Home

Rechtbank Arnhem, 16-11-2010, BO4388, AWB 10/393

Rechtbank Arnhem, 16-11-2010, BO4388, AWB 10/393

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 november 2010
Datum publicatie
18 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BO4388
Zaaknummer
AWB 10/393

Inhoudsindicatie

Auto met open laadruimte voldoet door overkapping niet aan de eisen om als bestelauto te worden aangemerkt. Herstelbeleid niet van toepassing omdat niet aan de voorwaarden is voldaan. Beroep op vertrouwensbeginsel verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/393

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 november 2010

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Groningen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]/00.8.0001) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 13.930. Tevens is bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete opgelegd van € 1.393. Daarnaast is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 1.838.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2010 de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.372, de boete verminderd tot nihil en de heffingsrente tot € 319.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 januari 2010, ontvangen door de rechtbank op 27 januari 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2010 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is houder van een voertuig van het merk Mitsubishi met het kenteken [00-AAA-0]. Het voertuig is op 21 oktober 2006 als bestelauto met dubbele cabine in het kentekenregister geregistreerd. De ter zake van de registratie betaalde BPM, zijnde € 13.990, is na een daartoe door eiser ingediend verzoek aan eiser terugbetaald. Op 20 augustus 2008 hebben ambtenaren van de Douane Noord, kantoor Hengelo, het voertuig op de openbare weg te [Z] gecontroleerd. De ambtenaren hebben het voertuig als personenauto aangemerkt omdat het voertuig is voorzien van een overkapping die met zes bouten was vastgezet aan de carrosserie/laadbak, niet de vereiste hoogte heeft en is voorzien van een zijruit aan de linkerzijde in de laadruimte. Door de ambtenaren van de Douane is een controleformulier opgemaakt en zijn foto’s van het voertuig gemaakt.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag aan eiser is opgelegd. Tevens is in geschil of de heffingsrente tot een juist bedrag in rekening is gebracht. Het geschil spitst zich hierbij toe op het antwoord op de vraag of het voertuig als een personenauto moet worden aangemerkt. Indien deze vraag bevestigend beantwoord moet worden is in geschil het antwoord op de vraag of het vertrouwensbeginsel aan het opleggen van een naheffingsaanslag in de weg staat. Indien deze vraag ontkennend beantwoord moet worden is in geschil of de naheffingsaanslag op grond van het herstelbeleid moet komen te vervallen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 3, derde lid, van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) bepaalt, voor zover hier van belang, onder meer het volgende:

“Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvoer en die:

(…)

d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen:

1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

I. ten minste 150 cm; en

II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.”

In het besluit van 12 september 2006, CPP2006/1980M, is onder § 3.3.7 het volgende opgenomen:

Ҥ 3.3.7. Overkappen open laadbak

A. Algemeen

Als bij bestelauto's van het type pick-up (zie paragraaf 3.3.5) de open laadbak wordt overkapt, kan dat consequenties hebben voor de heffing van de BPM. In dat geval ontstaat immers een gesloten laadruimte waarop de inrichtingseisen met betrekking tot de afmetingen van die laadruimte en de eventuele aanwezigheid van zijruiten wél van toepassing zijn. Verder is van belang of het een bestelauto betreft die vóór of vanaf 1 juli 2005 in gebruik is genomen.

Of na het overkappen van de laadbak van een bestelauto die vóór 1 juli 2005 in gebruik is genomen tot heffing van de BPM moet worden overgegaan, is afhankelijk van de afmetingen en de inrichting van de dan ontstane, gesloten laadruimte (zie verder onder B).

Als het motorrijtuig na overkapping van de laadruimte als personenauto moet worden aangemerkt en als zodanig wordt geregistreerd in het kentekenregister, is BPM verschuldigd ter zake van de registratie (zie paragraaf 2.1.2). Wordt er geen nieuw kenteken opgegeven, dan is de BPM voor een bestelauto, die vóór 1 juli 2005 in gebruik is genomen, op grond van artikel 1, derde lid, van de wet verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik van de weg met de personenauto in Nederland (zie paragraaf 2.2.3).

