Rechtbank Arnhem, 03-06-2010, BM8638, AWB 08/3976
Rechtbank Arnhem, 03-06-2010, BM8638, AWB 08/3976
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 3 juni 2010
- Datum publicatie
- 22 juni 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2010:BM8638
- Zaaknummer
- AWB 08/3976
Inhoudsindicatie
Kerkenvrijstelling, artikel 2, lid 1, sub g, Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ en artikel 220d, lid 1, sub c, Gemeentewet. Verweerder heeft van onderhavig object, een monumentale kerkzaal met een daarmee verbonden ontmoetingscentrum, alleen de kerkzaal aangemerkt als bestemd voor de openbare eredienst. Gelet op de inhoud van de kerkzaal en het ontmoetingscentrum, is daarom volgens verweerder minder dan 70% van het object bestemd voor de openbare eredienst en is om die reden de kerkenvrijstelling niet van toepassing.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat ook de in het ontmoetingscentrum gelegen ruimte voor de kindernevendienst is bestemd voor de openbare eredienst nu die dienst parallel loopt met de eredienst voor de volwassenen en kennelijk openstaat voor alle kinderen die ook bij de eredienst voor volwassenen aanwezig kunnen zijn (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1980, nr. 19.807, LJN AW9982, BNB 1980/177). Tot de gemeenschappelijke ruimten die voor beide gebruiksdoeleinden worden aangewend, rekent de rechtbank de ontvangsthal, de gang met garderobe, de toiletten, de keuken en voorraadkamer, de verkeers- en technische ruimten.Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991 (nr. 27 661, LJN ZC4804, Belastingblad 1992/73 en BNB 1992/47) leidt de rechtbank voorts af, dat voor het antwoord op de vraag of een onroerende zaak voor ten minste 70% voor de openbare eredienst wordt gebruikt, moet worden beoordeeld in welke mate de inhoud van het gebouw aan de onderscheiden gebruiksdoeleinden dient te worden toegerekend, waarbij zijn te onderscheiden ruimten voor de openbare eredienst, nevenvertrekken voor diverse doeleinden en gemeenschappelijke ruimten. De gemeenschappelijke ruimten kunnen naar evenredigheid worden toegerekend aan ofwel de openbare eredienst ofwel overige doeleinden. Het percentage om te bepalen of de onroerende zaak in hoofdzaak voor de openbare eredienst is bestemd, dient derhalve te worden bepaald als percentage van de som van de inhoud van de kerkzaal en de inhoud van de overige ruimten. Dit leidt er in onderhavig geval toe dat meer dan 70% van het object is bestemd voor de openbare eredienst. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/3976
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 3 juni 2010
inzake
[X], gevestigd te [Z], eiseres
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Rijnwaarden, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1 en 2 ], te [Z] (hierna: het kerkgebouw en het ontmoetingscentrum), per waardepeildatum 1 januari 2007, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2008 tot 1 januari 2009 op € 420.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2008 bekend gemaakt.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 juli 2008 de waarde en de aanslag OZB gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 augustus 2008, ontvangen bij de rechtbank op 26 augustus 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2010 te Arnhem. Namens eiseres zijn daar verschenen de gemachtigden [gemachtigde] en [C], leden van het College van Kerkrentmeesters. Namens verweerder zijn verschenen de gemachtigden mr. [gemachtigde], werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en [F], werkzaam bij de gemeente Rijnwaarden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich nader schriftelijk uit te laten over enkele door de rechtbank in haar besluit van 1 februari 2010 neergelegde punten.
Eiseres heeft bij brieven van 19 februari en 12 april 2010 gereageerd. Verweerder heeft bij brieven van 1 en 29 maart 2010 gereageerd. Afschriften van deze stukken zijn aan de wederpartij gezonden.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres is eigenaar en gebruiker van het kerkgebouw en het ontmoetingscentrum, plaatselijk bekend als [A-straat 1 en 2 ] in [Z]. Het kerkgebouw dateert uit 1660 en is een rijksmonument. Het kerkgebouw omvat een kerkzaal, waar op de 1e, 3e en 4e zondag van de maand openbare erediensten worden gehouden, en een liturgisch centrum.
2.2 Het ontmoetingscentrum is in 2006 gebouwd. Tussen het ontmoetingscentrum en het kerkgebouw bevindt zich de ontvangsthal die aan de ene zijde toegang biedt tot het ontmoetingscentrum en aan de andere zijde tot de kerkzaal. Het ontmoetingscentrum bestaat uit twee bouwlagen. Op de begane grond bevinden zich een grote zaal, de kerkenraadskamer (tevens consistorieruimte), een keuken met voorraadkamer en nooduitgang, de garderobe, toiletruimten en verkeersruimten. De grote zaal is een multifunctionele ruimte die onder andere wordt gebruikt voor de beschouwing van kerkdiensten, voor catechisatie, en voor projecten en themabijeenkomsten voor leden van het kerkgenootschap. Op de verdieping bevinden zich naast kantoor-, vergader- en bijeenkomstruimten, ook toiletruimten en technische- en verkeersruimten. Verder is een vertrek gereserveerd voor de kindernevendienst.
