Rechtbank Arnhem, 02-03-2010, BM1939, AWB 08/3735
Rechtbank Arnhem, 02-03-2010, BM1939, AWB 08/3735
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 2 maart 2010
- Datum publicatie
- 22 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2010:BM1939
- Zaaknummer
- AWB 08/3735
Inhoudsindicatie
Het bezwaar is gelet op HR 15 april 1998, nr. 33 245 ontvankelijk, ook al is het voortijdig ingediend. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2004 is ongegrond omdat eiseres niet in haar bewijslast is geslaagd dat ze in dat jaar een afwaarderingsverlies kan nemen. Het bewijsaanbod van eiseres wordt gepasseerd omdat ook indien eiseres hieraan voldoet ze nog steeds geen afwaarderingsverlies kan nemen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3735
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 2 maart 2010
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [00]) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 2.987.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2008 de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 augustus 2008, ontvangen door de rechtbank op
12 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2010 te Arnhem.
Namens eiseres zijn daar verschenen [A] en de gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. Eiseres heeft na de zitting nog stukken gefaxt naar de rechtbank. Deze stukken zijn door de rechtbank teruggestuurd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Namens eiseres is op 26 mei 2006 de aangifte Vpb over het jaar 2004 ingediend. In deze aangifte is een belastbare winst en een belastbaar bedrag aangegeven van € 2.987.
Bij brief van 9 maart 2007, ontvangen door verweerder op 12 maart 2007, heeft de voormalige belastingadviseur van eiseres een aanvulling op de reeds ingediende aangifte Vpb 2004 ingediend. In deze brief schrijft eiseres het volgende:
“(…)
Namens onze cliënt, (...), dienen wij een suppletie in op de aangifte vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2004.
In het jaar 2004 dient er een afwaardering plaats te vinden van de vordering op [B] ter grootte van € 151.045,70. Deze afwaardering is gelegen in het feit dat de vordering op [B] niet inbaar is gebleken. Deze afwaardering dient ten laste te komen van de in 2004 genoten winst. De fiscale winst over 2004 zal daardoor uitkomen op een negatief bedrag ter grootte van € 148.086,70.
Wij verzoeken u deze suppletie mee te nemen als aanvulling op de reeds ingediende aangifte. Tevens verzoeken wij u bij het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2004 het gecorrigeerde belastbare bedrag vast te stellen.
(…)”
Overeenkomstig de op 26 mei 2006 ingediende aangifte is, met dagtekening 21 april 2007, de definitieve aanslag Vpb 2004 aan eiseres opgelegd. Bij het vaststellen van de aanslag is geen rekening gehouden met het afwaarderingsverlies dat eiseres in haar brief van 9 maart 2007 claimt. Hiervan is eiseres ook niet op de hoogte gesteld.
Op 13 september 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen verweerder en de voormalige belastingadviseur van eiseres. Tijdens deze bespreking is onder meer gesproken over de aanvullende aangifte van 9 maart 2007 en het daarin opgenomen afwaarderingsverlies.
Bij brief van 19 november 2007 heeft verweerder diverse bescheiden opgevraagd bij deze belastingadviseur, op welke brief namens eiseres bij brief van 14 december 2007 is gereageerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij is de aanvullende aangifte van 9 maart 2007 door verweerder aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2004.
Hiertegen is eiseres in beroep gekomen bij de rechtbank. In het beroepschrift, gedagtekend op 11 augustus 2008, staat het volgende vermeld:
“(…)
Betreft: beroepschrift tegen Uitspraak op bezwaarschrift aanslag vennootschapsbelasting 2004, aanslagnummer [00], gedagtekend 21 juli 2008 (…) t.n.v. [X] B.V. (…)
In geschil is de afwaardering van een vordering in de aangifte vennootschapsbelasting 2004 van belanghebbende.
Daar wij niet in staat zijn om het beroep tijdig te motiveren, verzoeken wij u ons hiervoor uitstel te verlenen. De motivering van het beroep volgt zo spoedig mogelijk.
(…)”
Bij brief van 20 augustus 2008 heeft de rechtbank eiseres verzocht om binnen 4 weken na de datum van de brief de gronden van het beroep in te dienen. Hieraan is door eiseres geen gehoor gegeven.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a. is eiseres ontvankelijk in haar beroep;
b. heeft verweerder eiseres terecht ontvankelijk verklaard in haar bezwaar;
c. is de aanslag Vpb 2004 naar een te hoog bedrag opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of verweerder zich ten onrechte beroept op omkering van de bewijslast en of eiseres een afwaarderingsverlies van € 151.045,70 kan nemen.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor wat betreft geschilpunt a. is daaraan namens verweerder ter zitting nog het volgende toegevoegd:
We berusten hierin, eiseres is ontvankelijk in haar beroep.
Voor wat betreft geschilpunt b. hebben partijen ter zitting nog het volgende toegevoegd.
