Home

Rechtbank Arnhem, 22-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1303 BN2445, AWB 09/4924

Rechtbank Arnhem, 22-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1303 BN2445, AWB 09/4924

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 juli 2010
Datum publicatie
27 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN2445
Zaaknummer
AWB 09/4924

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag MRB + maximale boete. Niet voldoen aan voorwaarden taxivrijstelling. Bijzondere omstandigheden zijn aanleiding om de boete te matigen tot 25 %.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/4924

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 22 juli 2010

inzake

[X] vof ([Y] vof), gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eisereses over het tijdvak 10 oktober 2005 tot en met 31 juli 2008 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].Y5.90001) motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd, ten bedrage van € 4.915 en bij beschikking een verzuimboete van € 4.537.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 november 2009 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 30 november 2009, ontvangen door de rechtbank op8 december 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2010 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde], bijgestaan door zijn echtgenote [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

De ondernemingsactiviteiten van eiseres bestaan uit het verzorgen van opleidingen en het verlenen van diensten op het gebied van personenvervoer en het geven van les op scholen. In 2005 is een motorrijtuig van het merk [B] met het kenteken [00-AA-BB] (hierna: de auto) ingezet voor het op grond van de Wet Personenvervoer vervoeren van personen tegen betaling. Blijkens de kentekenregistratie was eiseres vanaf 30 december 2004 tot en met 12 januari 2010 houder van de auto. Op 10 oktober 2003 is daarvoor kentekenbewijs deel I afgegeven.

Naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 29 december 2005 heeft verweerder vrijstelling van MRB aan eiseres verleend op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).

In 2009 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld waarbij onder meer de juistheid van het verzoek om vrijstelling op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet MRB is onderzocht over de periode 1 augustus 2005 tot en met 31 juli 2008. De bevindingen zijn vastgelegd in het rapport van 16 juli 2009, opgesteld door [C]. In het rapport is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) 6. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM)

6.3. Wettelijke regels

Op grond van artikel 16.1 van de wet Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna BPM) wordt er een teruggaaf van belasting verleend wanneer de auto nagenoeg geheel (tenminste 90%) als taxi in gebruik is. (…)

6.4 Kilometeradministraite

Belastingplichtige heeft aangegeven alleen in het jaar 2005 de auto te hebben ingezet voor het op grond van de Wet Personenvervoer vervoeren van personen tegen betaling. (…)

Percentage gereden taxikilometers ten opzichte van het totaal aantal gereden kilometers 20%

Uit het bovenstaande blijkt dat er niet aan de 90% eis wordt voldaan.”(…)

Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder aan eiseres de onderhavige naheffingsaanslag MRB met boete opgelegd.

3. Geschil

In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag MRB terecht heeft verhoogd met een boete van € 4.537. Tevens is in geschil of verweerder de hoorplicht heeft geschonden.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Schending hoorplicht?

Eiseres voert in beroep aan dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet is gehoord door verweerder, terwijl zij hierom wel heeft verzocht. Verweerder heeft betwist dat eiseres heeft verzocht om te worden gehoord.

Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in verbinding met artikel 7:2 van de Awb, kan een belanghebbende op zijn verzoek gehoord worden. In § 5 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht van 9 december 2008 (hierna: het Besluit) is evenwel bepaald dat in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR het initiatief voor het horen bij de inspecteur ligt.

Verweerder heeft ter zitting erkend dat het initiatief voor het horen bij de inspecteur ligt en dat eiseres inderdaad in de gelegenheid gesteld had moeten worden om te worden gehoord, voordat uitspraak op bezwaar werd gedaan. Nu verweerder dit heeft nagelaten, oordeelt de rechtbank dat verweerder in strijd met het Besluit heeft gehandeld.

De rechtbank zal de zaak niet terugwijzen, omdat de heer [gemachtigde] ter zitting namens eiseres desgevraagd heeft verklaard dat zij geen terugwijzing van de zaak naar verweerder wenst. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien. De omstandigheid dat verweerder in strijd met het Besluit heeft gehandeld is wel aanleiding om verweerder te gelasten aan eiseres het betaalde griffierecht te vergoeden.

Ten aanzien van de boete

Ingevolge artikel 77 van de Wet MRB in verbinding met artikel 67c van de AWR kan de inspecteur in het geval als bedoeld in artikel 76 van de Wet MRB de belastingplichtige een verzuimboete opleggen van ten hoogste € 4.537. In paragraaf 34, onderdeel 2, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is bepaald dat de verzuimboete maximaal 100 % bedraagt van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald met een minimum van € 50 en een maximum van

€ 4.537.

De rechtbank zal naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres, die erop neerkomen dat de boete veel te hoog is en er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, beoordelen of de opgelegde boete passend en geboden is en of sprake is van omstandigheden die dienen te leiden tot matiging van de boete.

In verband met de door eiseres aangevoerde omstandigheden (ernstig zieke zoon die vervoerd moest worden in combinatie met financiële problemen) is de rechtbank van oordeel dat eiseres ter zake van het niet voldoen aan de voorwaarden van de taxivrijstelling als bedoeld in artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet MRB een relatief beperkt verwijt treft. In dit verband acht de rechtbank aannemelijk dat de vennoten van eiseres daadwerkelijk in de veronderstelling verkeerden dat zij ten aanzien van het vervoer van hun ernstig zieke zoon gebruik konden maken van de voornoemde taxivrijstelling. Tevens acht de rechtbank aannemelijk dat de auto uitsluitend was bedoeld voor het dagelijks vervoeren van hun zoon van en naar het ziekenhuis, zodat eerder sprake is van grove schuld dan van opzet.

In het licht van deze omstandigheden vormt de maximale boete van € 4.537 een disproportionele sanctie in relatie tot de mate van schuld. Dit is aanleiding om de boete te matigen.

Verder heeft eiseres ter zitting haar financiële omstandigheden toegelicht en verklaard dat de financiële situatie nog steeds niet erg rooskleurig is. Eiseres wijst daarbij op de omstandigheid dat het niet voldoen aan de voorwaarden van de taxivrijstelling ertoe heeft geleid dat zij naast de onderhavige naheffingsaanslag MRB met boete meerdere aanslagen heeft ontvangen voor een bedrag van in totaal circa € 15.000 (onder andere een naheffingsaanslag voor de wegenbelasting, een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en een navorderingsaanslag voor de inkomstenbelasting in verband met een correctie van de zelfstandigenaftrek en een bijtelling voor privé-gebruik van de auto). De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de vennoten eiseres, zodat de door eiseres aangevoerde financiële omstandigheden eveneens aanleiding geven om de boete te matigen.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de boete matigen tot 25 %, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.229.

Conclusie

Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, nu met betrekking tot het beroep niet is gesteld of gebleken dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de naheffingsaanslag MRB;

- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.229 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eisereses betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 22 juli 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.