Home

Rechtbank Arnhem, 16-02-2010, BM1889, AWB 08/2506

Rechtbank Arnhem, 16-02-2010, BM1889, AWB 08/2506

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 februari 2010
Datum publicatie
22 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BM1889
Zaaknummer
AWB 08/2506

Inhoudsindicatie

De WEV is hoger dan de WEVAB omdat sprake is van prijsopdrijvende factoren buiten de agrarische sfeer. Verweerder heeft de WEV echter niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is het beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/2506

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 februari 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 18 oktober 2005 voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [00]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 122.444.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 april 2008 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.350.

Eiser heeft bij brief van 26 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 27 mei 2008, beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde

[gemachtigde], zijn zoon [A] en taxateur [B]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].

Ter zitting zijn gelijktijdig de beroepen behandeld tegen de aanslag IB/PVV 2001 die is opgelegd aan [A] (registratienummer AWB 08/2509) en de aanslag IB/PVV 2001 die is opgelegd aan [C] (registratienummer AWB 08/2510).

Gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Eiser is geboren op 14 oktober 1941 en heeft vanaf 1966 een onderneming gedreven. In 1998 is eiser samen met zijn oudste zoon, [C], een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [D] (hierna: de vof). De onderneming was gevestigd op het adres [a-straat 1] te [Z] en hield zich bezig met het kweken van bloemen.

2.2 In 1991 is ook de jongste zoon, [A], toegetreden tot de vof. Toen in 1993 vlakbij [a-straat 1] een bedrijf aan de [b-straat] te [Q] te koop kwam, hebben eiser en zijn zonen dit gekocht. Dit bedrijf had een oppervlakte van 11.800 m². Eiser en zijn zonen zijn zich vervolgens op beide adressen gaan bezighouden met het in kassen telen van rozen.

2.3 Omdat de zoons samen een groter bedrijf wilden opzetten en dit op de huidige locatie niet haalbaar was, hebben zij in 1998 in [R] 75.000 m² grond gekocht en daarop kassen laten bouwen. In 1999 zijn de zoons in [R] begonnen met de teelt van rozen.

2.4 Per 1 januari 1999 is de vof ontbonden en is de commanditaire vennootschap c.v. [E] (hierna: de cv) opgericht. De zoons van eiser zijn de beherend vennoten en eiser is (per 1 januari 2001) commanditair vennoot in deze cv. Met ingang van 1 januari 2004 is eiser geen vennoot meer.

2.5 In de loop van 1999 is een principeverzoek gedaan aan de gemeente [Z] voor het oprichten van een eerste agrarische bedrijfswoning aan de [c-straat] te [Z]. In de brief van 2 augustus 1999 van de gemeente [Z] is hierover, voor zover van belang, het volgende vermeld (zie bijlage 5 bij het beroepschrift):

‘ (…)

Het bouwplan is in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “[plan 1]”. Het bouwplan valt echter ook onder de werking van het ontwerpbestemmingsplan “[plan 2]” dat in de maand april 1999 ter inzage heeft gelegen.

Wij hebben uw bouwplan tevens getoetst aan het ontwerpbestemmingsplan “[plan 2]”. Ingevolge dit bestemmingsplan dienen bedrijfswoningen op het bedrijfscentrum te worden opgericht. Het bedrijfscentrum van dit bedrijf ligt aan de [b-straat 1]. Gelet op de bebouwingscontour aan de [c-straat] met diverse andere bedrijfswoningen, kunnen wij echter instemmen met de oprichting van een woning op deze locatie. Wij verbinden hieraan echter wel de voorwaarde dat bij vernieuwing van het bedrijf in de toekomst, het bedrijfscentrum van de woning aan de [c-straat] moet worden gesitueerd. (…)’

2.6 Na verkrijging van de bouwvergunning heeft eiser voor zijn rekening de nieuwe bedrijfswoning aan de [c-straat 1] (thans: [a-straat 2]) te [Z] laten bouwen. Het gedeelte van het bedrijf met de oorspronkelijke bedrijfswoning, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z], is verkocht.

2.7 In de loop van 2001 zijn in twee verkooptransacties van respectievelijk 6328 m² en 4672 m² de kassen en bijbehorende grond aan de [b-straat] te [Q], verkocht aan de buren/collega-glastuinbouwers.

