Rechtbank Arnhem, 30-09-2010, BN8823, AWB 09/1421
Rechtbank Arnhem, 30-09-2010, BN8823, AWB 09/1421
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 30 september 2010
- Datum publicatie
- 1 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2010:BN8823
- Zaaknummer
- AWB 09/1421
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Volgens verweerder is de parkeerkaart waarover eiser beschikte een "dagvergunning", waarvoor de zogenoemde b-belasting is verschuldigd. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de onderhavige parkeerkaart naar doel, strekking en vorm niet kan worden gebracht onder de desbetreffende bepalingen van de Parkeerverordening 2005 van de gemeente Wageningen. De parkeerkaart is door eiser, die niet in gemeente Wageningen woonachtig is of daar een beroep of bedrijf uitoefent, na betaling van € 5 verkregen uit een parkeerautomaat en is geldig tot het einde van de betaald parkeren-tijd. De rechtbank ziet in dit geval geen andere mogelijkheid dan dat eiser de zogenoemde a-belasting heeft voldaan en dat hij dat achteraf heeft bewezen. Het betaald zijn van de a-belasting staat in de weg aan naheffing op de voet van artikel 20 AWR (vgl. HR 8 januari 1997, LJN AA3200, BNB 1997, 68). Beroep gegrond.
Uitspraak
uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/1421
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 30 september 2010
inzake
[X], wonende te [Y], eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Wageningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) parkeerbelastingen opgelegd, ten bedrage van
€ 49,90.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 februari 2009 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 29 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 31 maart 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2010 te Arnhem. Eiser is daar, met bericht, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:68 Awb het onderzoek heropend omdat was gebleken dat het onderzoek niet volledig was.
Verweerder heeft desgevraagd nadere stukken ingediend die in kopie naar eiser zijn verzonden.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010 te Arnhem. Eiser is daar, bijgestaan door zijn echtgenote, verschenen. Verweerder is, met bericht, niet verschenen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Op donderdag 8, vrijdag 9 en zaterdag 10 januari 2009 heeft eiser zijn auto geparkeerd in de [A-straat] te [Q] om zijn dochter te helpen met haar nieuwe woning. Bij de parkeerautomaat heeft eiser op voormelde dagen na betaling van € 5 parkeerkaarten verkregen die geldig waren tot respectievelijk 18:00 uur, 21:00 uur en 17:00 uur. Op de parkeerkaarten staat vermeld dat zij goed leesbaar op het dashboard van de auto moeten worden geplaatst. Daarnaast beschikken de kaarten over een uniek nummer en vermelden zij achtereenvolgens de vertrektijd, de datum, het bedrag van € 5, de parkeerautomaat waar de kaart is verkregen: [A-straat 1 ] [Q], en de dag en het tijdstip van betaling.
2.2 Op 10 januari 2009 is eiser, nadat hij de parkeerkaart om 9:57 uur had aangeschaft, vergeten de kaart op het dashboard van zijn auto te plaatsen en is hij eerst met zijn echtgenote koffie gaan drinken bij zijn dochter. Eiser is kort daarna teruggekeerd om deze alsnog op de vorenbedoelde plek te leggen. Bij terugkomst trof eiser evenwel de parkeercontroleur die kort tevoren, te weten om 10.22 uur, een naheffingsaanslag had opgelegd. De controleur raadde eiser aan bezwaar te maken om op deze wijze de aanschaf van de parkeerkaart alsnog te kunnen aantonen.
2.3 In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak staat onder meer het volgende vermeld:
“ Op de parkeerplaats in [Q] waar u stond, moet parkeerbelasting op aangifte betaald worden. Dat betekent dat u van tevoren geld in de automaat moet gooien. Als bewijs van de betaalde parkeerbelasting krijgt u een parkeerkaart met een tijd tot wanneer u de belasting heeft voldaan. U heeft van de gemeente Wageningen een naheffingsaanslag parkeerbelasting gekregen, omdat deze belasting niet zichtbaar was voldaan. (…) Het is vervolgens aan u om aannemelijk te maken dat de opgelegde naheffingsaanslag onterecht is.
U stelt dat u wel parkeerbelasting heeft betaald, maar dat u de gekochte parkeerkaart had meegenomen. Als u achteraf alsnog een parkeerkaart toont, is er niet meer na te gaan dat deze daadwerkelijk voor het door u geparkeerde voertuig is aangeschaft. Het is daarom geen overtuigend bewijs om aan de juistheid van de opgelegde naheffingsaanslag te twijfelen.”
2.4 Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
3. Geschil
3.1 In geschil is of verweerder aan eiser terecht een naheffingsaanslag parkeerbelastingen heeft opgelegd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij wel degelijk parkeerbelasting heeft voldaan; hij heeft immers voor € 5 een parkeerkaart aangeschaft. Ten bewijze daarvan heeft hij zowel de kaart van 10 januari 2009 overgelegd, als de kaarten die hij de dagen daarvoor heeft aangeschaft. Volgens eiser dient de naheffingsaanslag dan ook te worden vernietigd.
