Home

Rechtbank Arnhem, 27-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1315 BN2449, AWB 09/2656

Rechtbank Arnhem, 27-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1315 BN2449, AWB 09/2656

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
27 juli 2010
Datum publicatie
27 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN2449
Zaaknummer
AWB 09/2656

Inhoudsindicatie

Afschrijving bedrijfspand. Bij de bepaling van de restwaarde van het bedrijfspand hoeft de waarde van de grond niet in aanmerking te worden genomen omdat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstallen dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening door belanghebbende ter plaatse.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 09/2656, 09/3553 en 09/3556

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 27 juli 2010

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor [R], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres de navolgende belastingaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd:

? een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 met dagtekening 12 augustus 2006 en aanslagnummer [000].V.26.0112, berekend naar een belastbare winst van € 350.589 en een belastbaar bedrag van € 298.911; daarbij is aan heffingsrente € 13.744 in rekening gebracht;

? een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 met dagtekening 15 september 2007 en aanslagnummer [000].V.36.0112, berekend naar een belastbare winst van € 4.608.319 en belastbaar bedrag van € 4.121.013; daarbij is aan heffingsrente € 15.511 in rekening gebracht;

? aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004, met dagtekening 20 oktober 2007 en aanslagnummer [000].V.46.0112, berekend naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 4.046.343; daarbij is aan heffingsrente € 4.813 in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2009, de belastbare winst voor het jaar 2002 verminderd naar

€ 211.359 en het belastbare bedrag tot nihil en de beschikking heffingsrente vernietigd.

Bij uitspraak op bezwaar van 8 augustus 2009 heeft verweerder voor wat betreft het jaar 2003 de belastbare winst verminderd tot € 4.595.800, het belastbare bedrag verminderd tot € 4.102.435 en de in verband daarmee vastgestelde heffingsrente verminderd tot € 14.492.

Bij uitspraak op bezwaar van 31 augustus 2009 heeft verweerder voor wat betreft het jaar 2004 de belastbare winst en het belastbare bedrag verminderd tot € 4.037.458 en de in verband daarmee vastgestelde heffingsrente verminderd tot € 4.417.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 beroep ingesteld bij brief van 2 juli 2009, ontvangen door de rechtbank op 3 juli 2009.

Tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 en 2004 heeft eiseres beroep ingesteld bij brieven van 28 augustus 2009, ontvangen door de rechtbank op 31 augustus 2009.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. Verweerder heeft nog een nader stuk ingediend. Een afschrift daarvan is toegezonden aan eiseres.

Eiseres heeft voorafgaand aan de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eisereses.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2010 te Arnhem.

Namens eiseres zijn verschenen gemachtigde mr. [gemachtigde] ([A] te [T]) en drs. [B]. Namens verweerder is verschenen

mr. [gemachtigde].

2. Feiten

2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.2 Eiseres, moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, is opgericht in 1979 onder de naam [C] B.V. Bij de oprichting is de eenmanszaak van de toenmalige aandeelhouder ingebracht. In 1986 zijn de aandelen overgenomen door het Duitse bedrijf [D]. Dat bedrijf heeft diverse vestigingen in Europa waaronder vestigingen in Nederland en Duitsland. Een vestiging in [Q] is in 2001 gesloten.

2.3 Eiseres was ten tijde van haar oprichting gevestigd in [R]. In 1989 is de onderneming verhuisd naar [Z].

2.4 Eiseres heeft een distributie-, verpakkings- en verladingsbedrijf voor onder meer zuivelproducten en salades. Ook houdt eiseres zich bezig met de samenvoeging van kruiden en de productie van sauzen. De bedrijfsactiviteiten worden sinds 1989 uitgevoerd in het gebouw [A-straat 1 ] te [Z] (hierna ook: de onroerende zaak). Eiseres is daarvan eigenaar. Het perceel is 14.145 m² groot. De aanschafprijs daarvan bedraagt € 511.472. Op het perceel staan bedrijfsgebouwen. In 1998 is het met bedrijfsgebouwen bebouwde deel daarvan met 6.000 m² uitgebreid. De kosten daarvan bedroegen € 2.969.723. In de jaren 1999 tot en met 2002 heeft eiseres respectievelijk € 10.187 (1999), € 72.068 (2000), € 74.084 (2001) en € 23.828 (2002) geïnvesteerd in het gebouwencomplex. De aanschafprijs van de bedrijfsgebouwen (hierna ook: opstallen) bedraagt totaal

€ 5.453.044. De bedrijfsgebouwen bestaan uit koel- en vriescellen, productie-units en kantoren.

