Home

Rechtbank Arnhem, 16-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1384 BN3868, AWB 08/2748

Rechtbank Arnhem, 16-07-2009, ECLI:NL:RBARN:2009:1384 BN3868, AWB 08/2748

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 juli 2009
Datum publicatie
12 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2009:BN3868
Zaaknummer
AWB 08/2748

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Correctie omzet bij popcornexploitant met gebrekkige administratie is terecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/2748

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 juli 2009

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].F.01.5501) omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.917, alsmede bij beschikking een boete van € 2.458 en heffingsrente van € 649.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 23 mei 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.728, de beschikking heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 460 en de boetebeschikking vernietigd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 4 juni 2008, ontvangen bij de rechtbank op 6 juni 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting een formulier proceskosten ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2009 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], [A] en [B].

2. Feiten

Eiser drijft een eenmanszaak onder de naam “[C]”. De activiteiten van de onderneming bestaan uit de verkoop van popcorn en suikerspinnen bij evenementen en incidenteel toilet- en garderobewerkzaamheden.

Op 18 januari 2007 is aan eiser een boekenonderzoek aangekondigd. Daarvan is met dagtekening 21 juni 2007 een rapport opgemaakt. Tijdens het boekenonderzoek is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het onderhavige tijdvak onderzocht. Daarbij is geoordeeld dat de administratie moet worden verworpen, omdat deze niet kan dienen als betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Door de controleambtenaren is een theoretische omzetberekening opgesteld. Daarbij is de toepassing van de kleine ondernemersregeling (KOR) geweigerd.

Aan eiser is met dagtekening 25 juli 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting ten bedrage van € 4.917 opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 2.458. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar is de naheffingsaanslag, gedeeltelijk vanwege verjaring en gedeeltelijk uit coulance, verminderd tot een bedrag van € 3.728 en is de boetebeschikking vernietigd.

3. Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 27e, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechtbank het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaart indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.

Artikel 34, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) bepaalt dat de ondernemer gehouden is aantekening te houden van, voor zover hier van belang, de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten alsmede van andere gegevens die voor de heffing van omzetbelasting van belang zijn. Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 dienen bedoelde aantekeningen door de ondernemer te worden bewaard gedurende de termijn als bedoeld in artikel 52, vierde lid, van de AWR. Ingevolge voormelde bepaling is de ondernemer verplicht de aantekeningen gedurende zeven jaren te bewaren.

Verweerder betoogt dat de administratie van eiser niet kan dienen als betrouwbare basis voor de fiscale winstberekening op basis van de volgende gebreken:

- de kasadministratie vormt geen betrouwbare basis voor de winstberekening. Zo worden de inkoopnota’s gedeeltelijk niet geboekt en vindt geen kascontrole plaats.

- de administratie van de belastingplichtige voldoet niet aan de eisen die het bedrijf stelt.

- de belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. De volgende onderdelen van de administratie zijn niet bewaard:

o Primaire vastleggingen van de ontvangstverantwoording

o Kladaantekeningen dagontvangsten

o Inkoopfacturen

o Kwitanties/facturen bij de geboekte kosten.

- de uitkomst van de theoretische omzetberekening wijkt onaanvaardbaar af van de verantwoorde omzet.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van 21 juni 2007, met name het niet voldoen aan de bewaarplicht en het niet bijhouden van een deugdelijke kasadministratie, voldoende aannemelijk gemaakt dat de omzet niet volledig in de administratie is verantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gebrek zodanig dat niet kan worden gesproken van een deugdelijke en betrouwbare grondslag voor de winstberekening. Eiser heeft derhalve niet voldaan aan de eisen van artikel 52 van de AWR. Eiser heeft in dit kader nog gesteld dat het kasboek bij een eerdere controle door de controlerend ambtenaar van de belastingdienst is goedgekeurd. Eiser heeft deze stelling, tegenover de weerspreking door verweerder, echter niet aannemelijk gemaakt.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of deze gebreken voldoende ernstig zijn om de toepassing van de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast te rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Gelet op de aard van de bedrijfsvoering moet aan de door verweerder geconstateerde gebreken in de administratie veel gewicht worden toegekend. In een onderneming waarin veel contante betalingen voorkomen vormt de kasadministratie immers een voor de belastingheffing wezenlijk onderdeel van de administratie. Deze gebreken zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat op grond daarvan plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e van de AWR, namelijk de omkering en verzwaring van de bewijslast.

Dit betekent dat eiser overtuigend de onjuistheid van de omzetcorrecties moet aantonen.

Eiser heeft op dit punt ondermeer aangevoerd dat bepaalde bedragen niet als voorbelasting zijn geaccepteerd en dat daarvoor nieuwe rekeningen worden opgevraagd bij de leverancier. De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiser diverse malen in de gelegenheid is gesteld zijn beroep nader te motiveren, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Eiser heeft zijn stelling dan ook op geen enkele wijze gestaafd met concrete en controleerbare gegevens. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er derhalve niet in geslaagd om overtuigend de onjuistheid van de door verweerder berekende omzetcorrecties aan te tonen.

De zogenoemde omkering van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslag dient te berusten op een redelijke schatting (vergelijk HR 29 september 1993, BNB 1993/330).

Verweerder heeft bij het vaststellen van de correcties het jaar 2005 als uitgangspunt genomen en is daarbij uitgegaan van enkel het hoofdevenement waaraan eiser deelneemt, namelijk het circusfestival in [Q]. Omdat niet alle inkoopnota’s van het hoofdbestanddeel popcorn zijn bewaard, is door verweerder een theoretische omzetberekening gemaakt op basis van het ingekochte verpakkingsmateriaal. Daarbij is rekening gehouden met een uitvalpercentage van 1%. Eiser heeft namelijk tijdens het boekenonderzoek verklaard dat het verpakkingsmateriaal nagenoeg uitsluitend voor het circusfestival wordt gebruikt, dat hij de inkoop daarvoor goed kan inschatten zodat hij weinig overhoudt en dat de inkoopprijzen vanaf 2002 ongewijzigd zijn gebleven. De toilet- en garderobe-inkomsten zijn geschat op basis van waarnemingen in het jaar 2006. Eiser heeft gesteld dat in het jaar 2005 de omzet significant hoger was dan in voorgaande jaren. Voorts heeft eiser ter zitting, in tegenstelling tot zijn eerdere verklaringen, gesteld dat het uitvalpercentage van het ingekochte verpakkingsmateriaal ongeveer 10% bedraagt. Eiser heeft deze stellingen echter op geen enkele wijze nader onderbouwd en ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij de omzetberekening is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. Met betrekking tot de aldus herrekende omzet kan derhalve niet worden gezegd dat deze willekeurig is vastgesteld. Verweerder heeft bovendien terecht de toepassing van de kleine ondernemersregeling geweigerd, omdat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 34 en 35 van de Wet OB 1968.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Naar het oordeel van de rechtbank is, in tegenstelling tot het standpunt van verweerder, geen sprake van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Het enkele feit dat eiser en zijn adviseur niet hebben gereageerd op de uitnodigingen van verweerder om de zaak nogmaals te bespreken, is daarvoor onvoldoende. Verweerders verzoek om eiser in de kosten te veroordelen wordt daarom afgewezen.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 16 juli 2009

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.