2.8 Bij akte van verdeling van 19 oktober 2001 is het resterende perceel grond met daarop de nieuwe bedrijfswoning, plaatselijk bekend [c-straat 1] te [Z] (thans: [a-straat 2]), en drie tralies glasopstanden (hierna ook: de onroerende zaak), aan eiser toebedeeld en geleverd. Eiser is in verband hiermee aan zijn zoons verschuldigd 55,5% van

f 140.250 (€ 63.642,68). Dit bedrag is blijkens de akte van verdeling als volgt opgebouwd:

- Ondergrond van het woonhuis, 122 m² à f 200 (€ 90,76) is f 24.400 (€ 11.072,24);

- Niet bebouwde grond, 878 m² à f 75 (€ 34,03) is f 65.850 (€ 29.881,43);

- Ondergrond glasopstanden, 1000 m² à f 50 (€ 22,69) is f 50.000 (22.689,01).

2.9 Het perceel was ten tijde van het passeren van de akte van verdeling nog niet kadastraal opgemeten. Later is gebleken dat de oppervlakte van het aan eiser toebedeelde perceel 2335 m² bedraagt en niet de ongeveer 2000 m² waarvan in de akte is uitgegaan.

2.10 Over de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfswoningen in het buitengebied en het handhavingsbeleid ten aanzien van bestaande woningen is op 14 februari 2001 een nota opgesteld voor burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] (zie bijlage 13 bij het beroepschrift). Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

‘(…)

ADVIES:

Ten aanzien van de toelaatbaarheid van nieuwe bedrijfswoningen:

1. Het bestemmingsplan [plan 2] zodanig aanpassen dat bij bestaande bedrijven met een glasoppervlakte van 7000 m² of meer een bestaande woning vervangen kan worden;

2. (…)

Ten aanzien van het handhavingsbeleid voor bestaande woningen:

1. Bedrijfswoningen die blijvend niet nodig zijn voor de bedrijfsvoering wijzigen naar burgerbewoning indien wordt voldaan aan artikel 7.6 van het bestemmingsplan, zoals weergegeven in deze nota;

2. Burgerwoningen of bestemmingsvlakken die in gebruik zijn ten behoeve van agrarische doeleinden wijzigen naar “agrarische doeleinden, glastuinbouw”, zoals weergegeven in deze nota;

3. Rustende tuinders (en de huidige bewoners) die hun bedrijf niet beëindigen overeenkomstig artikel 7.6 van het bestemmingsplan te gedogen hun agrarische bedrijfswoning te bewonen, waarbij de bedrijfswoning na die bewoning weer onderdeel van de bedrijfsvoering uit dient te maken;

4. Tegen overige gevallen van strijdige bewoning met bestuursdwang optreden.

(…)

Artikel 7.6 van het bestemmingsplan bepaalt nu dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn –met goedkeuring van de provincie- het plan te wijzigen voor het wijzigen van de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijfscentrum ten behoeve van het wonen, met inachtneming van het volgende:

1. de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd en kan mede gelet op de bedrijfseconomische, ruimtelijke dan wel milieuhygiënische omstandigheden niet meer worden uitgeoefend, of;

2. de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd in het kader van reconstructieplannen oude glastuinbouwgebieden en schaalvergroting, terwijl;

3. het aantal aanwezige woningen binnen het plangebied als totaal niet mag worden vergroot.

2.11 Eiser heeft aangifte IB/PVV 2001 gedaan. Naar aanleiding van deze aangifte heeft verweerder een vragenbrief gestuurd met het verzoek om aanvullende informatie.

2.12 De toenmalige gemachtigde van eiser heeft verweerder een spreadsheet toegestuurd. Hierop is onder meer vermeld dat de verkoop aan eiser niet valt onder de landbouwvrijstelling. Verder is hierop onder meer het volgende vermeld (zie bijlage 3 bij het verweerschrift):

Boekwaarde 0,20 ha f 43.452,00

Verkoopprijs [D] f 140.250,00

f 96.798,00

2.13 In de aangiften IB/PVV 2001 van eiser en zijn zoons is ter zake van deze verkoop een boekwinst aangegeven van f 96.798/€ 43.925 ofwel € 14.641 per persoon.

2.14 Vervolgens vraagt verweerder aan de afdeling waardeonderzoek om een onderzoek ter plaatse in te stellen. Dit onderzoek moet er met name op gericht zijn te onderzoeken of ter zake van de toedeling aan eiser door partijen is uitgegaan van een juiste waarde.

