Home

Rechtbank Arnhem, 27-04-2010, BM4485, AWB 09/3843

Rechtbank Arnhem, 27-04-2010, BM4485, AWB 09/3843

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
27 april 2010
Datum publicatie
18 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BM4485
Zaaknummer
AWB 09/3843

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verrekening ingehouden maar niet afgedragen loonbelasting met de aanslag in de inkomstenbelasting. Ingevolge artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet IB 2001 mag de geheven loonbelasting met de aanslag inkomstenbelasting worden verrekend Loonbelasting die wel is ingehouden door de werkgever maar niet door hem is afgedragen mag door de werknemer slechts worden verrekend met de aanslag in de inkomstenbelasting indien de werknemer te dien aanzien te goeder trouw is.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/3843

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 27 april 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [000].H.92) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 110.000. Bij het vaststellen van de voorlopige aanslag is geen rekening gehouden met ingehouden loonheffing.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2009 de voorlopige aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 17 september 2009, ontvangen bij de rechtbank op 21 september 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2010 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde], ter bijstand vergezeld door [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser was in 2009 in loondienst bij [B] B.V. (voorheen [C] B.V.). Na einde van dit dienstverband, omstreeks mei 2009, heeft eiser een uitkering van het UWV ontvangen. Hierbij is loonheffing ingehouden welke ook door het UWV is afgedragen. In de loop van 2009 is eiser in dienst getreden bij [D] B.V.

Eiser is enig bestuurder van [E] B.V. Deze B.V. is bestuurder en enig aandeelhouder van [B] B.V. De aandelen [D] B.V. zijn in in bezit van Stichting [F]. Eiser is secretaris van deze Stichting.

Zowel [B] B.V. als [D] B.V. hebben aangiften loonheffing gedaan. De aangegeven loonheffing is wel ingehouden op het loon van eiser maar is niet afgedragen. Voor verweerder was dit aanleiding om bij eiser de niet afgedragen loonheffing buiten de berekening te laten bij het vaststellen van de voorlopige aanslag.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de voorlopige aanslag tot een juist bedrag is berekend. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of de niet afgedragen loonheffing bij eiser als voorheffing in aanmerking genomen mag worden.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 27, eerste en tweede lid, juncto artikel 1, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt loonheffing geheven door inhouding door de inhoudingsplichtige op het loon op het tijdstip waarop het loon wordt genoten.

Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden met de aanslag verrekend de in de belastingwet aangewezen voorheffingen. In artikel 9.2, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) -tekst voor 2009- zijn de geheven loonbelasting en de bij wijze van inhouding geheven premie volksverzekeringen als voorheffingen op de inkomstenbelasting aangewezen.

De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 22 juli 1981, nr. 20.547, BNB 1981/305 en nr. 20.680, BNB 1981/306 geoordeeld dat met de gevallen waarin loonbelasting is ingehouden, moet worden gelijkgesteld het geval dat de werkgever niet voldoet aan zijn verplichting tot inhouding van loonbelasting en de werknemer te dien aanzien te goeder trouw is. Te goeder trouw wil zeggen: de werknemer meende en mocht ook bij inachtneming van de door hem, gelet op de omstandigheden, te betrachten zorgvuldigheid, redelijkerwijze menen dat de werkgever aan zijn verplichting tot inhouding en afdracht zou voldoen. In dat geval mag ook de in feite niet afgedragen loonheffing door de werknemer verrekend worden met de aanslag in de inkomstenbelasting.

Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij wist dat [B] B.V. de loonheffing niet zou afdragen. Hij had immers eind 2008 zelf de betalingsonmacht van [B] B.V. bij verweerder gemeld. Ter zitting heeft eiser verder verklaard dat hij wist dat ook [D] B.V. de loonheffing niet zou afdragen aangezien hij bij [D] B.V. de functie van algemeen manager had. Hieruit volgt dat eiser niet redelijkerwijs kon menen dat [B] B.V. en [D] B.V. aan hun verplichtingen zouden voldoen. Nu eiser niet te goeder trouw was kan de loonheffing niet worden verrekend.

Ten aanzien van de overige beroepsgronden geldt het volgende.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld, dat het UWV na het faillissement van [B] B.V. het niet-betaalde salaris heeft overgenomen en de belastingen en premies daarover heeft betaald.

Verweerder heeft onweersproken verklaard dat naar aanleiding van een afzonderlijk verzoek van eiser een nadere voorlopige aanslag is opgelegd (aanslagnummer [000].H93) waarbij met de door het UWV ingehouden belastingen en premies rekening is gehouden.

De rechtbank is van oordeel, dat nu verweerder ten aanzien van dit punt volledig aan het verzoek van eiser tegemoet is gekomen, eiser in zoverre geen belang heeft bij deze beroepsgrond.

Eiser heeft voorts aangevoerd dat de belastingdienst bij de zorgkantoren te Nijmegen, Flevoland en Drenthe derdenbeslagen op de uitkeringen van zijn opdrachtgevers heeft laten leggen om de betaling van belasting en premies zeker te stellen. De belastingdienst kan zich, aldus eiser, dan niet meer op het standpunt stellen dat de belasting en premies niet meer zullen worden afgedragen.

Verweerder heeft onweersproken gesteld, dat de derdenbeslagen geen relatie hebben met de afdracht van loonbelasting en premies door de werkgever van eiser. De stelling van eiser faalt daarom.

Eiser heeft zich ten slotte ter zitting beroepen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het zorgvuldigheidsbeginsel, strijd met de redelijkheid en strijd met de ratio van de wetgever. Eiser voert daartoe – zakelijk weergegeven – aan dat aan het besluit van de belastingdienst om de teruggaaf stop te zetten geen zakelijke motieven ten grondslag lagen, maar persoonlijke grieven van een ambtenaar van de belastingdienst.

Deze stellingen falen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat de werkgevers van eiser de ingehouden loonbelasting en premies niet hebben afgedragen en niet zullen afdragen. Tevens staat vast, dat eiser hiervan op de hoogte was. Hiervan uitgaande heeft verweerder niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door geen rekening te houden met de ingehouden loonbelasting en premies.

Ter zitting is naar voren gekomen dat aan eiser niet het bruto-loon is uitbetaald, maar het netto-loon, namelijk het bedrag dat overblijft nadat de volgens de wet voorgeschreven inhoudingen op het bruto-loon hebben plaatsgehad. Tussen partijen is tevens niet in geschil, dat het bruto-loon € 110.000 bedraagt en de ingehouden loonheffing € 42.467 bedraagt. Het vorenstaande brengt met zich dat eiser een belastbaar inkomen uit woning en werk heeft genoten van € 67.533. Dit heeft echter geen gevolgen voor de onderhavige voorlopige aanslag. Door het opleggen van deze voorlopige aanslag heeft verweerder immers enkel de eerder opgelegde voorlopige aanslagen, waarbij wel rekening is gehouden met ingehouden loonheffing, gecorrigeerd. De voorlopige aanslag is niet tot een te hoog bedrag vastgesteld.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. L.L. van Benthem, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 27 april 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.