2.5 Eiseres schrijft jaarlijks 4 % af op de aanschafwaarde van de bedrijfsgebouwen. Op de grond wordt niet afgeschreven. Eiseres heeft daarbij geen rekening gehouden met een restwaarde van de opstallen. Het bedrag van de afschrijving bedroeg in de betrokken jaren € 218.145.

2.6. Eiseres en verweerder hebben de onroerende zaak [A-straat 1 ] te [Z] gezamenlijk laten taxeren. De taxatie is op

31 augustus 2004 uitgevoerd door [E] RT ([F] te [S]) tezamen met [G] namens de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Arnhem. Hiervan is een taxatieverslag opgemaakt op 2 september 2004. Volgens dit taxatieverslag bedroeg op 31 december 2002 de waarde in het economische verkeer van opstallen en ondergrond tezamen € 5.700.000, waarvan € 1.900.000 betrekking heeft op de ondergrond en € 3.800.000 op de opstallen. De economische huurwaarde bedraagt volgens dit verslag € 570.000 per jaar.

2.7 De taxateur van de Belastingdienst heeft bij brief van 8 september 2004 aan verweerder onder meer het volgende geschreven:

“Met betrekking tot het afschrijvingsvraagstuk en de eventuele restwaarde heb ik wel gesproken met de heren van [F], doch deze hebben geen opdracht hierover iets in het rapport op te nemen. Wel is hier uitvoerig aandacht aan geschonken.

Duidelijk is, dat binnen de waarde van de opstallen van beide objecten en vooral het gedeelte van het object aan de

[A-straat 1 ] een zeer groot deel is toe te rekenen aan koel en vriesinstallaties, die een hoger afschrijvingspercentage verdienen dan de rest. Berekeningen daaromtrent, uiteraard ook gebaseerd op diverse aannames, geven naar mijn mening aan, dat over de totale waarde van de opstallen inclusief de vries en koelinstallaties 4% afschrijven redelijk is. Met betrekking tot de vaststelling van de restwaarde aan de einde van de rit voor de opstallen adviseer ik u 15%.”.

2.8 Bij brief van 17 juli 2006 heeft [E] RT aan eiseres het volgende meegedeeld:

“Bij een beoordeling van de waarde in het economisch verkeer van de objecten zullen de gebouwen uitsluitend nut hebben voor bedrijven welke in een branche actief zijn waar koel- en vriesruimte van deze omvang noodzakelijk is en bruikbaar is. Aangezien dit een beperkte categorie is in de markt zal een extra afschrijving van de specifieke onderdelen van het gebouw aannemelijk zijn. (..) Voorts zal het verouderingsproces van de machines voor afzuig- en koelsystemen groter zijn dan de gebruikelijk installaties voor kantoren en werkruimten, zodat de technische levensduur van deze specifieke investeringen groter is dan gebruikelijk.”.

2.9 Eiseres heeft voor het jaar 2002 jaren aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting van een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 51.678. Voor het jaar 2003 heeft eiseres aangifte gedaan van een belastbare winst van € 4.491.184 en een belastbaar bedrag van € 3.838.136. Voor het jaar 2004 heeft eiseres aangifte gedaan van een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 3.938.284.

2.10 Verweerder heeft in 2004 een boekenonderzoek ingesteld bij eiseres. Daarvan is met dagtekening 26 maart 2007 een rapport opgemaakt. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

3 Controlebevindingen vennootschapsbelasting

3.1 Materiële vaste activa

3.1.1 Onroerende zaken

(…)

Gang van zaken bij de fiscale eenheid [C] BV

a. Gehanteerde afschrijvingssystematiek.

(…)

Ten aanzien van de opstallen wordt een afschrijvingspercentage van 4 gehanteerd.

