Home

Rechtbank Arnhem, 02-11-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:2090 BO5187, AWB 10/150

Rechtbank Arnhem, 02-11-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:2090 BO5187, AWB 10/150

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
2 november 2010
Datum publicatie
29 november 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BO5187
Zaaknummer
AWB 10/150

Inhoudsindicatie

Wet op de loonbelasting 1964. Voor verhaal vatbare naheffingsaanslag. Eisers is een (voormalig) uitzendbureau, dat voornamelijk buitenlands personeel in de technische plaatst(e). Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd naar het anoniementarief. In een eerdere uitspraak van 24 april 2008 heeft de rechtbank Arnhem die naheffingsaanslagen terecht geoordeeld, maar diende verweerder ten aanzien van die werknemers, waarvan in de bezwaarfase alsnog de juiste gegevens zijn overgelegd, voor verhaal vatbare naheffingsaanslagen op te leggen. Thans komt eiseres in beroep tegen het uitblijven van die voor verhaal vatbare naheffingsaanslagen, omdat zij - door het stilzitten van de inspecteur - thans feitelijk niet meer in staat is te verhalen. De rechtbank wijst dat betoog af: anders dan eiseres heeft gesteld, is de formalisering in de naheffingsaanslag geen noodzakelijk vereiste voor civiel verhaal op de (voormalige) werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/150

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 2 november 2010

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000].A.01.150.0) loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 32.241 (hierna de naheffingsaanslag), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 15.132 en een verzuimboete van € 215. Hierbij is aan eiseres bij beschikking tevens een bedrag van € 4.732 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 februari 2007 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 30.423 en de vergrijpboete verminderd tot € 14.347. Het bedrag aan heffingsrente is verminderd tot

€ 4.443. De verzuimboete is gehandhaafd.

Het daartegen door eiseres ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 24 april 2008, met nummer

AWB 07/1239, gegrond verklaard. De uitspraak op bezwaar is daarbij vernietigd en verweerder is opgedragen om vóór

15 juni 2008 opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Eiseres heeft bij brief van 24 december 2009, ontvangen bij de rechtbank op 12 januari 2010, beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een nieuwe uitspraak op het bezwaar.

Bij brief van 25 januari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2010 heeft verweerder opnieuw uitspraak op het bezwaar gedaan en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 22.558 en de vergrijpboete vastgesteld op een bedrag van € 2.040 en de verzuimboete gehandhaafd op € 215.

Eiseres heeft bij brief van 5 februari 2010 de gronden van haar beroep aangevuld.

Verweerder heeft op 31 augustus 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010 te Arnhem. Eiseres is daar, vertegenwoordigd door [A] en haar gemachtigde, [gemachtigde] FB, verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [B].

Met toestemming van partijen is gelijktijdig het beroep behandeld van [Y] B.V., met nummer AWB 10/153.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1 Eiseres heeft in 2000 en 2001 een uitzendbureau voor technisch personeel geëxploiteerd. Vanaf 2002 zijn de activiteiten overgedragen aan [Y] B.V.

2.2 Naar aanleiding van een boekenonderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd alsmede een vergrijpboete en een verzuimboete. De naheffingsaanslag is opgelegd naar het zogenoemde anoniementarief, op de grond dat met betrekking tot een aantal werknemers in de loonadministratie niet aan de identificatieplicht was voldaan. Van een aantal van deze werknemers heeft eiseres in de bezwaarfase alsnog kopieën van identificatiebewijzen en/of loonbelastingverklaringen overgelegd, maar dit is niet de reden geweest om in de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag te verminderen.

2.3 In de uitspraak van de rechtbank van 24 april 2008, waarbij is beslist op het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar, is onder meer het volgende overwogen:

“ 4.14 Verweerder heeft ter zitting verklaard bij wijze van tegemoetkoming alsnog te voldoen aan het verzoek van eiseres om de regels voor eindheffing niet toe te passen bij de werknemers aan wie in de bezwaarfase een identiteitsbewijs en een loonbelastingverklaring is overgelegd. Verweerder zal terzake een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opleggen die verhaalbaar is op de desbetreffende werknemers. Partijen zijn blijkens het schrijven van verweerder van 29 februari 2008 tot overeenstemming gekomen dat de onderhavige naheffingsaanslag dientengevolge moet worden verminderd. De boete zal naar evenredigheid worden verminderd. “

Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om vóór 15 juni 2008 opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.

2.4 Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

2.5 Eiseres heeft verweerder na de zomer van 2008 meerdere malen telefonisch verzocht om een nieuwe uitspraak op bezwaar. Bij brief van 19 december 2008 heeft eiseres verweerder schriftelijk herinnerd aan deze opdracht. Bij brief van 24 december 2009, ontvangen door de rechtbank op 12 januari 2010, heeft eiseres vervolgens beroep ingesteld tegen het uitblijven van een nieuwe uitspraak op bezwaar.

3. Geschil

3.1 In de eerste plaats is in geschil of het voor verhaal vatbare deel van de naheffingsaanslag ten bedrage van

€ 6.074 terecht is opgelegd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dat deel moet worden vernietigd omdat zij door het langdurig uitblijven van de nieuwe uitspraak op bezwaar in haar verhaalsmogelijkheden is geschaad. Verweerder is de tegengestelde opvatting toegedaan.

3.2 Voorts zijn de opgelegde boetes in geschil.

3.3 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat vanaf 15 juni 2008 geen invorderingsrente mag worden gerekend.

