zijn woning en de omstandigheid dat zijn woning niet vrij verkoopbaar zou zijn. De rechtbank merkt dat verzoek aan als een verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, Awb, en wijst het verzoek af, omdat het beroep van eiser ongegrond wordt verklaard. Voor het opleggen van dwangsommen bestaat naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanleiding nu verweerder niet zal worden opgedragen iets te doen of na te laten en overigens ook niet is gesteld of gebleken dat verweerder een eventueel bevel van de rechtbank zou negeren. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte niet is overgegaan tot verrekening van reeds betaalde belasting over de jaren 1998 tot en met 2000, kan die stelling in deze procedure niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden, dat immers is gericht tegen de waardebepaling ten behoeve van het belastingjaar 2008. Ter voorlichting van partijen wijst de rechtbank erop dat eiser zich met een dergelijk verzoek om restitutie tot verweerder kan wenden.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 15 december 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.