Home

Rechtbank Arnhem, 29-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:BW1672 BN2825, AWB 09/1827

Rechtbank Arnhem, 29-07-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:BW1672 BN2825, AWB 09/1827

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
29 juli 2010
Datum publicatie
29 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN2825
Zaaknummer
AWB 09/1827

Inhoudsindicatie

Eiseres, een speeltuinvereniging, exploiteert een terrein met een grote vijver voor recreatieve doeleinden. Naar het oordeel van de rechtbank verricht eiseres de door haar aangeboden diensten in zijn geheel in haar hoedanigheid van speeltuinvereniging. Dit betekent dat alle prestaties van eiseres zijn vrijgesteld. Eiseres heeft geen recht op aftrek van voorbelasting. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel wordt door de rechtbank verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 09/1827 en 09/1828

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 29 juli 2010

inzake

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 25 juli 2008 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].F.01.6501) omzetbelasting opgelegd van € 7.208. Hierbij is tevens een bedrag van € 935 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Daarnaast heeft verweerder bij beschikking van 22 augustus 2008 (nummer [000].O.01.7401) het door eiseres ingediende verzoek om teruggaaf van een bedrag van € 17.374 aan omzetbelasting over het jaar 2007 afgewezen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 maart 2009 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 maart 2009 de beschikking tot het niet verlenen van een teruggaaf van omzetbelasting gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 28 april 2009, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2010 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres is een niet-winst beogende vereniging.

Eiseres exploiteert een terrein met een grote vijver aan de [A-straat 1 ] te [Z]. Op het terrein is een speeltuin aangelegd met diverse soorten speeltoestellen en een klein kinderzwembadje. Daarnaast verhuurt eiseres kano’s waarmee in de vijver kan worden gevaren. In de vijver kan ook worden gezwommen. Indien er natuurijs is, wordt de vijver geëxploiteerd als natuurijsbaan. In de onderhavige jaren is geen omzet gerealiseerd met de natuurijsbaan.

De leden van eiseres betalen jaarlijks contributie en hebben gratis toegang tot het terrein en de vijver. Niet-leden betalen een entreeprijs van € 1 per persoon om toegang te krijgen tot het terrein en de vijver. Voor het gebruik van de kano’s dient, door zowel leden als niet-leden, een afzonderlijke huurprijs te worden betaald. Voor het gebruik van het kinderzwembadje wordt geen afzonderlijke prijs in rekening gebracht.

Op het terrein bevindt zich een clubhuis annex kantine. In de kantine vindt tijdens de openingstijden van het terrein verkoop van snoep, ijs en frisdrank plaats. Ook vanuit het entreehokje worden deze versnaperingen verkocht. Eiseres verhuurt de kantine ook aan de plaatselijke biljartvereniging en klaverjasvereniging. Daarnaast wordt de kantine verhuurd voor het houden van verjaardagen, bruiloften en andere feesten.

In de jaren 90 van de vorige eeuw werd de kantine door eiseres voor eigen rekening geëxploiteerd als een café. De kantine was toen de gehele week geopend en voor iedereen toegankelijk.

In de jaren 1993 en 1994 heeft het bestuur van eiseres wegens het vermoeden van fraude een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren door gemachtigde [gemachtigde]. In het kader van dit onderzoek heeft gemachtigde [gemachtigde] contact gehad met de heren [B] en [C] van de Belastingdienst en hen inzage gegeven in de administratie van eiseres.

Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft het bestuur van eiseres aangifte van fraude gedaan bij de politie.

Bij brief van 24 februari 1995 is eiseres door de toenmalige adviseur bij verweerder aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting. Op 20 mei 1995 heeft gemachtigde [gemachtigde] het formulier ‘opgaaf gegevens startende onderneming’ ingediend bij verweerder. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiseres met ingang van 1 januari 1995 aangemerkt als belastingplichtige voor de omzetbelasting.

In de jaren 1999 tot en met 2003 is de kantine verpacht. Daarna heeft eiseres de kantine weer voor eigen rekening geëxploiteerd.

In de jaren 1995 tot en met 1998 was de omzet die eiseres heeft behaald met de kantine hoger dan de grensbedragen als genoemd in artikel 11, eerste lid, letter v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). In de jaren 1999 tot en met 2007 was de totale omzet van eiseres lager dan de daarin genoemde grensbedragen.

In de door haar ingediende aangiften omzetbelasting is eiseres ervan uitgegaan dat zij belaste prestaties verrichtte. De aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting heeft eiseres als voorbelasting in aftrek gebracht. De betreffende facturen heeft eiseres bij de aangiften omzetbelasting meegestuurd. De aangiften omzetbelasting zijn steeds door verweerder gevolgd.

In de aangiften omzetbelasting over de onderhavige jaren zijn de volgende bedragen aangegeven:

2003 2004 2005 2006 2007 totaal

Verschuldigde OB € 473 € 2.189 € 2.699 € 2.087 € 1.134 € 8.582

Voorbelasting € 2.434 € 3.113 € 3.709 € 5.400 € 18.508 € 33.164

Terug te vragen OB € 1.961 € 924 € 1.010 € 3.313 € 17.374 € 24.582

De door eiseres gevraagde teruggaven zijn door verweerder voor de jaren 2003 tot en met 2006 verleend.