Namens verweerder:
In 2007 heeft er een overdracht van het dossier plaatsgevonden van kantoor Zwolle naar kantoor Apeldoorn. Op 13 september 2007 heeft er in Nijmegen een bespreking plaatsgevonden. Tijdens deze bespreking kwamen we erachter dat er nog een bezwaar liep. Er waren daar, met uitzondering van de aanvullende aangifte van 9 maart 2007, geen stukken van. Hoewel het eigenlijk een prematuur bezwaar is, hebben we deze aanvullende aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift. Tijdens deze bespreking is vervolgens de afspraak gemaakt dat we hierop uitspraak op bezwaar zouden doen. We hebben dit praktisch opgelost. De bespreking zat buiten de bezwaartermijn.
Namens eiseres:
Mijn voorganger is hierbij betrokken geweest. Ik heb dit dossier pas halverwege vorig jaar overgenomen. Op het punt van de ontvankelijkheid van het bezwaar kan ik geen nadere toelichting geven. Ik heb hierover geen overleg gevoerd met mijn voorganger. Wellicht was het belastbare bedrag al vastgesteld ten tijde van het opstellen van de brief van 9 maart 2007.
En in reactie hierop, namens verweerder:
De datum van de aanslagregeling is 22 maart 2007, dit is dus na de brief van 9 maart 2007. We zagen in het systeem dat er een bezwaarschrift was. Niet uit te sluiten valt dat er een bezwaarschrift tijdig is binnengekomen bij het kantoor Zwolle en niet is doorgezonden. We willen er wel vanuit gaan dat er een brief is geweest. We willen de zaak inhoudelijk behandelen. We gaan ons niet beroepen op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Uit het dossier hebben we niet kunnen halen dat er voor 13 september 2007 overleg is geweest over de aangifte Vpb 2004. Mogelijk heeft dit wel in Zwolle plaatsgevonden.
En in reactie hierop, namens eiseres:
In mijn dossier zit geen ander bezwaarschrift dan de aanvulling op de aangifte. Deze aanvulling is blijkbaar niet onderkend bij het vaststellen van de aanslag. Er kan een beroep worden gedaan op het beleid van de belastingdienst dat de aanvullende aangifte wordt meegenomen als een bezwaarschrift, daar ontlenen we vertrouwen aan. Ook de Hoge Raad heeft zich hierover uitgelaten in het arrest van 15 april 1998. Zie verder de uitspraak van Hof Leeuwarden van 14 mei 2008. Het is de praktijk dat als een aanvullende aangifte binnenkomt en er bij het opleggen van de aanslag geen rekening met deze aanvullende aangifte is gehouden, die aangifte als een bezwaarschrift wordt aangemerkt. Dit is ook de reden dat er in deze gevallen na ontvangst van de aanslag geen bezwaarschrift meer wordt ingediend.
Voor wat betreft geschilpunt c. hebben partijen ter zitting nog het volgende toegevoegd.
Namens eiseres:
Het gaat om een vordering op [B] van ongeveer € 150.000. Deze dient in 2004 afgewaardeerd te worden naar nihil, omdat deze niet inbaar is. Ook op dit moment is dat nog steeds zo. De vordering is ontstaan uit verschillende schulden. De vordering is nu opgelopen tot bijna € 900.000 en bestaat uit betaling van cursussen voor personeel, auto's, huur enzovoorts. Het gaat daarbij om geld dat eiseres heeft geleend aan [B] in privé. De firmacontracten tussen [A] in privé en [B] zien op iets anders. Eiseres houdt zich bezig met de verhuur en verkoop van onroerende zaken. Eiseres had liquide middelen, is een soort beleggingsvennootschap. Eiseres wil opbrengsten verkrijgen door het uitlenen van gelden. De financiering is zo gelopen. We hebben elkaar geholpen en dachten dat we het geld wel weer terug zouden krijgen.
Namens verweerder:
Voor eiseres bestond geen enkele zakelijke grond om de lening te verstrekken. Wellicht heeft de geldverstrekking plaatsgevonden om de aandeelhouder te gerieven. Er is tijdens het boekenonderzoek naar gevraagd maar er is geen informatie over verstrekt. Ook de afwaardering is onduidelijk. Er is geen zakelijke overeenkomst opgesteld. Het gaat om een aanzienlijk bedrag waarvoor geen zekerheden zijn overeengekomen. Ook is geen aflossingsschema opgesteld.
En namens eiseres:
In 2007 zijn de aanmaningen voor het eerst schriftelijk vastgelegd, op advies van de toenmalige adviseur. Voor die tijd is alles mondeling besproken tijdens wekelijkse bijeenkomsten met [B]. Een schriftelijke aanmaning voor 2004 is er dan ook niet. Er hebben geen rentebetalingen en aflossingen op de vordering plaatsgevonden. In 2004 is een inschatting gemaakt van de kans dat de vordering nog voldaan zou worden. Eiseres heeft er belang bij om de afwaardering in 2004 te laten plaatsvinden in verband met de wetswijziging per 2007 ten aanzien van de verliesverrekening. Ik doe een bewijsaanbod voor:
- de opbouw van de vordering;
- het verloop van de aangroei van de vordering naar € 151.000; en
- de overeenkomst van geldlening.
