Rechtbank Arnhem, 12-10-2010, BO0110, AWB 09/982
Rechtbank Arnhem, 12-10-2010, BO0110, AWB 09/982
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2010
- Datum publicatie
- 12 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2010:BO0110
- Zaaknummer
- AWB 09/982
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting. Eenmanszaak in afvalijzer en metalen. Inkoop metaal van anonieme verkopers. Weggooien van weeggegevens. Geen voorraadadministratie, geen documenten van vrachtvervoer. Schending administratieplicht en –bewaarplicht artikel 52 AWR? Ja, maar geen omkering bewijslast, omdat dit in het onderhavige geval geen proportionele sanctie zou zijn. Overtuigende verklaring van belastingplichtige, bij belastingplichtige gewekt vertrouwen en onvoldoende onderbouwing door de inspecteur. Bewijslastverdeling. Navordering met correctie die tot verhoging van de verschuldigde belasting leidt; daarom bewijslast inspecteur. Blanco inkoopfacturen van boven 3.500 euro per factuur leveren een vermoeden op dat geen daadwerkelijke inkopen ten grondslag liggen aan de facturen. Vermoeden ontzenuwd door overtuigende verklaring van belastingplichtige ter zitting. Vervolgens onvoldoende gemotiveerde stelling van inspecteur over uitgaven die niet in het kader van de onderneming zouden zijn gedaan. Geen ongebruikelijk brutowinstpercentage, geen bewijs voor ongebruikelijk hoge privé-uitgaven, geen vermogensvergelijking. Navorderingsaanslag met boete vernietigd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 09/982
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 12 oktober 2010
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.57) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 125.044, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 9.197 en een beschikking heffingsrente van € 1.999.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 februari 2009 de navorderingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd tot € 4.598.
Eiser heeft daartegen bij brief van 26 februari 2009, ontvangen door de rechtbank op 27 februari 2009, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eisers gemachtigde heeft vervolgens een (als nader stuk aan te merken) brief van 18 augustus 2010 ingezonden, waarvan een kopie naar verweerder is gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde], gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [gemachtigde]. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Feiten
Eiser exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een handel in afvalijzer en metalen. Aan eiser worden zowel door particulieren als door ondernemers partijen oud ijzer en metalen aangeboden.
Volgens de aangifte van eiser bedroeg het totaal aan inkopen van oud ijzer en metalen in het jaar 2005 een bedrag van
€ 652.552. De netto-omzet over 2005 bedroeg € 985.447.
In 2008 heeft bij eiser een boekenonderzoek plaatsgehad waarvan met dagtekening 9 april 2008 een rapport is opgemaakt. In dit rapport is onder punt 3.1 “Inkopen” – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“Uit de gevoerde administratie blijkt dat in het jaar 2005 meer dan € 535.000 inkopen, dat is meer dan 75% van de totale inkopen in dat jaar, contant zijn betaald. De inkopen hebben betrekking op de, zowel van particulieren als van ondernemers, ingekochte metalen en oud ijzer.
Het is gebruikelijk dat belastingplichtige, nadat hij heeft bepaald om welk soort metaal c.q. ijzer het gaat en na vaststelling van het gewicht, de aankoopprijs vaststelt. Mede hierdoor maakt belastingplichtige als afnemer de factuur (inkoopbon) op. Op deze inkoopbonnen wordt in veel gevallen geen naam-, adres-, en woonplaatsgegevens en BTW-identificatienummer van de leverancier vermeld. In een aantal gevallen wordt geen volledig adres en geen BTW-identificatienummer vermeld. Op nagenoeg geen enkele inkoopbon wordt de hoeveelheid van de geleverde goederen vermeld. De uitgeschreven bonnen zijn niet doorlopend genummerd.
De door belastingplichtige uitgeschreven “contante inkoopbonnen” vormen de belangrijkste bescheiden, waaruit de kas- en inkoopadministraties worden gevoerd. (…)”.
Onder punt 3.2 “Kasadministratie” is in het rapport – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“De heer [X] voert zelf de dagelijkse kasadministratie in een schriftje. Veruit het grootste deel van de mutaties bestaat uit contante inkopen. Van de uitbetaalde bedragen aan leveranciers zijn geen kwitanties of andere betalingsbewijzen aangetroffen. De administratie in het schriftje wordt maandelijks afgesloten, waarbij het boeksaldo wordt vastgesteld.
