Home

Rechtbank Arnhem, 12-04-2010, BO2148, 10-10771

Rechtbank Arnhem, 12-04-2010, BO2148, 10-10771

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
12 april 2010
Datum publicatie
29 oktober 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BO2148
Zaaknummer
10-10771

Inhoudsindicatie

Kopje: wrakingsverzoek afgewezen. Dat verzoekers voor aanvang van de zitting de namen van de behandelende rechters niet kende, levert geen uitzonderlijke omstandigheid op die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat (een) rechter(s) jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Voorts leveren de argumenten dat onvoldoende gemotiveerd is dat niet alle door de gemachtigde genoemde personen uit de zittingszaal zijn verwijderd en het proces-verbaal van de zitting valselijk zou zijn opgemaakt leveren eveneens niet een zodanige uitzonderlijke omstandigheid op.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer

Zaaknummer: [nummer]

Beschikking van 12 april 2010

Inzake het verzoek van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2],

vertegenwoordigd door H. Zijlstra, gemachtigde,

verzoekers tot wraking,

tot wraking van

mrs. J.H.C. van Ginhoven, J.Th. van Belzen en W.J. Vierveijzer,

in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige kamer van de rechtbank Arnhem, Sector Familie en Jeugd in de zaak onder nummer 194227/FA RK 09-13252.

1. De procedure

1.1. Op het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2010 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zich in de procedure betreffende hun dochter [dochter] tegen de Raad voor de Kinderbescherming laten bijstaan door H. Zijlstra. Zijlstra heeft namens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] op de zitting van 17 maart 2010 het woord gevoerd en namens hen het verzoek tot wraking gedaan. Dit is in een proces-verbaal vastgelegd.

1.2. Bij schrijven van 26 maart 2010 hebben mrs. J.H.C. van Ginhoven, J.Th. van Belzen en W.J. Vierveijzer aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben zij hun zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet. Zij hebben tevens aangegeven dat zij niet op de zitting van de wrakingskamer zullen verschijnen.

1.3. Op 12 april 2010 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster [verzoeker 2], en de heer J. Zijlstra zijn hierbij verschenen waarbij J. Zijlstra overeenkomstig de aangehechte pleitnota het woord heeft gevoerd.

2. Het verzoek

2.1. Verzoekers stellen zich –zakelijk weergegeven- op het standpunt dat zij niet hebben kunnen nagaan wat de eventuele nevenactiviteiten van de behandelende rechters zijn, nu de namen van deze rechters niet zijn vermeld in de oproepingsbrief voor de zitting van 17 maart 2010.

2.2. Voorts stellen verzoekers zich –zakelijk weergegeven- op het standpunt dat de meervoudige kamer niet voldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet alle door de gemachtigde van verzoekers genoemde personen die in de zittingszaal aanwezig waren op diens verzoek heeft verwijderd.

2.3. Daarnaast voeren verzoekers nog aan dat het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 maart 2010 valselijk is opgemaakt nu dit geen juiste weergave zou bevatten van hetgeen zich ter zitting heeft afgespeeld.

3. De beoordeling

3.1. Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Gelet op artikel 37 lid 1 Rv wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra dergelijke feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Gelet op artikel 37 lid 4 Rv wordt een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek van de verzoeker bekend zijn geworden.

3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM (en artikel 14 IVBPR) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

3.3 Geoordeeld wordt dat de omstandigheid dat verzoekers voor de zitting de namen van de behandelende rechters niet kenden, niet als een zodanige uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt. Er bestaat geen wettelijk voorschrift dat de rechtbank gehouden is de naam van de behandelend(e) rechter(s) voorafgaande aan de terechtzitting aan partijen mee te delen noch is een dergelijk voorschrift in de jurisprudentie ontwikkeld. Indien verzoekers het van wezenlijk belang achtten te weten wie de behandelende rechters waren, dan had het op hun weg gelegen om hieromtrent voor de zitting bij de rechtbank navraag te doen. Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 maart 2010 blijkt dat verzoekers dit niet gedaan hebben.

3.4. Het enkele feit dat de meervoudige kamer onvoldoende zou hebben gemotiveerd waarom niet alle door de gemachtigde genoemde personen uit de zittingszaal zijn verwijderd levert evenmin een zodanige uitzonderlijke omstandigheid op nu dit een inhoudelijke beslissing is geweest van de betreffende kamer. Inhoudelijke bezwaren tegen een dergelijke beslissing kunnen zonder nadere toelichting geen grond opleveren voor wraking.

3.5. Ook het gestelde feit dat het proces-verbaal van de zitting van 17 maart 2010 valselijk zou zijn opgemaakt kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een omstandigheid als hiervoor onder 3.2 beschreven. Een proces-verbaal is een zakelijke weergave van hetgeen op een zitting is voorgevallen die wordt vastgesteld door de voorzitter en de griffier. Een gebrek in deze weergave kan op zichzelf geen grond voor wraking opleveren. Afgezien hiervan betreffen de bezwaren van verzoekers tegen het proces-verbaal uitsluitend de weergave van hetgeen ter zitting is voorgevallen nadat de wraking is gedaan en kunnen zij reeds daarom niet aan de wraking ten grondslag liggen.

3.6. Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.A. den Tonkelaar, voorzitter, M.P.C.J. van Bavel en G. Noordraven, rechters, in het bijzijn van mr. S. Westerdijk, als griffier.

de griffier, de voorzitter,

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.