Rechtbank Arnhem, 24-11-2009, BM5546, AWB 08/5062
Rechtbank Arnhem, 24-11-2009, BM5546, AWB 08/5062
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 24 november 2009
- Datum publicatie
- 26 mei 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546
- Zaaknummer
- AWB 08/5062
Inhoudsindicatie
Art. 3 Kostenwet en art. 25, paragraaf 1, Leidraad Invordering 1990. Uitstel van betaling van rechtswege vervallen bij uitspraak op bezwaar. Kosten dwangbevel terecht in rekening gebracht. Mogelijke niet ontvangst mededeling over verval van verleend uitstel van betaling kan daaraan niet afdoen, nu belastingschuldige met de aanmaning daarvan op de hoogte is geraakt.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/5062
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 november 2009
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de ontvanger van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 24 juli 2008 is aan eiseres per post een dwangbevel toegezonden inzake de aanslag vennootschapsbelasting 2005, waarbij een bedrag van € 5.915 aan kosten voor het betekenen van het dwangbevel in rekening is gebracht.
Bij brief van 20 augustus 2008, ontvangen door verweerder op 28 augustus 2008, is namens eiseres bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten voor de betekening van het dwangbevel.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2008 de beslissing betreffende de betekeningskosten gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 5 november 2008, ontvangen bij de rechtbank op 6 november 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2009 te Arnhem.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde mr. [gemachtigde] ([A] B.V.). Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Met dagtekening 3 november 2007 is aan eiseres over het jaar 2005 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [000].V.56.0112) opgelegd van € 79.793 en € 8.484 heffingsrente in rekening gebracht, totaal € 88.257 (hierna ook: de belastingaanslag). Eiseres heeft aan verweerder om uitstel van betaling van de belastingaanslag verzocht. Verweerder heeft bij brief van 19 december 2007 het gevraagde uitstel van betaling verleend voor het gehele bedrag van de aanslag totdat op het bezwaarschrift zou zijn beslist.
Bij brief van 14 maart 2008, gericht aan de gemachtigde van eiseres, heeft verweerder het volgende geschreven:
“Bezwaarschrift 2005
(…)
Naar aanleiding van uw brief van 12 maart 2008 inzake het namens uw cliënte [X] B.V. ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2005 bericht ik u als volgt:
Naar mijn mening staat goed koopmansgebruik toe, het aan [X] B.V. toe te rekenen verlies (…) te verwerken in het resultaat 2006. Ik zal het bezwaarschrift conform uw voorstel handhaven.”.
Tot de stukken behoort een brief gedagtekend 18 maart 2008, afkomstig van verweerder en gericht aan eiseres onder vermelding van haar adres. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:
“Hierbij deel ik u mee dat het uitstel is vervallen omdat de in de uitstelbeschikking genoemde termijn inmiddels is verstreken of op het bezwaar- of beroepschrift inmiddels is beslist.
De bovenstaande belastingschuld moet worden betaald binnen de op het aanslagbiljet gestelde termijn. Als deze termijn is verstreken, moet het openstaand bedrag en de openstaande kosten binnen tien dagen na dagtekening van deze brief worden betaald.
(…)
U kunt het verschuldigde bedrag betalen met de acceptgiro die de Belastingdienst eerder heeft toegestuurd.”.
Met dagtekening 7 juli 2008 heeft verweerder aan eiseres een aanmaning verzonden. Met dagtekening 24 juli 2008 heeft verweerder per post een dwangbevel betekend voor de aanslag, waarbij een bedrag van € 5.915 aan betekeningskosten in rekening is gebracht. De belastingaanslag was op dat moment nog niet betaald.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de betekeningskosten terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
In aanvulling daarop is ter zitting onder meer nog het volgende aangevoerd:
Namens eiseres:
Met verweerder is over de aanslag vennootschapsbelasting een compromis gesloten. Niet ter discussie staat dat er betaald moest worden en dat het uitstel door het compromis kwam te vervallen.
Mede in verband met de rente hebben wij gewacht op berichtgeving van de ontvanger over de intrekking van het uitstel. De ontvanger heeft geen kopie van de brief waarbij het uitstel is ingetrokken naar mij als belastingadviseur gestuurd. Eiseres heeft wel de aanmaning en het dwangbevel ontvangen.