Belastingplichtige stelt dat hij dit boeksaldo iedere maand vergelijkt met het aanwezige kasgeld. Ik heb geconstateerd dat hij geen kasverschillen heeft vastgelegd. De heer [X] stelt dat hij uitsluitend kleine verschillen heeft geconstateerd die hij uit zijn privé portemonnee heeft aangezuiverd. De accountant heeft geconstateerd dat er in de maand februari 2005 een telfout in het schriftje is gemaakt, waardoor het boeksaldo € 800 te laag is vastgesteld. Men kan niet verklaren waarom het verschil tussen het boeksaldo en het aanwezige geld in de maand februari en in alle resterende maanden van 2005 niet is waargenomen tijdens de kascontroles. (…)”.
In punt 4.1 van het rapport, “Weegbruggegevens”, is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“Belastingplichtige heeft op zijn terrein [A-straat 1] te [Q] een eigen weegbrug. Tijdens mijn bezoek aan het bedrijf is mij duidelijk geworden dat het gewicht van de grotere inkopen als volgt wordt vastgesteld. De (vracht)auto wordt zowel bij het oprijden als bij het afrijden van het terrein gewogen op de weegbrug. Het apparaat dat op deze weegbrug is aangesloten, print een overzicht van de “inweging” en de “uitweging”. Het verschil is het gewicht van de geloste goederen. De aanbieder krijgt (een kopie van) deze bon mee. Het exemplaar van de print dat is bestemd voor de eigen administratie wordt niet bewaard.
Tijdens het onderzoek is mij niet duidelijk geworden waarom belastingplichtige zelf geen (kopie) van deze weegbrugbonnen bewaard en waarom hij het gewicht van de aangekochte goederen niet vermeldt op de inkoopbonnen. (…)”.
Onder punt 6.2 “Inkoopbonnen met een naam” staat het volgende:
“Ik heb een aantal inkoopbonnen, waar belastingplichtige wel een naam maar geen volledig adres van de leverancier heeft vermeld, geselecteerd. De ondernemer heeft op mijn verzoek alsnog het volledige adres van de leveranciers vermeld. Bij wijze van derdenonderzoek heb ik geconstateerd dat in de administratie van de leveranciers deze inkomsten zijn verantwoord. Het is dan ook aannemelijk dat belastingplichtige naar de bedragen van deze inkoopbonnen goederen heeft ingekocht.”
Bij punt 6.3 “Inkoopbonnen zonder naam” is het volgende vermeld:
“Ik heb een achttal inkoopbonnen van € 3.500 of meer, met een totaal bedrag van € 37.375, geselecteerd, waarop zelfs geen naam van de leverancier is vermeld. Van deze inkoopbonnen kan worden gesteld:
- dat er, gezien de bedragen, geen sprake zal zijn van inkopen van particulieren;
- dat op geen enkele wijze is gebleken dat de goederen met de vrachtauto van belastingplichtige zijn vervoerd;
- dat niet is gebleken wie de leverancier van de goederen is;
- dat niet is gebleken dat de goederen op het terrein van belastingplichtige aanwezig zijn geweest;
- dat niet is gebleken dat deze goederen zijn doorverkocht;
- dat niet is gebleken aan wie het vermelde bedrag is uitbetaald.
Het is dan ook niet aannemelijk dat dergelijke grote “anonieme inkopen” daadwerkelijk inkopen betreffen of in ieder geval volledig op inkopen betrekking hebben. Belastingplichtige kan niet door middel van bescheiden aannemelijk maken dat deze onder “contante inkopen” geboekte bedragen inderdaad op het inkopen van ijzer en metalen betrekking hebben en derhalve terecht ten laste van de winst zijn geboekt.”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek is aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de aangegeven belastbare winst met een bedrag van € 37.375 is verhoogd tot € 125.044. Het gecorrigeerde bedrag bestaat uit de acht door de controleur geselecteerde facturen van € 3.500 of meer, zoals vermeld onder punt 6.3 van het controlerapport.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de navorderingsaanslag met boete aan eiser heeft opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser heeft voldaan aan de administratieverplichtingen van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en of, indien dit niet het geval is, omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde is, als bedoeld in artikel 27e van die wet. In het nader stuk van 18 augustus 2010 heeft gemachtigde van eiser nog een beroepsgrond toegevoegd, namelijk dat geen sprake is van een nieuw feit, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR, omdat ten tijde van de aanslagregeling de uitkomsten al bekend waren van het door de belastingdienst uitgevoerde onderzoeksproject in de branche.