Op 16 april 2008 heeft verweerder bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangifte omzetbelasting over het jaar 2007. Tijdens het onderzoek is de controle uitgebreid met de tijdvakken van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006. Van het onderzoek is een controlerapport opgesteld met dagtekening 30 juni 2008.

In het controlerapport heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de prestaties van eiseres zijn vrijgesteld voor de heffing van omzetbelasting, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet OB, in samenhang met artikel 11, eerste lid, letter v, van de Wet OB en artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) met bijbehorende bijlage B.

Overeenkomstig dit standpunt heeft verweerder de over de jaren 2003 tot en met 2006 aan eiseres teruggegeven omzetbelasting nageheven en voor het jaar 2007 geen teruggaaf van omzetbelasting verleend.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. verricht eiseres behalve vrijgestelde prestaties ook belaste prestaties, en zo nee,

2. heeft verweerder bij eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen gewekt dat zij belaste prestaties verricht en dat verweerder de aangiften omzetbelasting zou volgen?

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Prestaties eiseres (ook) belast of (alleen) vrijgesteld?

Wettelijk kader

Artikel 11, eerste lid, van de Wet OB luidt – voor zover van belang – als volgt:

“1. Onder door ons bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting

vrijgesteld:

(…)

f. de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen;

(…)

v. leveringen en diensten van bijkomstige aard door organisaties waarvan de prestaties overigens op grond van onderdeel c, d, e, f, o, 1°, of t zijn vrijgesteld, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun voor deze organisaties, mits de ontvangsten ter zake van leveringen niet meer bedragen dan € 68 067 per jaar, en ter zake van diensten niet meer dan € 22 689 per jaar, met dien verstande dat voor organisaties als bedoeld in onderdeel e, laatstgenoemd bedrag € 31 765 bedraagt. Tot de in dit onderdeel bedoelde leveringen en diensten behoren niet de bij ministeriële regeling in verband met het voorkomen van een ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen aan te wijzen leveringen of diensten;

(…)”;

In artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit is onder meer het volgende bepaald:

“1. Als leveringen en diensten van sociale of culturele aard als bedoeld in artikel 11,

eerste lid, onderdeel f, van de wet, worden aangewezen de leveringen en diensten,

genoemd in de bij dit besluit behorende bijlage B.

2. Tot de in het eerste lid bedoelde leveringen en diensten behoren niet, behoudens voor zover in bijlage B bij dit besluit anders is bepaald:

a. het verstrekken van spijzen en dranken;

(…)”

In Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit staan onder meer de volgende leveringen en diensten genoemd:

“(…)

b. De leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7 van het besluit, die als zodanig worden verricht door de hierna genoemde instellingen:

(…)

10. speeltuinverenigingen;

(…)

31. natuurijsbanen, alleen voor het gelegenheid geven tot sportbeoefening;

(…)”

Beoordeling beroepsgronden

Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij deels belaste prestaties voor de omzetbelasting verricht. Volgens eiseres is een wettelijke vrijstelling voor de omzetbelasting slechts van toepassing als daarop een beroep wordt gedaan. Eiseres wijst in dit verband op de zogenaamde kantineregeling, waarvan verenigingen desgewenst gebruik kunnen maken.

De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat de primaire activiteiten van eiseres zijn gericht op het aanbieden van mogelijkheden tot recreatie. Naar het oordeel van de rechtbank worden deze primaire activiteiten in zijn geheel, dus met inbegrip van de diensten ten aanzien van het zwembadje en de vijver, door eiseres verricht in haar hoedanigheid van speeltuinvereniging. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel f , van de Wet OB in samenhang met artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit en bijbehorende bijlage B, onder b. 10, zijn de primaire activiteiten van eiseres vrijgesteld. De verkoopactiviteiten vanuit de kantine en het entreehokje zijn naar het oordeel van de rechtbank fondswervende activiteiten van bijkomstige aard als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet OB. Nu vast staat dat de ontvangsten die zijn behaald met deze verkoopactiviteiten in de onderhavige jaren niet meer hebben bedragen dan de grensbedragen als genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet OB brengt dit artikel mee dat ook de verkoopactiviteiten vanuit de kantine en het entreehokje onder de vrijstelling vallen. Een en ander leidt ertoe dat alle prestaties van eiseres zijn vrijgesteld.

De stelling van eiseres ter zitting dat de diensten ten aanzien van het zwembadje en de vijver als zwemwater als aparte - belaste - prestaties moeten worden aangemerkt, wordt verworpen. Zoals uit het bovenstaande blijkt, is de rechtbank van oordeel dat ook die diensten door eiseres worden verricht in haar hoedanigheid van speeltuinvereniging.

