Home

Rechtbank Arnhem, 04-03-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:84 BM2393, AWB 09/2135

Rechtbank Arnhem, 04-03-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:84 BM2393, AWB 09/2135

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
4 maart 2010
Datum publicatie
27 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BM2393
Zaaknummer
AWB 09/2135

Inhoudsindicatie

Artikel 14 en 15 MRB. Ontvangen rekening is geen aanslag maar betalingsherinnering. Het niet ontvangen van daarvan ontslaat belastingplichtige niet van het betalen van de motorrijtuigenbelasting. Niet aannemelijk geworden dat betaling zonder die rekening niet mogelijk is. Verzuimboete blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/2135

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 4 maart 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 27 maart 2009 aan eiser over het tijdvak 12 januari 2009 tot en met 11 april 2009 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met aanslagnummer [00] opgelegd ten bedrage van € 242 en een verzuimboete van € 22.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 mei 2009 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 mei 2009, op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2010 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is sinds 12 januari 2006 houder van een motorrijtuig van het merk Mitsubishi met het kenteken [11-AA-AA] (hierna: de auto). Op 12 januari 2006 zijn daarvoor kentekenbewijzen deel I en deel II afgegeven.

Eiser heeft de motorrijtuigenbelasting (hierna ook: de belasting) voor de auto voor het tijdvak 12 januari 2009 tot en met 11 april 2009 niet vóór 12 februari 2009 voldaan.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 27 maart 2009 een naheffingsaanslag opgelegd van € 242 met een verzuimboete van € 22.

Bij het opleggen van de verzuimboete is verweerder ervan uitgegaan dat sprake is van een tweede verzuim.

Eerder is aan eiser bij een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met dagtekening 18 maart 2008 aan eiser meegedeeld dat hij in verzuim was met het betalen van de belasting. Door verweerder is dat als eerste verzuim aangemerkt.

Na ontvangst van de bestreden naheffingsaanslag heeft eiser de belasting onmiddellijk voldaan.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder terecht aan eiser een verzuimboete heeft opgelegd.

Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend. Verweerder beantwoordt die vraag bevestigend.

Eiser voert daartoe aan dat hij van verweerder geen rekening of aanslag voor het betrokken tijdvak heeft ontvangen. Volgens eiser had verweerder die wel moeten sturen. Volgens eiser beschikte hij niet over het juiste betalingskenmerk en is het niet mogelijk om zonder dat kenmerk de motorrijtuigenbelasting te betalen. Volgens eiser wordt het geld dan onmiddellijk teruggestort door de Belastingdienst.

Verweerder stelt dat versturen van de rekening alleen een vorm van serviceverlening is en dat, wanneer eiser geen rekening ontvangt, dat hem niet kan baten omdat de motorrijtuigenbelasting een voldoeningsbelasting is. Volgens verweerder kan de belasting ook zonder rekening worden voldaan. Volgens verweerder is het voor de belastingplichtige wel mogelijk om voor de betaling van de belasting een eigen betalingskenmerk te kiezen.

Verweerder heeft in aanvulling hierop ter zitting verklaard dat bij de betaling van de belasting kan worden volstaan met vermelding van tijdvak en kenteken. Verweerder heeft ter zitting ook verklaard dat in afwijking van het wettelijke systeem een betalingstermijn wordt gehanteerd die één maand langer is dan de wettelijke termijn.

Tussen partijen is niet meer in geschil dat eiser op 18 maart 2008 in verzuim was met het betalen van de belasting.

Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) wordt onder de naam ‘motorrijtuigenbelasting’ een belasting geheven ter zake van het houden van een personenauto. Ingevolge artikel 6 van de Wet wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.

Op grond van artikel 14 van de Wet moet de belasting op aangifte worden voldaan.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wet moet de belasting zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet wordt de aanvraag om afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling aangemerkt als het doen van aangifte. Ingevolge de tweede volzin daarvan geldt de aangifte, zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.

In artikel 81 van de Wet is bepaald dat artikel 8 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) buiten toepassing blijft.

In artikel 8, eerste lid, AWR is bepaald dat ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte gehouden is aangifte te doen.

Ingevolge artikel 20 AWR, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting naheffen indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.

Ingevolge artikel 67c AWR kan wanneer de belastingplichtige de belasting die op aangifte had moeten worden voldaan niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald een boete worden opgelegd van ten hoogste € 4.537.

In § 33 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) -de tekst geldend voor het betrokken tijdvak- is onder meer het volgende bepaald:

“1. Voor de motorrijtuigenbelasting wordt niet voor elk tijdvak afzonderlijk aangifte gedaan. De aanvraag voor afgifte van een kentekenbewijs dan wel om wijziging van de tenaamstelling van het motorrijtuig geldt als aangifte. Deze aangifte geldt, zolang het motorrijtuig niet van houder wisselt, voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden.