Als restwaarde van de bedrijfsmiddelen, wordt de aankoopwaarde van de grond aangehouden.

b. Kanttekeningen bij de door [C] B.V. gehanteerde afschrijvingssystematiek.

De gehanteerde kostprijs

De gehanteerde grondslag voor de kostprijs van de onroerende zaak, in casu de aankoopwaarde, geeft ons geen aanleiding tot opmerkingen.

In hoeverre maakt de ondergrond deel uit van de restwaarde.

Aangezien de panden als één zaak binnen de onderneming in gebruik zijn, dienen per pand de ondergrond en de opstallen als één bedrijfsmiddel te worden aangemerkt (vergelijk BNB 1958/56).

Op basis van de aan ons verstrekte informatie moet het niet waarschijnlijk worden geacht dat sloop en nieuwbouw van panden zal plaatsvinden. De uitzondering volgens BNB 1963/6 is in de onderhavige situatie dan ook niet van toepassing.

De bepaling van de restwaarde.

Zoals hiervoor reeds aangegeven, omvat de restwaarde van een bedrijfsmiddel de verwachte waarde, indien het bedrijfsmiddel niet langer in de onderneming bruikbaar zal zijn (ofwel de waarde aan het einde van de gebruiksduur).

Bij [C] B.V. stelden wij vast dat bij de bepaling van de restwaarde alleen de historische kostprijs van de ondergrond in aanmerking is genomen. Dit is niet juist, de ondernemer moet de verwachte waarde van het bedrijfsmiddel aan het einde van de gebruiksduur vaststellen; derhalve de verwachte waarde van de ondergrond en de opstallen.

Zoals hiervoor reeds aangegeven, is een aanpassing van de restwaarde vereist, indien er sprake is van een aanmerkelijke verandering van de waarde en die verandering redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd.

Consequenties van de gevolgde afschrijvingssystematiek.

Zoals hiervoor aangegeven, neemt belastingplichtige bij de bepaling van de restwaarde alleen de historische kostprijs van de ondergrond in aanmerking. Dit is niet juist, de ondernemer moet de verwachte waarde van het bedrijfsmiddel aan het einde van de gebruiksduur vaststellen; derhalve de verwachte waarde van de ondergrond en de opstallen.

In dit kader heeft een gezamenlijke taxatie plaatsgevonden van de onroerende zaak gelegen aan de [A-straat 1 ] te [Z] door [F] en de belastingdienst. Hierbij is inzicht verkregen in de waarde in het economisch verkeer van deze onroerende zaak per

31 december 2002.

Deze is per 31 december 2002 bepaald op € 5.700.000. Deze waarde is opgebouwd uit een tweetal waarde componenten te weten de opstal- en grondwaarde. De opstalwaarde bedraagt € 3.800.000 en de grondwaarde € 1.900.000.

Op basis van advies van onze taxateur [G] hanteren wij voor de opstallen een restwaarde van 15% van de oorspronkelijke aanschafwaarde en voor de grond de getaxeerde waarde in het economisch verkeer. De verwachte waarde van de onroerende zaak (de ondergrond en de opstallen tezamen) aan het einde van de gebruiksduur stellen wij derhalve vast op

€ 2.717.956. Dit is ais volgt opgebouwd: de opstallen 15% van € 5.453.044 is € 817.956 en de grondwaarde € 1.900.000, tezamen € 2.717.956.

De jaarlijkse afschrijvingslast dient te bedragen: 4% van € 5.964.515 (aanschafwaarde grond plus opstallen) minus

€ 2.717.956. Dit is € 129.862. Over 2002 was afgeschreven € 218.145 zodat de correctie 2002 bedraagt € 88.283. Op de afschrijvingen van voor 2002 wordt niet teruggekomen omdat de aangiften vennootschapsbelasting over die jaren door ons zijn geregeld.

(…)

Concluderend hebben wij dan ook gesteld dat de correctie 2002 ad € 88.283 wordt doorgevoerd. (...)

Voor de jaren 2003 en 2004 leidt dit eveneens tot een lagere afschrijving van € 88.283. Ook voor de jaren na 2004 dient met de aanpassing van de afschrijvingslast rekening te worden gehouden.

Correctie meer winst 2002 € 88.283. Correctie meer winst 2003 € 88.283. Correctie meer winst 2004 € 88.283.”.