Namens verweerder:
De brief van 14 maart 2008 is in feite de uitspraak op bezwaar. Verleend uitstel pleegt te worden ingetrokken als er uitspraak op het bezwaar is gedaan. Hiervoor geldt geen vaste termijn. Het is gebruikelijk dat het bericht omtrent de intrekking van het uitstel wordt verzonden naar de belastingschuldige zelf. Hij is degene die moet betalen. Aldus is er meer zekerheid over de juiste adressering. De brief waarbij het uitstel is ingetrokken, is niet aangetekend verzonden.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet) worden ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van bedragen door de zorg van een inzake rijksbelastingen bevoegde ontvanger en door een belastingdeurwaarder op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke bepaling aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde tijdig te betalen, kosten in rekening gebracht.
Artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet (tekst voor het jaar 2008) bepaalt dat voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling is verschuldigd € 35 verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 10.283.
Artikel 11, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) bepaalt dat indien de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen.
Artikel 12 van de IW 1990 bepaalt dat indien de belastingschuldige na de aanmaning in gebreke blijft, de invordering van de belastingaanslag kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.
In artikel 25, paragraaf 1, van de Leidraad Invordering 1990 is bepaald dat als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken, daardoor het uitstel van rechtswege is vervallen. Ook is daarin bepaald dat als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, de ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het uitstel schriftelijk op de hoogte stelt onder opgaaf van reden.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de brief van 14 maart 2008 moet worden beschouwd als de uitspraak op bezwaar. Eiseres heeft dit niet weersproken. De rechtbank zal daarom uitgaan van de juistheid daarvan.
Verweerder stelt dat eiseres bij brief van 18 maart 2008 op de hoogte is gesteld van het vervallen van het uitstel van betaling voor de aanslag Vpb 2005. Eiseres ontkent die brief te hebben ontvangen.
Ook als eiseres die brief niet zou hebben ontvangen, betekent dit niet dat aan haar geen kosten voor de betekening van het dwangbevel in rekening mochten worden gebracht. De rechtbank acht daarvoor het volgende van belang.
Aan eiseres is uitstel verleend totdat op het bezwaar zou zijn beslist. Dat betekent dat het uitstel is komen te vervallen met de brief van verweerder van 14 maart 2008. Gelet op het bepaalde in artikel 25, paragraaf 1, van de Leidraad Invordering 1990 moet echter worden aangenomen dat eiseres daarover diende te worden geïnformeerd voordat met de dwanginvordering kon worden aangevangen. Eiseres is in ieder geval met de aanmaning van 7 juli 2008 op de hoogte geraakt van het vervallen van het verleende uitstel van betaling. Zij heeft daarop niet de verschuldigde belasting betaald. Dat betekent dat zij op de dag van dagtekening van het dwangbevel in gebreke was het verschuldigde tijdig te betalen. De kosten zijn daarom terecht in rekening gebracht. De omstandigheid dat eiseres als gevolg van vakantie van haar directeur-grootaandeelhouder daarvan niet tijdig kennis heeft genomen, komt voor haar rekening en risico.
Ook de klacht van eiseres dat artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet niet verbindend is omdat er geen relatie is tussen de hoogte van de in rekening gebrachte kosten en de werkelijke kosten van de dwanginvordering en dat daardoor in feite sprake is van een boete, faalt. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 23 oktober 2009, nr. 43.840, LJN BK 0896, heeft overwogen sluit de Kostenwet niet uit dat de wetgever de tarieven zodanig vaststelt dat de geraamde opbrengsten van de in rekening gebrachte kosten de totale kosten van invordering overtreffen. Voorts heeft de Hoge Raad daarin overwogen dat het in rekening gebrachte bedrag zo hoog kan zijn dat daarvan jegens (potentiële) wanbetalers een preventieve en afschrikwekkende werking uitgaat, maar dat dat aspect niet zo overheersend is dat de kostenberekening daardoor over het geheel genomen een strafkarakter krijgt in de zin van artikel 6 EVRM.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 november 2009
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.