2.3 Het kerkgebouw en ontmoetingscentrum zijn aangemerkt als één onroerende zaak. Bij beschikking van 31 mei 2008 is de waarde vastgesteld op € 420.000. Hierbij is aan het kerkgebouw € 1 toegekend en het restant aan het ontmoetingscentrum. Tevens zijn aan eiseres aanslagen OZB opgelegd ten bedrage van € 423,36 (gebruikersbelasting) en € 517,44 (eigenarenbelasting).
3. Geschil
3.1 In geschil is in de eerste plaats het antwoord op de vraag of de toepassing van de zogenoemde kerkenvrijstelling als bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ ertoe moet leiden dat de waarde van de gehele onroerende zaak buiten beschouwing moet blijven. Bij ontkennende beantwoording is subsidiair in geschil of de waardebepaling van het ontmoetingscentrum op de juiste wijze heeft plaatsgehad en of verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door de kerkenvrijstelling niet op de gehele onroerende zaak toe te passen.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De zogenoemde kerkenvrijstelling is neergelegd in verschillende wettelijke bepalingen voor zowel de onroerende-zaakbelastingen als de waardering van onroerende zaken. In artikel 220d, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet is bepaald dat bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor onroerende-zaakbelastingen buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. Deze kerkenvrijstelling is eveneens opgenomen in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2008 van de gemeente Rijnwaarden. In artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten van de Wet WOZ is bepaald dat bij de bepaling van de waarde buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
4.2 Eiseres stelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met voormelde bepalingen door aan het ontmoetingscentrum een waarde toe te kennen. Volgens eiseres is de kerkenvrijstelling op de gehele onroerende zaak, dus zowel op het kerkgebouw als het ontmoetingscentrum, van toepassing. In dit verband heeft eiseres aangevoerd dat de onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst dan wel voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard.
4.3 Volgens verweerder is alleen de kerkzaal bestemd voor openbare erediensten. De overige bijeenkomsten die in het ontmoetingscentrum plaatsvinden kunnen volgens hem niet worden aangemerkt als een openbare eredienst. Verweerder heeft berekend dat het aandeel van de kerkzaal in de totale inhoud 61,6% bedraagt. Nu de onroerende zaak voor minder dan 70% wordt gebruikt voor openbare erediensten, is verweerder van mening dat de kerkenvrijstelling in dit geval toepassing mist.
4.4 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 december 1991 (nr. 27 661, LJN ZC4804, Belastingblad 1992/73 en BNB 1992/47) geoordeeld dat een gebouw in hoofdzaak voor de openbare dienst is bestemd indien het voor ten minste 70% daarvoor wordt gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of een onroerende zaak voor ten minste 70% voor de openbare eredienst wordt gebruikt, moet worden beoordeeld in welke mate de inhoud van het gebouw aan de onderscheiden gebruiksdoeleinden dient te worden toegerekend. In dat arrest heeft de Hoge Raad de opvatting van het hof gevolgd. Het hof had de verschillende vertrekken in de desbetreffende onroerende zaak naar gebruiksdoeleinden gespecificeerd. In dat geval resulteerde dat in een verdeling naar kerkzaal, algemene ruimten - zoals een hal, een vestiaire, een keuken en toiletten - en een aantal nevenvertrekken - waarvan één grote ruimte die werd gebruikt voor jeugdwerk/clubs, bejaardensociëteit en vergaderruimte, en een zestal kleinere nevenvertrekken die werden gebruikt voor diverse doeleinden, zoals onder meer kindernevendienst, jeugdkerk, consistoriekamer, koorrepetities, catechisatie en vergaderruimte. Uit de berekening van de percentages in dat arrest blijkt vervolgens, dat de gemeenschappelijke ruimtes naar evenredigheid worden toegerekend aan de voor de openbare eredienst bestemde ruimte (de kerkzaal) enerzijds en de overige ruimtes anderzijds. Het percentage om te bepalen of de onroerende zaak in hoofdzaak voor de openbare eredienst is bestemd, dient derhalve te worden bepaald als percentage van de som van de inhoud van de kerkzaal en de inhoud van de overige ruimtes. Ook blijkt uit dat arrest dat de ruimten die worden gebruikt voor jeugd- en kinderdiensten moeten worden aangemerkt als bestemd voor de openbare eredienst.