Eiser heeft ter inhoudelijke bestrijding van de navorderingsaanslag aangevoerd dat de gecorrigeerde inkoopfacturen wel degelijk daadwerkelijke inkopen betreffen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat van de inkoopbonnen waarop wel een naam stond, na controle door de belastingdienst bleek dat ze juist waren, zodat aannemelijk is dat de andere bonnen ook kloppen. Verder heeft hij gesteld dat zijn bruto winstpercentage te hoog zou uitkomen ten opzichte van andere jaren als de gecorrigeerde inkopen niet zouden worden meegenomen. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij geen geld uit de kas heeft genomen voor privédoeleinden en dat hij dat ook nimmer zou doen. Bovendien heeft de controleur, die dit wel vermoedde, daarvoor geen aanknopingspunt gevonden, aldus eiser.
Eiser heeft zich verder beroepen op het vertrouwensbeginsel en in dit kader verklaard dat vanaf het begin van zijn bedrijfsvoering (in de jaren 1987 tot en met 1991) verschillende controles hebben plaatsgevonden, waarbij nooit is opgemerkt dat zijn handelwijze bij de anonieme inkoopfacturen niet goed zou zijn. Die handelwijze was ingegeven door de omstandigheid dat veel klanten die oud ijzer aanbieden, weglopen als hun naam moet worden genoteerd. Eiser heeft dit in 1993 aan een belastingambtenaar voorgelegd en deze was ermee akkoord dat eiser in die gevallen een anonieme bon van de contante inkoop zou opmaken. De stelling van verweerder dat de bedrijfsvoering zodanig is gewijzigd sinds de eerdere controles, dat eiser daaraan geen vertrouwen kan ontlenen, heeft eiser betwist door aan te voeren dat zijn bedrijf weliswaar is gegroeid en dat de milieueisen zijn aangescherpt, maar dat de bedrijfsvoering in beginsel hetzelfde is gebleven.
Over het weggooien van de papieren met de weeggegevens heeft eiser verklaard dat hij deze gegevens altijd overnam op de inkoopbon en dat de papieren voor hem daarna geen toegevoegde waarde meer hadden. Sinds hij weet dat de belastingdienst wil dat hij deze papieren met weeggegevens wel bewaart, doet hij dit ook. Eiser vindt het echter niet rechtvaardig om gestraft te worden voor iets wat hij heeft gedaan in een periode waarin hij niet wist dat het niet goed was. Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat niet van alle inkopen weeggegevens bestaan, omdat hij soms partijen op locatie koopt en de prijs dan op het oog bepaalt, dus zonder weging.
De stelling van verweerder dat eiser niet zou hebben voldaan aan de administratieve vereisten van zijn milieuvergunning, heeft hij ook bestreden. Eiser heeft aangevoerd dat hij een eenvoudige hinderwet vergunning heeft van de gemeente en dat hij er alleen voor moet zorgen dat hij het metaal niet te hoog opstapelt. Verder moet hij onder andere een vloeistofdichte vloer hebben. Aan deze eisen voldoet hij ook. Het is volgens eiser niet zo dat hij op grond van de milieuvergunning allerlei gegevens van de inkopen van metaal zou moeten noteren, zoals verweerder heeft gesteld.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep dient te worden verworpen op de gronden die zijn vermeld in de door hem overgelegde stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Nieuw feit?