2.11 Verweerder heeft vervolgens de aanslagen vennootschapsbelasting voor de betrokken jaren opgelegd overeenkomstig de bevindingen in het onder 2.10 genoemde controlerapport.

2.12 Eiseres heeft tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2002 bezwaar gemaakt bij brief van 14 september 2006, door verweerder ontvangen op 18 september 2006. In het bezwaarschrift is niet verzocht om een kostenvergoeding. Tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 16 oktober 2007, door verweerder ontvangen op 17 oktober 2007. In het bezwaarschrift is verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 5 november 2007, door verweerder ontvangen op 6 november 2007. In dat bezwaarschrift is verzocht om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

2.13 De onroerende zaak is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2009 per 1 januari 2008 gewaardeerd op € 5.814.000.

3. Geschil

In geschil is de de hoogte van de afschrijving op het pand [A-straat 1 ] te [Z] over de jaren 2002, 2003 en 2004.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen met de afschrijvingscorrecties betreffende de onroerende zaak. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de afschrijvingslast € 218.145 per jaar bedraagt en niet, zoals verweerder bepleit, € 129.862. Eiseres stelt dat zij het voornemen heeft om op termijn, na verslijten van de opstallen, de ondergrond aan te wenden voor het oprichten van nieuwe opstallen voor eigen bedrijfsdoeleinden. Volgens eiseres is de restwaarde van opstallen bij vervanging nihil en moet voor wat betreft de restwaarde van de ondergrond, overeenkomstig de door haar ingediende aangifte, uitgegaan worden van de historische kostprijs. Volgens eiseres dient de restwaarde van de grond afzonderlijk te worden bezien van die van de opstallen omdat zij in de toekomst op de betreffende locatie zal blijven. Eiseres heeft in dat verband onder meer gewezen op de gunstige centrale ligging, dicht bij de uitvalswegen A1 en A28.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen. Volgens verweerder is de restwaarde van de onroerende zaak sinds de aanschaf aanmerkelijk gestegen en kan die waardevermeerdering redelijkerwijs als blijvend worden beschouwd. Volgens verweerder is eiseres niet honkvast. Verweerder wijst er in dat verband op dat eiseres al een is keer verhuisd, dat eiseres deel uitmaakt van een internationaal concern en dat de vestiging in [Q] van dat concern in 2001 is gesloten.

Primair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de correctie dient te worden gehandhaafd.

Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de waarde van de ondergrond gelijk is aan de historische aanschafprijs (€ 511.472), maar dat rekening moet worden gehouden met een restwaarde van de opstallen van € 817.956 (15% van

€ 5.453.044). Verweerder heeft uitgaande daarvan de totale restwaarde berekend op € 1.329.428. De afschrijvingsgrondslag bedraagt volgens verweerder alsdan € 4.635.087 (€ 5.964.515 -/- € 1.329.428). Rekening houdend met genoemde factoren heeft verweerder de jaarlijkse afschrijving berekend op € 185.403 en de correctie van het jaarlijks afgeschreven bedrag op

€ 32.742.

Meer subsidiair stelt verweerder dat voor de restwaarde uitgegaan moet worden van de historische aanschafprijs van de ondergrond (€ 511.472) en voor wat betreft de opstallen rekening moet worden gehouden met een restwaarde van 15% van de getaxeerde waarde € 3.800.000, c.q. € 570.000. De afschrijvingsgrondslag bedraagt volgens verweerder alsdan

€ 4.883.043 (€ 5.964.515 -/- € 1.081.472) en de jaarlijkse afschrijving € 195.321. Daarvan uitgaande heeft verweerder de correctie van het jaarlijks afgeschreven bedrag berekend op € 22.824.

Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen door hen ter zitting is aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 augustus 2007, nr. 41.283, BNB 2007/302, LJN AU3996, onder meer het volgende overwogen:

“3.3.1. In het kader van het fiscale jaarwinstbegrip hebben afschrijvingen ten doel lasten die worden opgeroepen door de aanschaffing van zaken die voor het drijven van een onderneming worden gebruikt, te spreiden over de jaren waarin dat gebruik plaatsvindt (HR 1 april 2005, nr. 38973, BNB 2005/208).