2.15 De taxateur van verweerder heeft op 26 oktober 2004 een taxatierapport opgesteld. Hierin is vermeld dat de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van de aan eiser toebedeelde ondergrond en tuin met een oppervlakte van 2335 m², op de peildatum 19 oktober 2001 (hierna: peildatum), is geschat op € 330.000. De waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: WEVAB) is geschat op € 80.000.

2.16 In de toelichting bij dit rapport is nog vermeld dat de woning geen binding meer heeft met het aan de buren verkochte tuinland. Tevens is hierin vermeld dat door schaalvergroting van de buren de mogelijkheid bestaat om deze woning met onder- en omliggende grond uit het agrarische te halen.

2.17 Voornoemd taxatierapport is ter toetsing voorgelegd aan een collega-taxateur, eveneens werkzaam bij de belastingdienst. Bij brief van 10 december 2007 geeft deze collega onder meer aan dat het taxatiedossier volledig en duidelijk is en dat hij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de door zijn collega vastgestelde waarde (zie bijlage 21 bij het verweerschrift).

2.18 Bij brief van 26 april 2007 heeft de taxateur van verweerder zijn taxatie nader onderbouwd (zie bijlage 18 bij het verweerschrift). In deze brief is vermeld dat de door hem getaxeerde waarde (WEV) als volgt tot stand is gekomen:

700 m² á € 300 € 210.000

1635 m² á € 75 € 122.625

Totaal afgerond € 330.000

In deze brief is tevens vermeld dat de woning aan de [a-straat 3] (voorheen [c-straat 2]) als vergelijkbaar object kan dienen. Dit is een voormalige tuinderswoning die aan een particulier is verkocht. Ook wijst de taxateur op een perceel grond ([a-straat 4]) dat in april 2007 te koop stond en waarop een particulier een woning mag bouwen.

2.19 In een mailbericht van 30 juni 2008 van de taxateur van verweerder aan verweerder is, voor zover van belang, het volgende vermeld (zie bijlage 28 bij het verweerschrift):

‘(…)

1. (…) Ten tijde van mijn opname in 2004 was achter de woning een kas gesitueerd waarvan 8 kappen van 3.20 meter over de volle breedte op het onderhavige perceel stonden. Dit komt neer op een oppervlakte van circa 1000 m². (…) Van de 8 kappen zijn er 2 waarvan alleen het dek nog staat en dus dienst doen als een soort overkapping. (…)

2. De door mij vastgestelde WEVAB is als volgt tot stand gekomen.

700 m² á € 60,=

1635 m² á € 23,=

Totaal afgerond € 80.000,=

De 700 m² betreft een agrarische bouwkop met een hogere waarde dan tuinland. Deze grondwaarde is gebaseerd op splitsingen die destijds in koopakten werd opgenomen bij verkoop aan tuinbouwbedrijven. Deze waarde (en zelf nog een lagere waarde) werd door mij en de Westlandse makelaardij veelvuldig gehanteerd.

De 1635 m² betreft de restgrond welke deels is gebouwd met glas en waarop silo’s zijn gesitueerd. Deze grond is op € 23,= p.m² getaxeerd hetgeen vergelijkbaar is met aan de buren verkocht tuinland en gedane transacties en is gelijk aan wat [B] stelt.

(…)’

2.20 Taxateur [B] (hierna: [B]) heeft op verzoek van de toenmalige gemachtigde van eiser op 31 juli 2006 een taxatierapport opgesteld (zie bijlage 10 bij het beroepschrift). Hierin is als beschrijving van de aan eiser toebedeelde onroerende zaak (exclusief opstallen) opgenomen:

‘Omschrijving van het perceel in buitengebied heeft een Agrarische en tuinbouwbestemming. Het perceel ligt ingeklemd in het kassengebied. De woning heeft een agrarische bestemming en is niet als burgerwoning opgenomen. (…)’

En als waardering:

€ 145.875,-- W.E.V. € 145.875,-- WEVAB

Oppervlakte bouwkavel 500 m² a € 200,- m² € 100.000

Opengrond en Kas oppervlakte 1835 m² a € 25 € 45.875

Totaal € 145.875

Deze waarde is bepaald naar de peildatum.

Aangifte, aanslagregeling en uitspraak op bezwaar

2.21 Eiser heeft aangifte IB/PVV 2001 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.658. In dit bedrag is € 14.641 aan boekwinst begrepen ter zake van de aan eiser toebedeelde onroerende zaak.