4.1 De bevindingen uit het boekenonderzoek vormen een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR. De rechtbank verwerpt de stelling van eiser, dat de aanslagregeling had moeten worden aangehouden in verband met de uitkomsten van het onderzoeksproject in de branche en dat het niet aanhouden van de aanslagregeling een ambtelijk verzuim oplevert. Ten tijde van de aanslagregeling was het verweerder wellicht bekend dat in de branche van eiser onregelmatigheden plaatsvonden, maar daarmee waren er nog geen aanwijzingen dat ook in het bedrijf van eiser soortgelijke onregelmatigheden zouden worden gevonden. Pas bij het boekenonderzoek bleek dat eiser de weeggegevens niet bewaarde, dat hij geen voorraadadministratie had en dat hij inkoopbonnen uitschreef tot relatief hoge bedragen waarbij de naam van de verkoper niet werd genoteerd.
Bewijslast, administratieverplichtingen en omkering
4.2 Anders dan eiser heeft aangevoerd, is onjuist dat omkering van de bewijslast niet aan de orde kan zijn omdat de bewijslast al op eiser zou rusten. Verweerder heeft immers bij navorderingsaanslag een correctie aangebracht die ertoe leidt dat de te betalen belasting wordt verhoogd. Het is daarom in eerste instantie aan verweerder om aannemelijk te maken dat de winst hoger is dan is aangegeven.
4.3 In artikel 52 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat administratieplichtigen gehouden zijn om van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken en een controle van de gevoerde administratie voor de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.
4.4 Voor omkering van de bewijslast met toepassing van artikel 25, zesde lid, en artikel 27e van de AWR is niet alleen nodig dat eisers administratie niet voldoet aan de in artikel 52 van de AWR gestelde eisen, maar ook dat de tekortkomingen dusdanig ernstig zijn dat omkering van de bewijslast op basis daarvan een proportionele sanctie vormt.
4.5 De rechtbank is het met verweerder eens dat de administratie van eiser, zoals over 2005 aangetroffen tijdens het boekenonderzoek, gebreken vertoont door het grotendeels ontbreken van objectieve gegevens die het mogelijk maken om het kasboek goed te controleren. Doordat er geen voorraadadministratie is bijgehouden, er geen documenten zijn van het vrachtvervoer en doordat van een deel van de inkoopbonnen informatie ontbreekt over de verkoper en over de hoeveelheid en aard van de ingekochte goederen, is niet goed controleerbaar of de kasadministratie overeen komt met de werkelijkheid. Het feit dat de papieren met weeggegevens zijn weggegooid, vormt voorts een schending van de bewaarplicht.
4.6 Daar staat echter het volgende tegenover. Tussen partijen staat vast dat het in de branche van eiser regelmatig voorkomt dat verkopers hun naam niet willen geven. In verband daarmee wordt in de branche door de belastingdienst geaccepteerd dat bij verkopen aan particulieren de naam niet op de inkoopbon wordt vermeld. Volgens de belastingdienst is bij anonieme inkopen voor bedragen boven de € 3.500 echter niet aannemelijk dat het gaat om inkopen van particulieren. Eiser heeft dat standpunt naar het oordeel van de rechtbank evenwel afdoende betwist door erop te wijzen dat een dergelijk bedrag ook aan particulieren kan worden betaald indien zij waardevolle metalen, zoals rood koper, aanbieden of een grote partij metaal als gevolg van een zelf uitgevoerde sloop. Voorts acht de rechtbank van belang dat in de kasadministratie van eiser slechts één onregelmatigheid is gevonden, bestaande uit een verkeerde optelling ter hoogte van € 800. De verklaring van eiser daarover dat het een vergissing was die hij niet heeft bemerkt omdat het kasgeld om de een of andere reden toevallig klopte met de optelling in het kasboek, is niet bijzonder overtuigend, maar onmogelijk is het niet. Verder is er door de controleur niets vastgesteld over een ongebruikelijk bruto winstpercentage of over ongebruikelijk hoge privé-uitgaven. Een vermogensvergelijking is evenmin gemaakt. Dit zou wel op de weg van verweerder hebben gelegen, zeker in het licht van de uitdrukkelijke ontkenning door eiser dat hij onregelmatige privé-opnamen zou hebben gedaan.