3.3.2. Het in totaal voor afschrijving in aanmerking komend bedrag moet worden bepaald op de kosten van aanschaf van het bedrijfsmiddel vermeerderd met de kosten van de in samenhang met de aanschaf plaatsgevonden hebbende investeringen in dat bedrijfsmiddel, verminderd met de restwaarde.

3.3.3. De restwaarde moet schattenderwijs worden bepaald op de waarde die het bedrijfsmiddel bij de beëindiging van het gebruik door de belastingplichtige in elk geval waard zal zijn. Goed koopmansgebruik vereist niet dat bij de bepaling van de restwaarde rekening wordt gehouden met - bijvoorbeeld ten gevolge van te verwachten inflatie - wellicht waarschijnlijke, maar nog niet zekere toekomstige waardestijgingen van het bedrijfsmiddel. Indien met die mogelijke toekomstige waardestijgingen rekening zou worden gehouden, zou de jaarwinst - door middel van een lagere afschrijving - worden verhoogd ten gevolge van nog niet plaatsgevonden hebbende waardestijgingen. Goed koopmansgebruik verplicht niet tot een dergelijk vooruitlopen op toekomstige waardestijgingen. Goed koopmansgebruik vereist voorts niet dat de afschrijvingen doorlopend worden aangepast aan verandering van de restwaarde, doch zodanige aanpassing is wel geboden bij een aanmerkelijke verandering van die waarde, welke redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd (HR 2 januari 1958, nr. 13379, BNB 1958/56).

3.3.4. Indien het bedrijfsmiddel een onroerende zaak is en de grond dienstbaar is aan de opstal, vormen opstal en grond één bedrijfsmiddel (HR 7 november 1962, nr. 14859, BNB 1963/6). Bij de vaststelling van de restwaarde zal dan de waarde van de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstal moeten worden betrokken. Indien echter de belastingplichtige naar verwachting bij het einde van het gebruik van het gebouw niet door verkoop de waardestijging van de grond zal realiseren doch de grond dienstbaar zal blijven aan de bedrijfsuitoefening door de belastingplichtige ter plaatse, zal bij de bepaling van de restwaarde geen rekening behoeven te worden gehouden met een eventuele waardestijging van de grond (het zojuist genoemde arrest, alsmede HR 26 juni 1963, nrs. 14909 en 14991, BNB 1963/266A+B).”.

4.2 De bedrijfsgebouwen staan op het perceel [A-straat 1 ]. De grond is dus dienstbaar aan de opstallen. Zoals ook uit het hiervoor onder 4.1 genoemde arrest blijkt, is dan sprake van één bedrijfsmiddel. In beginsel dient dan voor de bepaling van de restwaarde van dat bedrijfsmiddel de waarde van de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstallen te worden betrokken. Dat geldt niet als de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstallen niet wordt verkocht maar weer dienstbaar zal zijn aan de bedrijfsuitoefening door belastingplichtige ter plaatse. Eiseres heeft gesteld dat die uitzondering zich hier voordoet. De bewijslast daarvan rust op eiseres. De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet zover gaat dat van eiseres het bewijs kan worden verlangd dat zij nooit zal verhuizen. Een zodanige bewijslast komt in strijd met de regel ‘negativa non sunt probanda’.

4.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat de grond bij het einde van de gebruiksduur van de opstallen weer dienstbaar zal zijn aan de bedrijfsuitoefening door belastingplichtige ter plaatse. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres inmiddels al 21 jaar is gevestigd op de huidige locatie. Ook acht de rechtbank van belang dat het hier niet gaat om een beleggingspand, maar om een bedrijfspand dat door eiseres zelf wordt gebruikt voor distributie-, verpakkings-, verladings- en productieactiviteiten, dat de bedrijfspanden specifiek hierop zijn ingericht en dat de huidige locatie centraal is gelegen, nabij belangrijke uitvalswegen. Daarbij komt dat eiseres op deze locatie in de voorgaande jaren meer dan 6.000 m² heeft bijgebouwd. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres ook in de toekomst op die locatie zal blijven. Dat brengt mee dat de waarde van de grond niet in aanmerking hoeft te worden genomen bij de vaststelling van de restwaarde.