2.22 Bij het opleggen van de aanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met € 88.786. Deze correctie heeft uitsluitend betrekking op de aan eiser toebedeelde onroerende zaak exclusief opstallen. Voormeld bedrag is als volgt opgebouwd (zie bijlage 6 bij het verweerschrift):

WEV € 330.000

Boekwaarde € 19.718

Winst € 310.282

Aangegeven winst € 43.925

Correctie € 266.357

Correctie per vennoot 1/3 ofwel € 88.786

2.23 De aanslag IB/PVV 2001 is vervolgens opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 122.444 (aangegeven € 33.658 plus winstcorrectie

€ 88.786).

2.24 Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar is de winstcorrectie verminderd met € 20.094 omdat de door de taxateur van verweerder vastgestelde WEVAB van € 80.000 onder de landbouwvrijstelling valt. Voormeld bedrag van € 20.094 is als volgt opgebouwd:

WEV € 330.000

WEVAB € 80.000

Te belasten € 250.000

Aangegeven winst € 43.925

Correctie € 206.075

Correctie per vennoot 1/3 ofwel € 68.692

Belast bij opleggen aanslag € 88.786

Vermindering € 20.094

2.25 Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag IB/PVV 2001 berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.350 (€ 122.444 minus € 20.094).

2.26 Hiertegen is eiser in beroep gekomen bij de rechtbank.

3. Geschil

In geschil is of ter zake van de toedeling van de onroerende zaak winst te belasten is. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe hoog de WEV en de WEVAB van de onroerende zaak exclusief de opstallen zijn op de peildatum (19 oktober 2001).

Eiser stelt zich op het standpunt dat de WEV gelijk is aan de WEVAB en € 145.875 bedraagt. Er is volgens eiser sprake van een agrarische bestemming die ten tijde van de toedeling aan eiser op 19 oktober 2001 ook niet gewijzigd kon worden, zodat de landbouwvrijstelling op de gehele boekwinst van toepassing is.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de WEV en WEVAB niet gelijk zijn en dat het verschil (€ 250.000) als boekwinst moet worden belast. De WEV moet volgens verweerder vastgesteld worden met inachtneming van de op het moment van de toedeling aan eiser bestaande reële kans dat op de toebedeelde onroerende zaak – op basis van het door de gemeente toegepaste beleid – een gewijzigde bestemming (woondoeleinden/burgerbestemming) kon worden verkregen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Ter zitting heeft eiser over zijn werkzaamheden nog het volgende verklaard:

Toen mijn zoons besloten naar [R] te gaan wilde ik verder gaan met het bedrijf in [Z]. Doorgaan met werken was ook nodig om voldoende inkomen te verwerven. Ik ben daar vanaf 1999 zonder mijn zoons doorgegaan. Er werkte toen nog wel personeel in [Z]. Omdat het me teveel werd is in 2001 een groot deel van de kassen aan de buren verkocht. In de 1000 m² kassen die toen overbleven en die aan mij zijn toebedeeld, ben ik nieuwe soorten rozen gaan kweken. In deze kassen stonden 40 soorten rozen. Ik deed daar onderzoek voor het bedrijf van mijn zoons in [R]. Ook bezocht ik klanten. Ik ben daar blijven werken om nog een bijdrage te kunnen leveren aan het bedrijf van mijn zoons en gelet op de financiën. Er werkte vanaf 2001 geen personeel meer in [Z]. Ik was van plan om tot mijn 65e door te gaan en dan alles te verkopen en in het dorp gaan wonen. In 2003 werd ik echter ziek en ben ik gestopt met werken.

In reactie hierop is namens verweerder verklaard:

Dat eiser actief was in de kassen in [Z] wil ik niet weerspreken. Toen ik bij eiser thuis op gesprek ben geweest zeiden ze dat de onderneming was gestaakt. De kassen zijn ook niet geactiveerd zodat eiser ook zelf fiscaal gezien niet van een onderneming is uitgegaan. Er is geen winst aangegeven.

Met betrekking tot de aan eiser toebedeelde woning heeft eiser ter zitting verklaard:

Of ik in mijn woning kan blijven is nog steeds niet zeker. De woning heeft nog steeds geen burgerbestemming. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat mijn woning weg moet.