Bestelauto's, die vanaf 1 juli 2005 in gebruik zijn genomen, zijn al betrokken in de heffing van BPM. Zij mogen zonder gevolgen voor de heffing van BPM worden omgebouwd tot personenauto. Voor zo'n bestelauto kan echter teruggaaf van BPM zijn verleend op basis van de ondernemers- of gehandicaptenregeling (zie hoofdstuk 10). Deze teruggaafregelingen kennen een aantal voorwaarden. Als na een positieve teruggaafbeschikking niet langer aan deze voorwaarden wordt voldaan, is BPM verschuldigd. Dit is bijvoorbeeld het geval als de bestelauto zodanig wordt omgebouwd dat niet meer wordt voldaan aan de daartoe gestelde inrichtingseisen. Voor bestelauto's van ondernemers is in dat geval artikel 1, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing (artikel 15b, elfde lid, van de wet). Voor bestelauto's van gehandicapten geldt artikel 15a, achtste lid, van de wet. Verwezen wordt naar paragraaf 2.6.

Wat betreft het beleid ten aanzien van de plaatsing van een container op een open laadbak wordt verwezen naar paragraaf 3.3.8.

B. Afmetingen en de inrichting van de gesloten laadruimte

Met betrekking tot de hoogte, de lengte en de blindering van de overkapte laadruimte zijn de volgende eisen van toepassing.

Als het motorrijtuig een pick-up met enkele cabine is, en de overkapte laadruimte

- een lengte heeft van ten minste 125 cm, en

- een hoogte van ten minste 98 cm over deze lengte en over ten minste 20 cm van de breedte én

- geen zijruiten bevat dan wel is voorzien van slechts één zijruit aan de rechterzijde,

kan heffing van BPM achterwege blijven.

Als de laadruimte

- een lengte heeft van ten minste 200 cm, en

- over ten minste 200 cm van de lengte en ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm,

zijn zijruiten rondom toegestaan.

Als het motorrijtuig een pick-up met dubbele cabine is, en de overkapte laadruimte

- een lengte heeft van ten minste 150 cm en

- over deze lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm, én

- de laadruimte geen zijruiten bevat dan wel is voorzien van slechts één zijruit aan de rechterzijde, kan heffing van BPM achterwege blijven.

In deze situaties zal uiteraard ook aan de overige vereisten moeten zijn voldaan betreffende de aanwezigheid van een vaste vlakke laadvloer, de vaste scheidingswand, de eenderde/tweederde eis en de 40% norm (zie paragraaf 3.3.4).

Voor de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte moeten worden gemeten, wordt verwezen naar paragraaf 3.7.1.

C. Geen overkapping

Van overkapping zoals hiervoor bedoeld is overigens geen sprake als de open laadbak van een pick-up wordt afgedekt met een dekzeil of een plat (polyester) deksel, dat louter dient ter bescherming van de lading en/of de laadbak, op zodanige wijze dat er sprake blijft van een motorrijtuig met open laadbak. Of er sprake is van een gesloten of van een open laadruimte kan worden beoordeeld aan de hand van de aard van de constructie (eenvoudige buizen huifconstructie) en het materiaal waarvan de overkapping is vervaardigd (zeildoek). Steeds zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of er door het aanbrengen van de overkapping een dichte laadruimte is ontstaan dan wel gelet op de eenvoudige, gemakkelijk te verwijderen constructie en het materiaal daar geen sprake van is.”

Gelet op de controlebevindingen is de rechtbank van oordeel dat eisers voertuig niet voldoet aan de eisen die artikel 3, derde lid, van de Wet BPM stelt aan een bestelauto. Door het plaatsen van de overkapping is een gesloten laadruimte ontstaan die niet voldoet aan de eisen die de wet stelt om het voertuig als bestelauto aan te merken. Het primaire standpunt van eiser wordt derhalve verworpen.