3.2 In het verweerschrift heeft verweerder zich, anders dan in de uitspraak op bezwaar, op het standpunt gesteld dat eiser wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij een parkeerkaart heeft gekocht, maar dat de naheffingsaanslag toch in stand moet blijven. Daartoe heeft verweerder aangevoerd, dat de door eiser aangeschafte parkeerkaart een vergunning is voor één dag (hierna ook: de dagvergunning). Op grond van artikel 4, aanhef en onder e, van de Verordening parkeerbelastingen 2009 hoeft geen parkeerbelasting op aangifte te worden voldaan, indien het vergunningsbewijs van buitenaf goed leesbaar achter de voorruit van het voertuig is aangebracht. Aan deze eis heeft eiser niet voldaan. Nu eiser voorts ook geen parkeerbelasting op aangifte heeft voldaan, op de grond dat de betaling moet worden aangemerkt als betaling voor de vergunning en niet als de voldoening op aangifte van parkeerbelasting, is de naheffingsaanslag volgens verweerder terecht opgelegd.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Verordening parkeerbelastingen 2009 van de gemeente Wageningen luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“ Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
e. vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Parkeerverordening 2005, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op de daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;
(…)
l. dagdeelvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Parkeerverordening 2005, met dien verstande dat deze vergunning slechts gedurende één dagdeel geldig is;
m. dagdeel: een periode van 00.00 uur tot 13.30 uur en een periode van 12.00 uur tot 24.00 uur;
n. ontheffing: een door het college van burgemeester en wethouders verleende ontheffing als bedoeld in artikel 8 van de Parkeerverordening 2005 en artikel 3 van deze verordening;
(…)
Artikel 2. Belastbaar feit [tekst is gelijk aan artikel 225, eerste lid, van de Gemeentewet; toevoeging rechtbank]
Onder de naam parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens de deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Artikel 4. Vrijstelling
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven ter zake van:
(…)
e. voertuigen voorzien van een geldig vergunningsbewijs, mits deze goed leesbaar achter de voorruit van het voertuig is aangebracht;
(…)
Artikel 5. Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 6. Ontstaan van de belastingschuld
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
Artikel 9. Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit. “
4.1.1 In de Tarieventabel parkeerbelastingen, als bedoeld in artikel 5 van de Verordening parkeerbelastingen 2009, is onder meer vermeld:
“ (…)
1. Het belastingtarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onder a, bedraagt:
(…)
2. Het belastingtarief voor een parkeervergunning, als bedoeld in artikel 2, onder b bedraagt per voertuig per jaar of gedeelte daarvan:
a. voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a van de parkeerverordening 2005: € 33,00.
b. voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b van de parkeerverordening 2005: € 432,00.
3. Het belastingtarief voor een parkeervergunning, als bedoeld in artikel 2, onder b bedraagt per voertuig per kwartaal of gedeelte daarvan:
a. voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a van de parkeerverordening 2005: € 12,00.
b. voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b van de parkeerverordening 2005: € 123,40.
4. Het belastingtarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, onder b bedraagt per voertuig bij een geldigheidsduur van 1 dag tot 24:00 uur van die dag: € 5,00.
(…) “
4.1.2 De Parkeerverordening 2005 luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“ Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…);
l) vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;
(…);
k) dagdeelvergunning: een vergunning die uitsluitend kan worden aangevraagd door bewoners van een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (…).
Artikel 3. Vergunningen
1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend verzoek een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.
2. Een vergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig wanneer deze:
a) woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn,
dan wel
b) een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerplaatsen aanwezig zijn (…).
(…)
4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan eigenaren of houders van motorvoertuigen die niet voldoen aan één van de in het tweede lid genoemde voorwaarden.
(…)
Artikel 4. Vorm vergunning
1. De vergunning bevat tenminste de volgende gegevens:
a) de periode waarvoor de vergunning geldt;
b) het gebied waarvoor de vergunning geldt;
c) de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.
(…) “
4.1.3 Op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag gold voorts het Aanwijzingsbesluit betaald- en vergunningparkeren van het college van burgemeester en wethouders van Wageningen van 31 januari 2008. Dat Aanwijzingsbesluit is opgesteld ter uitvoering van de Parkeerverordening 2005 en de toenmalige Verordening parkeerbelastingen 2008. Laatstgenoemde verordening kende – zo neemt de rechtbank aan – ter zake van de aanwijzing van de betaald parkeren-gebieden een bepaling gelijkluidend aan artikel 9 van de Verordening parkeerbelastingen 2009. In het voormelde aanwijzingsbesluit is de [A-straat] te [Q] aangewezen als plaats waar zowel betaald parkeren als parkeren voor vergunninghouders als reguleringsvorm geldt.