En namens verweerder is verklaard:

De gemeente wil dat de juridische situatie aansluit bij de feitelijke situatie. Er zaten fiscale nadelen aan het aanvragen van burgerbestemming. Dit is de reden dat eiser daar niet om heeft verzocht.

Met betrekking tot de situatie in de omgeving van de onroerende zaak is namens eiser verklaard:

Je woont in een glazen stad. Er is één burgerfamilie komen wonen, dit zijn Engelsen. Aan de overkant is een kavel vrijgekomen door reconstructie van bedrijven. Er wonen verder alleen maar rustende tuinders.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 3.12, eerste lid, van de Wet IB 2001 (de landbouwvrijstelling) behoren niet tot de winst voordelen uit het landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen – voorzover de waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.

Bij de toepassing van de landbouwvrijstelling wordt tot de winst gerekend het verschil tussen de WEV en de WEVAB. De bewijslast dat de WEV op de peildatum hoger was dan de WEVAB rust op verweerder.

Onder WEV dient te worden verstaan de prijs die bij aanbieding ten verkoop op voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de volle eigendom van de onroerende zaak zou zijn betaald. Onder WEVAB dient te worden verstaan de verkoopwaarde in het economische verkeer van cultuurgronden en/of bouwpercelen met een blijvende agrarische bestemming. Deze waarde is gelijk aan de vrije marktprijs, te besteden door de beste agrarische koper waarop mag worden gerekend, indien de verkoop op de voor de onroerende zaak gebruikelijke wijze is voorbereid waarbij de mogelijkheid om de grond niet-agrarisch te gebruiken is geëlimineerd.

Vast staat dat ingevolge het bestemmingsplan op de onroerende zaak een agrarische bestemming rust. Vraag is vervolgens of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat er desondanks sprake is van prijsopdrijvende factoren buiten de agrarische sfeer, die ertoe hebben geleid dat de WEV hoger is dan de WEVAB.

Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling een taxatierapport overgelegd. Uitgangspunt bij dit taxatierapport is geweest dat op de aan eiser toebedeelde onroerende zaak in de visie van verweerder een gewijzigde bestemming (woondoeleinden) kon worden verkregen. Verweerder heeft zich daarbij met name gebaseerd op de op 14 februari 2001 door burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] opgestelde nota (zie onder 2.10). Als gevolg daarvan is de aan eiser toebedeelde onroerende zaak volgens verweerder ook interessant voor bewoning door niet-agrariërs. Verweerder wijst in dit verband nog op negen adressen in hetzelfde buitengebied, in de omgeving van de onderhavige onroerende zaak, die in juli 2001 al een burgerbestemming hadden. Tevens wijst verweerder op de verkoop in mei/juni 2000 van een voormalige tuinderswoning aan een particulier ([a-straat 3]), welke woning slechts op een paar honderd meter afstand van de aan eiser toebedeelde onroerende zaak is gelegen. Ten slotte wijst verweerder nog op een perceel grond dat in april 2007 te koop stond en waarop een particulier een woning mag bouwen ([a-straat 4]).

Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de op hem rustende bewijslast geslaagd dat in 2001 al sprake was van prijsopdrijvende factoren buiten de agrarische sfeer. Gelet op de feiten en het verhandelde ter zitting is aannemelijk dat met de verkoop van het grootste deel van de kassen aan de buren/collega-glastuinbouwers in 2001 de agrarische bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 7.6 van het bestemmingsplan (zie onder 2.10) is beëindigd en dat er als gevolg daarvan in 2001 een reële kans bestond dat voor de onroerende zaak desgevraagd burgerbestemming zou zijn verkregen. Dat deze kans reëel is blijkt uit het feit dat er in de nabijheid van de onderhavige onroerende zaak negen percelen zijn waarvan de bestemming is gewijzigd in burgerbestemming en dat op korte afstand van de onroerende zaak een voormalige tuinderswoning aan een particulier is verkocht.

Hetgeen eiser heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft zijn stelling dat het kweken van rozen in 1000 m² kassen nog als agrarische bedrijfsvoering in de zin van het bestemmingsplan kan worden aangemerkt onvoldoende onderbouwd. De onroerende zaak is niet geactiveerd en gesteld noch gebleken is dat winst is gemaakt. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat eiser in de kassen werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de onderneming van de zoons in [R], is daarmee niet aannemelijk geworden dat nog sprake was van agrarische bedrijfsvoering.

Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder de door hem voorgestane WEV aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin niet geslaagd. Weliswaar is de taxateur van verweerder in zijn taxatie terecht uitgegaan van de reële kans dat voor de onroerende zaak desgevraagd burgerbestemming zou zijn verkregen, maar de op basis daarvan getaxeerde waarde heeft hij onvoldoende onderbouwd. Het perceel grond dat in 2007 te koop stond kan niet als onderbouwing dienen nu het hierbij gaat om een vraagprijs en niet om een koopprijs, terwijl de peildatum voor de onderhavige onroerende zaak bovendien in 2001 ligt en niet in 2007. De verkoopprijs van de semi-bungalow [a-straat 3] kan wel ter onderbouwing van de waarde dienen. Echter, niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de taxateur uit deze koopprijs voor grond en opstal, het aan de grond toe te rekenen gedeelte van de koopprijs heeft bepaald. Evenmin is inzichtelijk gemaakt of bij het bepalen van de prijs per m² (voldoende) rekening is gehouden met de omgeving nu eiser heeft gesteld, en door verweerder niet is weersproken, dat je feitelijk in een glazen stad woont. Tot slot heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat voor de dure - aan de woning toe te rekenen - meters uitgegaan moet worden van 700 m² en niet van de 500 m² waarvan eiser uitgaat. Dit gelet op de situering van de kassen en silo’s op de peildatum, zoals ter zitting door eiser met tekeningen en foto’s is toegelicht.

Ook eiser heeft de door hem voorgestane WEV niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank gaat voorbij aan de taxatie van [B] omdat in zijn taxatie geen rekening is gehouden met de reële kans dat voor de onroerende zaak desgevraagd burgerbestemming zou zijn verkregen. Ook overigens heeft eiser de door hem voorgestane WEV niet aannemelijk gemaakt.

De rechtbank stelt de WEV op de peildatum in goede justitie vast op € 250.000, waarbij de rechtbank voor de verdeling tussen de dure meters en de restgrond, de verdeling van eiser tot uitgangspunt heeft genomen.

Met betrekking tot de WEVAB overweegt de rechtbank dat verweerder de waarde per m² aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarbij naast het taxatierapport en de collegiale toetsing hiervan, met name belang gehecht aan de toelichting van de taxateur in de mails van 30 juni 2008 (zie 2.19). Dat voor de dure - aan de woning toe te rekenen meters - uitgegaan moet worden van 700 m² en niet van de 500 m² waarvan eiser uitgaat, heeft verweerder, zoals hiervoor reeds overwogen, echter niet aannemelijk gemaakt.

De rechtbank berekent de WEVAB dan ook als volgt:

500 m² á € 60 € 30.000

1835 m² á € 23 € 42.205

Totaal afgerond € 72.205

Hetgeen door eiser naar voren is gebracht kan niet tot een hogere WEVAB leiden. [B] heeft de door hem gehanteerde prijs van € 200 per m² voor de bij de woning horende grond niet nader onderbouwd. Hiertoe was hij wel gehouden nu hij in zijn brief van 22 mei 2006 opmerkt dat de bedragen die zijn opgenomen in de akte van verdeling (zie hiervoor onder 2.8), uitgaande van agrarische bestemming, zeker niet te laag zijn (zie bijlage 9 bij het beroepschrift) en hij vervolgens in zijn taxatie voor de WEVAB uitgaat van de veel hogere prijs van € 200 per m². Ook overigens heeft eiser de door hem voorgestane WEVAB niet aannemelijk gemaakt.

De winstcorrectie moet dan als volgt worden berekend:

WEV € 250.000

WEVAB € 72.205

Te belasten € 177.795

Aangegeven winst € 43.925

Correctie € 133.870

Correctie per vennoot 1/3 ofwel € 44.623

Belast bij opleggen aanslag € 88.786

Vermindering € 44.163

Reeds verminderd bij uitspraak op bezwaar € 20.094

Resteert € 24.069

De aanslag IB/PVV 2001 moet dan ook worden berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.281 (€ 102.350 minus € 24.069).

Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.

De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5 en voor het aantal samenhangende zaken (minder dan 4) factor 1). De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zaak van eiser en de zaken van [A] (registratienummer AWB 08/2509) en [C] (registratienummer AWB 08/2510) met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit. De rechtbank zal van voormeld bedrag van € 966 eenderde ofwel € 322 toerekenen aan eiser.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.281;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en

mr. J.J. Catsburg, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 16 februari 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.