4.4 Dat in 2001 een andere vestiging van het [D]-concern is gesloten, doet aan het voorgaande niet af. Dat betreft een andere vennootschap. Dat de concernleiding plannen heeft om de bedrijfsuitoefening van eiseres te verplaatsen, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. De enkele omstandigheid dat eiseres 21 jaar geleden van [R] naar [Z] is verhuisd, is geen reden om aan te nemen dat eiseres opnieuw ervoor zal kiezen zich op een andere locatie te vestigen.

4.5 De aanschafprijs van de grond is € 511.472, de aanschafprijs van de opstallen is € 5.453.044. Uit het onder 2.6 genoemde taxatierapport blijkt dat de waarde van de grond op 31 december 2002 € 1.900.000 bedroeg en die van de opstallen € 3.800.000. De waardestijging betreft dus alleen de grond. Daarop wordt niet afgeschreven. De vraag of sprake is van een aanmerkelijke stijging van de restwaarde die redelijkerwijs als blijvend kan worden beschouwd, behoeft dus geen beantwoording meer. Gelet op het hiervoor overwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

4.6 Voor wat betreft het jaar 2002 was het belastbare bedrag en dus ook de te betalen belasting als gevolg van verliesverrekening al nihil. De rechtbank merkt het beroep tegen die aanslag daarom tevens aan als een beroep tegen de verliesverrekeningsbeschikking. De belastingbare winst en het verrekende verlies ad € 211.359 dienen te worden verminderd met € 88.283 tot € 123.076.

4.7 De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 dient met inachtneming van het onder 4.7 overwogene te worden verminderd tot één berekend naar een belastbare winst van € 4.507.517 (€ 4.595.800 -/ € 88.283) en een belastbaar bedrag van € 4.014.152 (€ 4.102.435 -/- € 88.283).

4.8 De aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 dient te worden verminderd tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 3.949.175 (€ 4.037.458 -/- € 88.283).

4.9 De beroepen worden mede geacht betrekking te hebben op de heffingsrente (vergelijk Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621; LJN BJ7907). Dat brengt mee dat verweerder de beschikkingen heffingsrente die verband houden met de aanslagen voor de jaren 2003 en 2004 rekening houdend met het voorgaande dient te verminderen.

5. Proceskosten

5.1 De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de bezwaren en de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt de zaak met kenmerk 09/3553 betreffende het jaar 2003 en de zaak met kenmerk 09/3556 betreffende het jaar 2004 gelet op de omstandigheid dat de betreffende bezwaar- en beroepschriften (vrijwel) gelijktijdig zijn ingediend en dezelfde gronden bevatten, aan als samenhangende zaken.

5.2 Voor wat betreft het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten van de behandeling van de bezwaren is nog het volgende van belang. Voor de vergoeding daarvan is ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb nodig dat eiseres daarom heeft verzocht voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Tegenover de betwisting van verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het jaar 2002 tijdig een zodanig verzoek heeft ingediend. Zoals uit de onder 2.12 genoemde feiten blijkt, heeft eiseres voor de bezwaren betreffende de belastingjaren 2003 en 2004 wel tijdig een zodanig verzoek gedaan. De rechtbank ziet daarom alleen reden voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase voor wat betreft de jaren 2003 en 2004.

5.3 De kosten voor de behandeling van de bezwaren en de beroepen zijn met inachtneming van het voorgaande door de rechtbank op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand begroot op € 1.610 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften 2003 en 2004, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met betrekking tot de aanslag voor het jaar 2002, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften betreffende de aanslagen voor de jaren 2003 en 2004 en 2 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Anders dan eiseres voorstaat, ziet de rechtbank geen reden voor het toepassen van een hogere wegingsfactor.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 tot één berekend naar een belastbare winst van € 123.076;

- vermindert het met de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2002 verrekende verlies tot € 123.076;

- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 tot één berekend naar belastbare winst van € 4.507.517 en een belastbaar bedrag van € 4.014.152;

- bepaalt dat de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd;

- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2004 tot één berekend naar belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 3.949.175;

- bepaalt dat de daarmee samenhangende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig wordt verminderd;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.610;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 594 ( 2 x € 297) aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid vandrs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 27 juli 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.