4.2 Volgens verweerder zijn de door eiser aangeschafte parkeerkaarten zogenoemde dagvergunningen. Als dat juist zou zijn, dan zou dat meebrengen dat de naheffingsaanslag in stand moet blijven, omdat de betaling van het verschuldigde bedrag eiser dan niet kan baten. De rechtbank is echter van oordeel dat de parkeerkaartjes geen dagvergunning zijn. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderhavige parkeerkaart voor wat betreft doel, strekking en vorm niet worden geschaard onder één van de drie categorieën van vergunningen zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, van de Parkeerverordening 2005. De parkeerkaart is niet verleend ten behoeve van een eigenaar of een houder van een voertuig die woont dan wel zijn beroep of bedrijf uitoefent in het gebied waar parkeerregulering geldt. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan alsnog een vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders, aangezien de parkeerkaart zonder onderscheid des persoons aan een ieder wordt verstrekt na betaling van € 5 bij een parkeerautomaat. Ook is geen sprake van een dagdeelvergunning, als bedoeld in het negende lid van artikel 3 van de Parkeerverordening 2005. De rechtbank wijst er voorts nog op dat de door eiser overgelegde parkeerkaarten ook niet lijken te voldoen aan de omschrijving in de Tarieventabel, die er immers op duidt dat een dagvergunning geldig is tot 24:00 uur van de dag waarop de vergunning is gekocht, terwijl de parkeerkaarten van eiser steeds geldig zijn tot het einde van de betaald parkeren-tijd. De rechtbank constateert verder dat de door eiser aangeschafte parkeerkaarten uiterlijk niet herkenbaar zijn als parkeervergunningen en niet alle gegevens bevatten die daarop ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Parkeerverordening 2005 behoren te zijn vermeld, zoals voor welk gebied de vergunning geldt en de naam van de vergunninghouder en/of het kenteken van de auto waarvoor de vergunning is verleend. Verweerder heeft ter zitting van 22 januari 2010 weliswaar gesteld dat op de parkeerautomaten staat aangegeven dat een dagvergunning kan worden gevraagd en verkregen, maar hij heeft dat niet onderbouwd met foto’s of anderszins. Ter zitting van 3 september 2010 heeft eiser verklaard niet te weten of de mogelijkheid van het aanvragen van een (dag)vergunning stond vermeld op de parkeerautomaat; eiser kon zich alleen herinneren dat de mogelijkheid stond vermeld om voor € 5 de gehele dag te parkeren.
4.4 De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat, anders dan verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, de desbetreffende bepalingen van de Parkeerverordening 2005 geen ruimte laten om de door eiser gekochte parkeerkaart aan te merken als een vergunning, voor de verlening waarvan belasting kan worden geheven als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de Verordening parkeerbelastingen 2009. De betaling door eiser op 10 januari 2009 kan derhalve niet worden aangemerkt als betaling van de belasting in de zin van dat artikelonderdeel.
4.5 De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst hoe de betaling door eiser op 10 januari 2009 dan moet worden geduid. Uit artikel 234, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet volgt dat als voldoening op aangifte van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van artikel 225, eerste lid, onder a, van die wet, uitsluitend wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften. In het onderhavige geval is thans niet langer in geschil dat eiser na inworp van € 5 in een parkeerautomaat om 9:57 uur een parkeerkaart heeft verkregen met daarop als vertrektijd 17:00 uur aangegeven. Voorts is niet in geschil dat de [A-straat] te [Q] op dat moment was aangewezen als plaats waarop tegen betaling van de belasting mocht worden geparkeerd. Weliswaar stemt het betaalde bedrag wat betreft de parkeerduur niet overeen met de in de Tarieventabel opgenomen tarieven ter zake van het betaald parkeren, maar de rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan dat de betaling moet worden aangemerkt als de (gehele) voldoening op aangifte van de verschuldigde belasting, als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2009.
4.6 Uit het arrest van de Hoge Raad van 8 januari 1997 (nr. 31 657, LJN AA3200, BNB 1997, 68) volgt dat in dit geval de naheffingsaanslag afstuit op het bepaalde in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, nu voor naheffing is vereist dat de verschuldigde belasting niet (geheel) is voldaan. Als achteraf blijkt dat de verschuldigde belasting is voldaan, bestaat voor het opleggen van een naheffingsaanslag geen grondslag.
4.7 Gelet op het vorenoverwogene, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dienen de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag te worden vernietigd.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de door eiser gemotiveerd gestelde verletkosten vast op € 190 en de reiskosten op € 55.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag van 10 januari 2009 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 245;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 30 september 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.