2. De inspecteur zendt aan de houder van een motorrijtuig met betrekking tot een bepaald tijdvak een rekening met daarop de voor dat tijdvak verschuldigde belasting, alsmede een datum waarop het bedrag uiterlijk moet zijn voldaan. Deze datum kan liggen na de datum van aanvang van het tijdvak. Indien het bedrag niet uiterlijk op die datum is voldaan, is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c AWR.

3. Voor de hoogte van de verzuimboete wordt een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, respectievelijk vierde/volgend verzuim. Van een tweede, derde respectievelijk vierde/ volgend verzuim is sprake indien belanghebbende in de periode van twee jaren voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, reeds eerder in verzuim is geweest.

4. In geval van een eerste verzuim legt de inspecteur geen boete op. De inspecteur zendt belanghebbende daarvan een mededeling. Bij een tweede verzuim legt de inspecteur een boete op van 0,5 procent van het wettelijk maximum van artikel 67c AWR. (…)

Indien het aldus berekende bedrag hoger is dan het bedrag van de niet, gedeeltelijk niet of niet

tijdig betaalde belasting, wordt de verzuimboete vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.”.

De verzuimboete

Gelet op artikel 14 en 15 van de Wet moet de motorrijtuigenbelasting op aangifte worden voldaan aan het begin van het tijdvak. Volgens verweerder voert hij het beleid dat betalingen binnen een maand na het begin van het tijdvak nog als tijdig worden beschouwd. Het tijdvak ving aan op 12 januari 2009. Eiser kon de belasting derhalve nog tijdig voldoen tot en met 11 februari 2009. Vast staat dat eiser op die datum de belasting nog niet had voldaan. Aldus bezien is sprake van een betalingsverzuim.

Vast staat ook dat verweerder periodiek een rekening pleegt te sturen aan de houders van motorrijtuigen waarop onder meer het bedrag van de belasting en een betalingskenmerk staan vermeld. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij de rekening voor het onderhavige tijdvak niet heeft ontvangen.

De vraag die moet worden beantwoord, is wat het rechtskarakter is van de rekening en welke gevolgen aan het niet ontvangen daarvan voor de boeteoplegging moeten worden verbonden.

Anders dan eiser veronderstelt, is de motorrijtuigenbelasting geen aanslag- maar een aangiftebelasting. De rekening die eiser van verweerder pleegt te ontvangen, kan daarom niet als aanslag worden aangemerkt.

Evenmin is sprake van een uitnodiging tot het doen van aangifte. Uit artikel 17 van de Wet volgt dat slechts eenmaal aangifte wordt gedaan, namelijk bij de afgifte van het kentekenbewijs of wijziging van de latere tenaamstelling. Er is dus sprake van één doorlopende aangifte. In artikel 81 van de Wet is, in verband hiermee, artikel 8 AWR uitdrukkelijk buiten toepassing verklaard.

Gelet op het voorgaande kan de rekening alleen als betalingsherinnering worden aangemerkt.

De vraag is dan of de omstandigheid dat verweerder die rekeningen pleegt te versturen, meebrengt dat bij niet ontvangst daarvan niet geconcludeerd kan worden dat eiser in verzuim is geweest. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, brengt de omstandigheid dat verweerder bij wijze van service betalingsherinneringen stuurt, niet mee dat belastingplichtigen worden ontheven van hun betalingsverplichting. Dat bij eiser door verweerder het vertrouwen is gewekt dat hij de ontvangst van de rekening kon afwachten, is noch gesteld, noch gebleken.

Eiser heeft aangevoerd dat het niet, althans niet bij overboeking langs elektronische weg, mogelijk is om zonder betalingskenmerk de belasting te voldoen. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Verweerder heeft betwist dat het niet mogelijk is om zonder rekening de belasting te voldoen. Volgens verweerder is het mogelijk om bij overmaking van het bedrag bijvoorbeeld het kenteken en het tijdvak te vermelden en de belasting te voldoen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaring van verweerder te twijfelen. Het niet ontvangen van de rekening hoefde voor verweerder daarom geen aanleiding te zijn om van het opleggen van een boete af te zien. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser eerder in verzuim is geweest. Er is dus sprake van een tweede verzuim. Ingevolge § 33 van het BBBB wordt in een geval als dit een boete opgelegd van 0,5 procent van het wettelijk maximum, c.q. 0,5 procent van € 4.537. Dat is, afgerond, € 22. De opgelegde boete is daarmee in overeenstemming.

Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 4 maart 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.