Home

Rechtbank Arnhem, 19-01-2010, BM1976, AWB 08/5947

Rechtbank Arnhem, 19-01-2010, BM1976, AWB 08/5947

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
19 januari 2010
Datum publicatie
22 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BM1976
Zaaknummer
AWB 08/5947

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag grondwaterbelasting (Wbm). Niet in geschil is dat eiser de feitelijke macht over de inrichting had en derhalve als houder daarvan dient te worden aangemerkt. In geschil is uitsluitend de hoeveelheid kubieke meter grondwater die is opgepompt met de inrichting waarmee bronbemaling op het erf van eiser heeft plaatsgehad. Eiser heeft geen administratie bijgehouden, zodat verweerder zich heeft gebaseerd op de bevindingen van de controlerend ambtenaar. Eiser heeft daartegenover onvoldoende ingebracht, zodat aannemelijk is dat de door verweerder geschatte hoeveelheden grondwater zijn opgepompt. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/5947

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 19 januari 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 september 2006 tot en met 31 oktober 2006 krachtens de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) een naheffingsaanslag grondwaterbelasting (aanslagnummer [00]) opgelegd, ten bedrage van € 40.022, alsmede bij beschikkingen een boete van € 4.002 en € 937 heffingsrente.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 november 2008 de naheffingsaanslag, de boete en de heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 19 december 2008, ontvangen door de rechtbank op

23 december 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009 te Arnhem. Namens verweerder is daar verschenen [gemachtigde]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 26 augustus 2009 aan [X] op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 27 augustus 2009 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota deels voorgedragen en een afschrift daarvan overgelegd aan de rechtbank.

2. Feiten

2.1 Eiser is in september 2006 begonnen met de bouw van een palingkwekerij, gelegen aan de [a-straat 1] te [Z]. Ten behoeve van de op te zetten palingkwekerij dienden een aantal bassins te worden aangelegd op circa 4 meter beneden het maaiveld. Voor het drooghouden van de bouwput diende grondwater te worden onttrokken (bronbemaling). De bronbemaling is uitgevoerd door [A] (hierna: [A]).

2.2 De bronbemaling is aangevangen op 7 september 2006. Als gevolg van calamiteiten is het eerder aantal geplaatste pompen door [A] uitgebreid. De bronbemaling is beëindigd op 21 oktober 2006, nadat de bouw was stilgelegd op last van het college van burgemeester en wethouders van [Q].

2.3 Voor de bronbemaling is geen vergunning op grond van de Grondwaterwet aangevraagd. Op 18 oktober 2006 is door het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: GS) vastgesteld dat op de onderhavige locatie een vergunningplichtige bronbemaling is uitgevoerd die niet vooraf is gemeld bij GS. De controlerend ambtenaar van GS heeft, blijkens een overzicht van 24 oktober 2008, vastgesteld dat er in de periode van 1 september 2006 tot 21 oktober 2006 door eiser 219.180 m³ grondwater is onttrokken. Eiser is daarover bij brief van 14 november 2006 door GS geïnformeerd.

2.4 Bij brief van 29 mei 2007 heeft verweerder eiser medegedeeld dat een kantoortoets is ingesteld naar de belastingplicht voor de ingevolge de Wbm verschuldigde grondwaterbelasting. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aangekondigd dat de over de door eiser onttrokken hoeveelheid grondwater ad 219.180 m³ verschuldigde grondwaterbelasting van € 40.022 bij eiser zal worden nageheven en is een verzuimboete van 10% van het na te heffen bedrag aangekondigd.

2.5 Met dagtekening 25 juni 2007 zijn de onderhavige naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente aan eiser opgelegd.

2.6 Eiser heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Desgevraagd is hij gehoord omtrent het bezwaar. Hiervan is een verslag gemaakt.

2.7 Bij de thans bestreden uitspraak op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking heffingsrente gehandhaafd.

3. Geschil

3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag, de boete en beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag aan eiser zijn opgelegd, waarbij uitsluitend in geschil is de vraag hoeveel grondwater is opgepompt en of de grondwateronttrekking niet is vrijgesteld ingevolge artikel 8, aanhef en onder b, Wbm. Eiser meent dat laatstgenoemde vrijstelling van toepassing is en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag, vernietiging van de boetebeschikking en vernietiging van de beschikking heffingsrente.

