Home

Rechtbank Arnhem, 03-08-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1421 BN3090, AWB 09/374

Rechtbank Arnhem, 03-08-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:1421 BN3090, AWB 09/374

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 augustus 2010
Datum publicatie
3 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BN3090
Zaaknummer
AWB 09/374

Inhoudsindicatie

Integrale proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/374

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 3 augustus 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 15 november 2008 voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.348 en een verzuimboete van € 113. Daarbij heeft verweerder € 432 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 januari 2009 de aanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 15 januari 2009, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010 te Arnhem.

Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Verweerder heeft ter zitting een stuk overgelegd. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift daarvan is bij brief van 27 mei 2010, tezamen met afschriften van het schorsingsbesluit en het door verweerder ter zitting van 29 april 2010 overgelegde stuk, aan gemachtigde van eiseres gezonden. Van het proces-verbaal en het schorsingsbesluit is op dezelfde datum een afschrift aan verweerder gezonden.

De gemachtigde van eiseres heeft op het nader stuk van verweerder gereageerd bij fax van 10 juni 2010. Een afschrift daarvan is aan verweerder gezonden. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 29 juni 2010, door de rechtbank ontvangen op 30 juni 2010.

Beide partijen hebben daarna schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Verweerder heeft bij brief van 16 oktober 2008, gericht aan de gemachtigde van eiseres, tot 1 januari 2009 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2006. Eiseres heeft vervolgens bij brief van 9 december 2008 verweerder verzocht om voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2006 nader uitstel te verlenen tot 1 april 2009. Bij brief van 30 januari 2008 heeft verweerder aan eiseres tot 1 april 2009 nader uitstel verleend.

Met dagtekening 15 november 2008 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2006 ambtshalve opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.348 en rekening houdend met een algemene heffingskorting van € 1.990 en de arbeidskorting van € 1.291. Daarbij heeft verweerder een verzuimboete van € 113 opgelegd en € 432 heffingsrente in rekening gebracht. Na verrekening van voorheffingen ad € 2.742 en voorlopige teruggaven ad € 3.799, resulteerde dit in een te betalen bedrag van € 4.266.

De verzuimboete is opgelegd als gevolg van een fout van verweerder.

Eiseres heeft bij brief van 19 november 2008 bezwaar gemaakt tegen de aanslag, de boete en de heffingsrente. Verweerder heeft op 8 januari 2009 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij de aanslag en de heffingsrente gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. Dit resulteerde in een terug te betalen bedrag van € 113. Volgens een bijlage bij het nader stuk van verweerder van 15 april 2009 is daarbij het aantal verzuimen op nihil gesteld.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar op 15 januari 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.

Eiseres heeft op 6 april 2009 de aangifte IB/PVV 2006 bij verweerder ingediend.

Bij besluit van 5 mei 2009 heeft verweerder daarop de aanslag IB/PVV 2006 ambtshalve verminderd en het belastbare inkomen uit werk en inkomen overeenkomstig de door eiseres ingediende aangifte nader vastgesteld op € 17.301 rekening houdend met € 146 aan combinatiekorting en € 608 aan aanvullende combinatiekorting. Het totaal van de in aanmerking genomen heffingskortingen bedraagt € 4.035. De heffingsrente is verminderd tot € 342. Na verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen resulteerde dit in een terug te geven bedrag van € 865. Voor de behandeling van het bezwaar heeft verweerder aan eiseres op 18 december 2008 € 161 vergoed.

Het verschil tussen het aangegeven inkomen en het eerder vastgestelde inkomen ad € 47 heeft betrekking op ziektekosten die als buitengewone uitgaven op het inkomen in mindering zijn gebracht.

3. Geschil

In geschil is de kostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar.

Eiseres klaagt erover dat de aanslag ambtshalve is opgelegd terwijl de termijn voor indiening van de aangifte niet was verstreken. Eiseres klaagt er ook over dat zij in de bezwaarfase niet is gehoord. Eiseres verzoekt om een redelijke vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar en beroep. Volgens eiseres is de toegekende vergoeding van € 161 voor de bezwaarfase gelet op de voornoemde omstandigheden niet redelijk. Eiseres verzoekt om vernietiging van de uitspraak en om toekenning van een redelijke vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar en beroep.

Volgens verweerder was de verzuimboete een gevolg van een verwerkingsfout. Volgens verweerder is eiseres niet gehoord omdat de behandelaar van het bezwaar –weliswaar ten onrechte- van mening was dat aan het bezwaar tegemoet gekomen was. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van een zeer lichte zaak en dat daarom bij de berekening van de proceskosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht moet worden uitgegaan van een wegingsfactor van 0,25.

4. Beoordeling van het geschil

Verweerder heeft in de beroepsfase, na indiening van de aangifte, de aanslag en de heffingsrente ambtshalve verminderd overeenkomstig de aangifte. De omstandigheid dat de aanslag en heffingsrente ambtshalve zijn verminderd, brengt wel mee dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Dat brengt ook mee dat er reden is voor een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het beroep.

Verweerder heeft aan eiseres voor de kosten van de behandeling van het bezwaar op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 161 toegekend. Eiseres klaagt over de hoogte van het toegekende bedrag. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) juncto artikel 8:75 en 7:15 van de Awb biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de forfaitaire bedragen van het Besluit. Voor een dergelijke vergoeding is plaats wanneer een bestuursorgaan een besluit neemt of handhaaft terwijl duidelijk is dat dit besluit geen stand zal houden (HR 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260, LJN BA2802). Hiervan is in het onderhavige geval sprake, reeds omdat, als gevolg van een fout van verweerder, ten onrechte een verzuimboete is opgelegd. Derhalve stond bij voorbaat vast dat de boetebeschikking moest worden vernietigd. Reeds daarom komt eiseres voor een hogere proceskostenvergoeding in aanmerking dan de forfaitair berekende vergoeding. Dat geldt ook voor de aanslag en heffingsrente. Door een aanslag voor het verstrijken van de indieningstermijn van de aangifte ambtshalve op te leggen, heeft verweerder de kans aanvaard dat de aanslag en de eventueel in verband daarmee verschuldigde heffingsrente niet op de juiste bedragen zouden zijn vastgesteld. Omdat verweerder niet over alle gegevens voor de vaststelling van de aanslag beschikte, was die kans vrijwel 100 procent. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze situatie voor wat de proceskostenvergoeding op één lijn te worden gesteld met het geval dat een bestuursorgaan een besluit neemt of handhaaft terwijl duidelijk is, c.q. vast staat, dat dat besluit geen stand zal houden. Ook aldus bezien is er reden voor een hogere vergoeding dan de forfaitaire.

Eiseres heeft alleen verzocht om een redelijke vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep en geen bedragen genoemd. Eiseres heeft hiermee het oordeel over de hoogte van de proceskostenvergoeding kennelijk willen overlaten aan de rechtbank. De rechtbank zal die vergoeding daarom in goede justitie bepalen. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank begroot de werkelijke kosten daarvan in goede justitie op € 300 voor de kosten voor de behandeling van het bezwaar (indiening van een bezwaarschrift) en op € 500 voor de behandeling van het beroep (indiening van een beroepschrift) derhalve totaal € 800. Eiseres heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- handhaaft de aanslag zoals deze door verweerder bij besluit van 5 mei 2009 ambtshalve is verminderd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.301 rekening houdend met heffingskortingen van totaal € 4.035;

- handhaaft de heffingsrente zoals deze door verweerder bij besluit van 5 mei 2009 ambtshalve is verminderd op € 342;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 800;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid vanmr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 3 augustus 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.