4. Beoordeling van het geschil
a. Ontvankelijkheid beroep
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in haar (pro forma) beroepschrift heeft doen blijken dat zij het niet eens is met de vastgestelde aanslag Vpb over 2004 en die in rechte te willen bestrijden. In het beroepschrift heeft eiseres expliciet vermeld dat de afwaardering van de vordering in geschil is. Hierin ligt onmiskenbaar een grond voor het maken van bezwaar tegen de aanslag besloten (vergelijk Hoge Raad 17 maart 2006, nr. 39 997, BNB 2006/248 en Hoge Raad 5 oktober 2007, nr. 43 328, BNB 2007/327). Dat eiseres heeft verzuimd om binnen de gestelde termijn haar beroepschrift nader te motiveren, doet hieraan niet af. Artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb stelt immers geen eisen aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar.
Op grond van het voorgaande is eiseres ontvankelijk in haar beroep.
b. Ontvankelijkheid bezwaar
De Hoge Raad heeft zich op 15 april 1998 (nr. 33 245, BNB 1998/186) uitgelaten over een soortgelijke zaak. De Hoge Raad overwoog in dit arrest, voor zover van belang, als volgt:
-3.1. In cassatie dient van het volgende te worden uitgegaan:
Met dagtekening 30 mei 1992 is aan belanghebbende ambtshalve een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1989 opgelegd. Op 21 april 1992 had belanghebbende alsnog een aangifte inkomstenbelasting 1989 ingediend. De Inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 1989. Hij heeft op 9 oktober 1995 uitspraak op het bezwaar gedaan. Op 23 oktober 1995 heeft belanghebbende daartegen beroep bij het Hof ingesteld.
-3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat het bezwaarschrift voortijdig is ingediend, dat de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk had moeten verklaren, en dat, nu hij dit heeft nagelaten, het Hof dat alsnog zal dienen te doen.
-3.3. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 2 december 1992 in de zaken nrs. 27.590 en 27.896, BNB 1993/91 en 92, overwogen dat, ingeval in verband met het tijdstip van ontvangst van een aanvulling op een aangifte die tot een lager belastingbedrag leidt, de aanslag is vastgesteld zonder dat met die aanvulling rekening is gehouden, de Inspecteur, die met de aanvulling geen of slechts ten dele rekening wil houden zonder een en ander, als in vermelde arresten omschreven, aan de belastingplichtige mee te delen, niets anders overblijft dan het doen van uitspraak als ware de aanvulling op de aangifte een bezwaarschrift.
Hetzelfde heeft te gelden in een geval als het onderhavige, waarin het niet gaat om een latere aanvulling op een aangifte, maar om een aangifte, waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de aanslag - in casu op 30 mei 1992 - zodat deze aangifte als een tijdig ingediend bezwaarschrift moet worden aangemerkt.
Gelet op dit arrest van de Hoge Raad, heeft verweerder de aanvullende aangifte van eiseres terecht als een tijdig ingediend bezwaarschrift aangemerkt en heeft eiseres ook terecht op deze gebruikelijke handelwijze vertrouwd. Eiseres is dan ook terecht ontvankelijk verklaard in bezwaar.
c. Afwaarderingsverlies
De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd wegens schending van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het gaat immers om een afwaarderingsverlies waarvoor de bewijslast al op eiseres rust. Het niet verstrekken van inlichtingen leidt dan niet tot een wijziging in de bewijslastverdeling (zie Hoge Raad 3 februari 2006, nr. 41.329, BNB 2006/204).
De vraag of eiseres in 2004 een afwaarderingsverlies kan nemen beantwoordt de rechtbank ontkennend. Reeds omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2004 incassomaatregelen jegens [B] (hierna: [B]) heeft genomen en evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat [B] in 2004 niet in staat was de vordering geheel of gedeeltelijk te voldoen, kan in dat jaar geen afwaarderingsverlies worden genomen. De ter zitting door eiseres afgelegde verklaringen dat [B] in 2004 diverse keren mondeling is aangemaand, dat er geen rentebetalingen en aflossingen hebben plaatsgevonden en dat [B] ook niet in staat was de vordering te voldoen, zijn hiertoe onvoldoende.
Het ter zitting door eiseres gedane bewijsaanbod zal de rechtbank passeren. Immers, ook al zou eiseres hieraan kunnen voldoen, dan zal dit gelet op het hiervoor overwogene nog steeds niet tot het oordeel kunnen leiden dat in 2004 redelijkerwijs een afwaarderingsverlies kan worden genomen.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 2 maart 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.