Verder is van belang dat eiser heeft gesteld dat hij in de jaren 2004 tot en met 2006 een gemiddeld bruto winstpercentage heeft behaald van 30,9%. Voor het jaar 2005 kwam het bruto winstpercentage, vóór correctie van de onderhavige acht inkoopfacturen, volgens eiser uit op 33,8%. Indien de gecorrigeerde inkopen niet worden meegenomen, wijzigt het bruto winstpercentage naar 37,6%. Verweerder heeft deze stellingen niet betwist. Uitgaande van de juistheid van de percentages is het, zoals eiser terecht heeft aangevoerd, inderdaad zo dat het bruto winstpercentage ongebruikelijk hoog zou uitkomen als de onderhavige inkoopfacturen worden geschrapt. De stelling van verweerder dat geen aansluiting kon worden gemaakt tussen de aangetroffen inkoopbonnen en de kasadministratie is door eiser betwist en vindt ook geen steun in het rapport van het boekenonderzoek, terwijl verweerder ter zitting desgevraagd niet kon aangeven waarop deze stelling was gebaseerd. Aangenomen moet daarom worden dat er wel aansluiting bestaat tussen de inkoopbonnen en de kasadministratie. Verder wijst eiser er terecht op dat de inkoopbonnen die wel via derdenonderzoek controleerbaar waren, juist zijn gebleken.
Tot slot is van belang dat het totale bedrag van het achttal gecorrigeerde inkoopfacturen zonder naam (€ 37.375) slechts 6,98% betreft van de totale contante inkopen (€ 535.000).
4.7 Het betoog van verweerder dat de administratieve eisen van de milieuvergunning ook meewegen voor de verplichtingen die in artikel 52 AWR zijn beschreven, behoeft geen beoordeling, omdat niet aannemelijk is geworden dat de voor eiser geldende milieuvergunning de door verweerder gestelde administratieve eisen bevatte.
De stelling van verweerder dat eiser zich niet heeft gehouden aan de administratieve eisen die volgen uit de vergunning omzetbelasting (vergunning vrije inslag oude materialen en afvalstoffen voor de omzetbelasting), kan evenmin meewegen, nu deze bepalingen niet gelden voor inkopen van particulieren en, zoals in het voorgaande reeds is overwogen, niet duidelijk is geworden of de gecorrigeerde facturen inkopen van ondernemers waren.
4.8 Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de gebreken in de administratie, die onder 4.5 zijn genoemd, niet zodanig ernstig zijn dat omkering van de bewijslast moet volgen. Omkering zou namelijk in dit geval geen proportionele sanctie zijn. Daarbij weegt mee dat eiser ter zitting op geloofwaardige wijze heeft verklaard dat de betreffende facturen echte inkopen zijn geweest, dat hij geen onregelmatige privé-opnamen uit de kas heeft gedaan en dat hij door de toezegging van de belastingmedewerker in 1993 en door de verschillende boekenonderzoeken in de periode 1987 tot en met 1991 in de veronderstelling verkeerde dat zijn manier van administreren in orde was.
4.9 Gezien het bovenstaande blijft de bewijslast voor de correctie op verweerder rusten. Met de acht aangetroffen blanco inkoopfacturen heeft verweerder in zoverre voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat het vermoeden is ontstaan dat geen daadwerkelijke inkopen ten grondslag liggen aan deze inkoopfacturen. Het is vervolgens aan eiser om dit vermoeden te ontzenuwen, zonder dat daarmee de bewijslast op hem gaat rusten.
4.10 Gelet op hetgeen hiervoor in 4.8 is overwogen en in het bijzonder gelet op de verklaring van eiser ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat eiser het vermoeden heeft ontzenuwd. Tegenover de gemotiveerde betwisting van eiser heeft verweerder vervolgens onvoldoende gemotiveerd gesteld (en ook niet onderbouwd) dat de als inkoop geboekte uitgaven in werkelijkheid uitgaven betreffen die niet in het kader van de onderneming zijn gedaan. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de geboekte uitgaven zijn gedaan ter zake van inkoop of in elk geval met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming, zodat deze uitgaven bij de winstberekening in mindering kunnen worden gebracht op de behaalde omzet.
4.11 De navorderingsaanslag kan gezien het bovenstaande niet in stand blijven en zal worden vernietigd. De boetebeschikking en de beschikking heffingsrente delen dit lot en worden ook vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1, waarbij het nader stuk niet wordt aangemerkt als conclusie van repliek).
Van overige kosten is niets gesteld of gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- vernietigt de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. N. Djebali, rechters, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 12 oktober 2010
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.