Eiser stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag op grond van het vertrouwensbeginsel vernietigd moet worden. De door eiser genoemde uitlatingen van een medewerker van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) kunnen echter niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste jurisprudentie is verweerder immers niet gebonden aan een door een ander bestuursorgaan opgewekt vertrouwen. De andersluidende opvatting van eiser moet derhalve worden verworpen.

Ter onderbouwing van zijn beroep op vertrouwensbeginsel wijst eiser voorts op gesprekken die zijn gevoerd met de heer [A] en mevrouw [B], beiden werkzaam bij de Belastingdienst in Apeldoorn, over de afwikkeling van de fysieke controle van het voertuig. Eiser stelt dat beiden nimmer hebben aangegeven uitsluitend bevoegd te zijn voor de motorrijtuigenbelasting. De omstandigheid dat zij niet hebben verklaard niet voor de uitvoering van de Wet BPM bevoegd te zijn, kan echter niet tot gevolg hebben dat eiser een geslaagd beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Zoals eiser immers zelf stelt is in vorenbedoelde gesprekken de Wet BPM nimmer ter sprake gekomen. Alsdan kan bij eiser ook niet het vertrouwen zijn gewekt dat geen naheffingsaanslag BPM zou worden opgelegd. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.

Eiser stelt tot slot dat hem, mede gezien de uitspraak van deze rechtbank van 22 juli 2010, AWB 09/4484, LJN BN2441, en het Besluit van de Minister van Financiën van 4 juni 2010, nr. DGB2010/1607M, Staatscourant 2010/9057 (Kaderbesluit BPM) ten onrechte geen herstelmogelijkheid is geboden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het Kaderbesluit BPM weliswaar van toepassing is ten aanzien van de in geding zijnde naheffingsaanslag, maar dat het herstelbeleid van het Kaderbesluit BPM niet van toepassing is op eisers voertuig.

In het onder punt 12 van het besluit opgenomen herstelbeleid is onder meer het volgende bepaald:

“12 Herstelbeleid

12.1 Inrichtingseisen voor bestelauto’s

Als een bestelauto waarop geen bpm drukt, niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is bpm verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.

Goedkeuring

In de situaties dat herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden kan herstellen. Dit houdt in dat niet direct bij eerste constatering van gebruik van de weg met een dergelijk motorrijtuig een naheffingsaanslag bpm wordt opgelegd.

Ik stel hierbij de voorwaarde dat de kentekenhouder binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s herstelt en dit toont aan de inspecteur. (…)

Deze goedkeuring is niet van toepassing als de inspecteur de kentekenhouder al eerder een Informatieformulier inrichtingseisen bestelauto’s heeft uitgereikt of deze op een andere wijze heeft geïnformeerd over de inrichtingseisen. De goedkeuring geldt ook niet als de kentekenhouder door zijn functie of door de door hem ontplooide activiteiten op de hoogte is of behoort te zijn met de toepassing van de wet. (…)”

De rechtbank is van oordeel dat, gezien de tekst van de aanhef, aan drie voorwaarden moet zijn voldaan om het herstelbeleid van toepassing te laten zijn. Ten eerste moet de laadruimte aan de fiscaal vereiste maten voldoen. Als tweede voorwaarde wordt genoemd dat het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. De derde voorwaarde is dat het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd.

De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval niet wordt voldaan aan de tweede voorwaarde. Door de plaatsing van de overkapping is het karakter van het voertuig veranderd van een voertuig met een open laadruimte in een gesloten bestelauto. Dit geldt voor zowel de gebruiksmogelijkheden van het voertuig als voor de visuele uitstraling van het voertuig. Nu aan de tweede voorwaarde niet is voldaan, is het herstelbeleid niet van toepassing.

De tekst van voormeld herstelbeleid biedt voorts geen ruimte voor de uitleg dat herstel moet worden geboden op grond van de enkele omstandigheid dat het herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd.

Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de heffingsrente.

Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 16 november 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.