4.5 Uit het, ook door verweerder aangehaalde, arrest van de Hoge Raad van 7 mei 1980 (nr. 19.807, LJN AW9982, BNB 1980/177) volgt, dat in het onderhavige geval alleen de inhoudsmaten van het kerkgebouw en de ruimte op de eerste verdieping van het ontmoetingscentrum bestemd voor de kindernevendienst moeten worden toegerekend aan gebruiksruimten die zijn bestemd voor de openbare eredienst. Uit hetgeen namens eiseres is gesteld acht de rechtbank – anders dan verweerder – aannemelijk dat de kindernevendienst als openbare eredienst kan worden aangemerkt, nu die dienst parallel loopt met de eredienst voor de volwassenen en kennelijk openstaat voor alle kinderen die ook bij de eredienst voor volwassenen aanwezig kunnen zijn. Dat daarbij niet altijd een liturgie wordt gevolgd zoals bij de eredienst voor volwassenen, maar een meer op de leeftijd van de deelnemers afgestemd programma met een preek en een bijbelverhaal, doet op zichzelf aan het karakter van openbare eredienst van de kindernevendienst niet af. De overige activiteiten die plaatshebben in het ontmoetingscentrum, kunnen weliswaar als bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard worden aangemerkt, maar hebben – anders dan de erediensten op zondag – geen werkelijk openbaar karakter in die zin, dat zij altijd voor een ieder zonder voorafgaande aanmelding toegankelijk zijn en dat van de bijeenkomsten algemene kennisgevingen worden gedaan. Gelet hierop, is geen sprake van ruimten bestemd voor openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 220d van de Gemeentewet. Hieruit volgt dat van de overige vertrekken de inhoudsmaten van de kerkenraadskamer/consistorie, de grote zaal, de catecheseruimte, de kamer van de dominee en de kantoorruimte/kerkenraadkamer moeten worden toegerekend aan ruimten met een ander gebruiksdoeleinde dan de openbare eredienst. Tot de gemeenschappelijke ruimten die voor beide gebruiksdoeleinden worden aangewend, rekent de rechtbank de ontvangsthal, de gang met garderobe, de toiletten, de keuken en voorraadkamer, de verkeers- en technische ruimten.
4.6 Ter zitting heeft verweerder ingestemd met de door eiseres overgelegde berekeningen van de inhoudsmaten. Uitgaande van die berekeningen, kan de inhoud van de onroerende zaak die is bestemd voor de openbare eredienst worden vastgesteld op (1.971,6 + 110,2 =) 2.081,8 m³. Van de nevenvertrekken die zijn bestemd voor andere gebruiksdoeleinden bedraagt de totale inhoud (79,5 + 262,7 +150,1 + 65,4 + 86,9 =) 644,6 m³. Als de gemeenschappelijk gebruikte ruimten naar evenredigheid worden toegerekend aan de ruimten voor de openbare eredienst en de overige vertrekken, maken de ruimten voor de openbare eredienst (2.081,80 / 2.726,40 =) 76% van de totale inhoud uit. Overigens zou ook indien de ruimte voor de kindernevendienst niet aan de openbare eredienst wordt toegerekend meer dan 70% van de totale inhoud bestemd zijn voor de openbare eredienst. Hieruit volgt dat de onderhavige onroerende zaak in hoofdzaak is bestemd voor de openbare eredienst. Gelet hierop, heeft verweerder ten onrechte de waarde van het ontmoetingscentrum in aanmerking genomen bij de bepaling van de waarde.
4.7 De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat het beroep gegrond is. De uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd en de rechtbank zal de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen OZB verminderen tot € 1, respectievelijk nihil. Aan bespreking van de overige beroepsgronden wordt niet meer toegekomen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. De gemachtigde van eiseres, [C], kan niet worden aangemerkt als een derde, nu uit de namens eiseres ingediende stukken, alsmede uit zijn optreden ter zitting blijkt dat hij in zijn functie van secretaris van het College van Kerkrentmeesters, een orgaan van eiseres, heeft opgetreden. De door hem opgevoerde kosten zal de rechtbank evenwel aanmerken als verletkosten. Anders dan verweerder heeft gesteld, is het aannemelijk dat verletkosten zijn gemaakt nu de gemachtigde als zelfstandige werkzaam is. Nu verweerder de opgevoerde reiskosten als redelijk heeft aangemerkt, zal de rechtbank die toewijzen. De overige kosten komen, zonder nadere onderbouwing, niet voor vergoeding in aanmerking. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de verletkosten vastgesteld op € 716,72 (13,5 uur * € 53,09) en de reiskosten op € 13,11. De door eiseres opgevoerde kosten voor parkeergelden en postverzending komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de vastgestelde waarde tot € 1;
- vermindert de aanslagen onroerende-zaakbelasting 2008 tot nihil;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 729,83;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 288 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 3 juni 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.