Anders dan eiseres meent, is de toepassing van de vrijstellingsbepalingen van artikel 11 van de Wet OB niet facultatief. Weliswaar hebben lidstaten soms de keuzevrijheid om handelingen te belasten of vrij te stellen van omzetbelasting, maar indien een lidstaat heeft gekozen om een handeling vrij te stellen, dan heeft de betreffende vrijstellingsbepaling in de nationale wet een verplicht karakter.

De toepassing van de kantineregeling (Besluit Staatssecretaris van Financiën van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077M, Stcrt. 2007/121, VN 2007/31.25) kan eiseres niet baten. De kantineregeling houdt in dat onder bepaalde voorwaarden de kantine-activiteiten van omzetbelasting zijn vrijgesteld. De toepassing van de kantineregeling kan er dus niet toe leiden dat de kantine-activiteiten van eiseres belaste prestaties gaan vormen voor de omzetbelasting.

Gelet op het bovenstaande verricht eiseres geen belaste prestaties.

Vertrouwen gewekt?

Eiseres stelt dat verweerder bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat de door haar verrichte prestaties belast waren en dat verweerder de aangiften omzetbelasting zou volgen. Ter ondersteuning van haar standpunt voert eiseres aan dat er medio jaren ’90 contact is geweest met de heren [B] en [C] van de Belastingdienst, dat zij volledige inzage hebben gehad in de administratie van eiseres en dat de vanaf 1995 ingediende aangiften omzetbelasting door verweerder zijn gevolgd.

Ook dit standpunt van eiseres volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere HR 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119) meer vereist dan de enkele omstandigheid dat verweerder de aangiften van eiseres gedurende een aantal jaren heeft gevolgd. Er zullen bijkomende omstandigheden moeten zijn op grond waarvan bij de belastingplichtige de indruk is gewekt dat het volgen van de aangiften in voorafgaande jaren het gevolg is van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur. Die bijkomende omstandigheden kunnen onder meer bestaan in het volgen van een aangifte waarin de belastingplichtige de van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld. Het meesturen van facturen bij een aangifte kan echter niet worden aangemerkt als het uitdrukkelijk aan de orde stellen van een onderdeel van de aangifte (vgl. HR 13 januari 1993, nr. 28 935, BNB 1993/100). Ook de enkele omstandigheid dat in het verleden contact is geweest tussen eiseres en de heren [B] en [C] acht de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat op grond daarvan bij eiseres de indruk is gewekt dat het volgen van de aangiften in de daaropvolgende jaren het gevolg is geweest van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Van deze besprekingen heeft geen schriftelijke vastlegging plaatsgevonden, zodat onduidelijk is wat tijdens deze besprekingen aan de orde is gekomen. Zonder nadere onderbouwing, die hier ontbreekt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de omzetbelastingaspecten van de door eiseres verrichte prestaties uitdrukkelijk aan de orde zijn gekomen. Evenmin heeft eiseres – tegenover de betwisting door verweerder – aannemelijk gemaakt dat de heren [B] en [C] hebben toegezegd dat de prestaties van eiseres geheel of gedeeltelijk belast waren.

Verder acht de rechtbank van belang dat in de aangifte omzetbelasting van eiseres over het eerste kwartaal 1995 geen omzetbelasting is aangegeven ter zake van de entreegelden van de speeltuin en ijsbaan, dat in de aangifte over het eerste kwartaal 1996 de entreegelden van de ijsbaan als leveringen/diensten zijn aangegeven die onder het 0%-tarief vallen en dat in de aangifte over het tweede kwartaal 1997 eveneens een bedrag als entree is verantwoord bij de leveringen/diensten die onder het 0%-tarief vallen. Ook gelet hierop acht de rechtbank niet aannemelijk dat eiseres vertrouwen heeft ontleend aan de uitlatingen van de heren [B] en [C] of aan enig andere handelwijze van verweerder.

Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de omstandigheden in de onderhavige jaren aanmerkelijk anders waren dan in de jaren waarin het vertrouwen zou zijn gewekt. In de jaren 1995 tot en met 1998 waren de kantineontvangsten immers hoger dan de grensbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter v, van de Wet OB, terwijl de totale omzet van eiseres vanaf 1999 lager is dan deze grensbedragen. Indien er dus al vanuit zou moeten worden gegaan dat verweerder vertrouwen heeft gewekt door zijn handelwijze medio jaren ’90, dan brengen de gewijzigde omstandigheden mee dat voor de jaren vanaf 1999 in ieder geval geen vertrouwen meer aan die handelwijze kan worden ontleend. De tweede vraag dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.

Conclusie

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres geen recht heeft op aftrek van voorbelasting. Verweerder heeft deze aftrek voor de jaren 2003 tot en met 2006 derhalve terecht door middel van de onderhavige naheffingsaanslag gecorrigeerd. Nu eiseres voorts geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd tegen de daarbij vastgestelde heffingsrente, dient de beschikking heffingsrente ook in stand te blijven. Voor het jaar 2007 heeft verweerder de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting terecht geweigerd. Het beroep van eiseres is ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 29 juli 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.