3.2 Verweerder beantwoordt eerdergenoemde vraag bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Ingevolge artikel 4 Wbm wordt onder de naam grondwaterbelasting een belasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Artikel 5 van de Wbm bepaalt dat de belasting wordt geheven van de houder van de inrichting. Ingevolge artikel 6 van de Wbm wordt de belasting berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meters. Op grond van artikel 8, aanhef en onder b, van de Wbm, is vrijgesteld de onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het droog houden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50.000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan vier achtereenvolgende maanden.

4.2 Niet in geschil is dat eiser de feitelijke macht over de inrichting had en derhalve als houder daarvan dient te worden aangemerkt. In geschil is uitsluitend de hoeveelheid kubieke meter grondwater die is opgepompt met de inrichting.

4.3 Eiser heeft, in strijd met de ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wbm op hem rustende administratieverplichting, geen aantekening bijgehouden van de onttrokken hoeveelheden grondwater. Verweerder heeft – bij gebrek aan gegevens van eiser zelf - de naheffingsaanslag wat betreft de onttrokken hoeveelheid gebaseerd op de bevindingen van de controlerend ambtenaar van GS. Deze bevindingen zijn neergelegd in een overzicht van 24 oktober 2006, waarin op grond van de door [A] op 7 september en 20 oktober 2006 genoteerde meterstanden, alsmede de door de ambtenaar op 18 oktober 2006 zelf opgenomen standen, is berekend dat in totaal 219.180 m³ grondwater is onttrokken.

4.4 De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de door verweerder aldus aangehouden hoeveelheid grondwater onjuist is. Anders dan eiser heeft gesteld, acht de rechtbank met de door verweerder overgelegde foto’s van de pompinstallatie en de verschillende pompen en de bevindingen van de controlerende ambtenaar van GS aannemelijk gemaakt dat op het terrein (uiteindelijk) vijf tot zeven pompen in werking zijn geweest, zodat ook met een capaciteit per pomp van maximaal 90 m³/ uur, tussen 7 september en 21 oktober 2006 de door verweerder berekende hoeveelheid kan zijn verpompt. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in de door hem voorgestelde berekeningen, die alle zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat er slechts drie pompen geplaatst zijn geweest.

4.5 Gelet op het voorgaande acht de rechtbank – nog daargelaten dat in dit geval in beginsel op eiser de last rustte om te doen blijken dat en in hoeverre de naheffingsaanslag onjuist is vastgesteld – door verweerder aannemelijk gemaakt dat 219.180 m³ grondwater is onttrokken. De belasting van € 40.022 is derhalve berekend naar een juiste grondslag.

4.6 Verweerder heeft krachtens artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een verzuimboete opgelegd wegens het niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van de belasting die op aangifte moet worden voldaan. Dit vormt een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen. Overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 24, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 heeft verweerder een verzuimboete opgelegd van 10 procent van de verschuldigde belasting.

4.7 Nu verweerder de grondslag van de belasting aannemelijk heeft gemaakt, is het bedrag van de boete tot een juist bedrag vastgesteld, namelijk € 4.002. Eiser heeft noch in bezwaar noch in beroep feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan het aldus vastgestelde bedrag van de boete in dit geval zou moeten worden gematigd. De verzuimboete is derhalve passend en geboden. De rechtbank constateert evenwel dat de redelijke termijn waarbinnen de (boete)zaak had moeten worden behandeld, gelet op artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden nu de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006). De termijn is in dit geval aangevangen op 30 mei 2007, de dag na verzending van de brief van verweerder waarin het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag en de boete aan eiser is medegedeeld, zodat de redelijke termijn met ruim een half jaar overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de boete met 10% te verminderen.

4.8 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep wat betreft de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard en het beroep wat betreft de boete dient gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de boete vaststellen op een bedrag van € 3.602.

5. Proceskosten

Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor zover het betreft de naheffingsaanslag grondwaterbelasting 2006 en de beschikking heffingsrente ongegrond;

- verklaart het beroep voor zover het betreft de boetebeschikking gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover het betreft de boetebeschikking;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 3.602;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 19 januari 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.