3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Op grond van artikel 6:2, aanhef en sub b, van de Awb wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijk gesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar staat dan ook beroep bij de rechtbank open. Ten tijde van het instellen van het beroep was de termijn voor het doen van een uitspraak op het bezwaar verstreken, zodat sprake was van met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.

4.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 januari 2010 alsnog op het bezwaar beslist. Gelet hierop, is het belang aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe uitspraak komen te ontvallen en dient dat beroep in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep wordt op de voet van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar.

4.3 Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat de opgelegde vergrijp- en verzuimboete worden ingetrokken. Gelet hierop, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Voorts heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar toegezegd dat invorderingsrente uitsluitend zal worden berekend tot en met 15 juni 2008, zodat op dit punt geen geschil meer bestaat.

4.4 Eiseres heeft aangevoerd dat zij door het uitblijven van de uitspraak op bezwaar, waarbij de door partijen reeds op 29 februari 2008 bereikte overeenstemming had moeten worden geformaliseerd, ernstig is geschaad in haar verhaalsmogelijkheden. De werknemers die het betreft zijn uit het buitenland afkomstige uitzendkrachten, die geen vast sociaal middelpunt hebben, zodat ze na verloop van tijd moeilijker te traceren zijn. Volgens eiseres is een formalisering van de afspraken van 29 februari 2008 onontbeerlijk voor het uitoefenen van het verhaalsrecht omdat de (voormalig) werknemers zonder een dergelijke formalisering niet bereid zullen zijn om te betalen.

4.5 Verweerder heeft ter zitting erkend dat verhaal inmiddels moeilijk is geworden, maar heeft zich ook op het standpunt gesteld dat die omstandigheid niet kan afdoen aan de rechtmatigheid van de op de voet van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a, eerste onderdeel, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) opgelegde naheffingsaanslag.

4.6 De rechtbank stelt voorop dat, zoals zij reeds heeft geoordeeld in haar uitspraak van 24 april 2008, verweerder terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd omdat te weinig loonheffing is ingehouden voor die werknemers waarvoor het zogenoemde anoniementarief geldt. De thans aan de orde zijnde uitspraak op bezwaar ziet uitsluitend op het gedeelte van de naheffingsaanslag dat betrekking heeft op die werknemers waarvan eiseres alsnog de identiteitsbewijzen en/of loonbelastingverklaring heeft overgelegd en waarvan aannemelijk is dat eiseres de naheffingsaanslag op hen kan verhalen. Voor die werknemers geldt het enkelvoudige tabeltarief. Over de op individueel niveau na te heffen en te verhalen belasting bestaat, blijkens het schrijven van verweerder van die datum, in ieder geval vanaf 29 februari 2008, overeenstemming tussen eiseres en verweerder. De rechtbank constateert dan ook dat de onderhavige uitspraak op bezwaar ten opzichte van de brief van verweerder van 29 februari 2008 wat betreft de vaststelling van de identiteit van de werknemers die het betreft alsmede de berekening van het enkelvoudige tarief geen nieuwe gegevens bevat. In zoverre is de uitspraak op bezwaar een formalisering van de reeds eerder bereikte overeenstemming.

4.7 In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen gronden voor het oordeel dat de formalisering van de eerder bereikte overeenstemming in een nieuwe uitspraak op bezwaar noodzakelijk was of is geweest voor het langs civielrechtelijke weg verhalen van de nageheven loonheffing. De verschuldigdheid van de belasting en de hoogte van de schuld per werknemer stond reeds vast op 29 februari 2008. Wellicht dat (enkele van) de voormalige werknemers van eiseres zouden hebben willen wachten met daadwerkelijk betalen totdat zij een dergelijke formalisering zouden hebben gekregen, maar dat staat op zichzelf niet in de weg aan het opsporen van de voormalig werknemers en het hen sommeren te betalen. Dat het verweerder valt te verwijten geen gevolg te hebben gegeven aan de opdracht van de rechtbank, doet dan ook niet af aan de mogelijkheid die eiseres had om eerder verhaal te gaan halen in een civiele procedure.

4.8 Voorts heeft verweerder ter zitting toegezegd dat, indien blijkt dat verhaal inderdaad onmogelijk is geworden, niet alsnog zal worden nageheven voor het thans niet-gebruteerde deel van de naheffingsaanslag. Gelet hierop, ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat eiseres op enige wijze is benadeeld door het stilzitten van verweerder.

4.9 Tegen de beschikking heffingsrente zijn geen separate gronden aangevoerd en ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze niet in stand dient te blijven.

4.10 Gelet op het voorgaande, dient het beroep, voor zover gericht tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het beroep, voor zover gericht tegen de reële uitspraak op bezwaar is gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd voor wat betreft de vergrijp- en verzuimboete.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten voor het behandelen van het bezwaar zijn reeds vergoed door verweerder. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) die een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen rechtvaardigen. De kosten voor het beroep zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). De onderhavige zaak van eiseres hangt samen met de gelijktijdig op zitting behandelde zaak van [Y] BV, nummer AWB 10/153, zodat aanleiding bestaat de kosten gelijkelijk over beide procedures te verdelen, en aan eiseres een bedrag van € 437 toe te wijzen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gericht tegen het uitblijven een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 25 januari 2010 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover daarbij de boetebeschikkingen zijn gehandhaafd;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 437;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en

mr. H.W. Wiersema-Groenveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 2 november 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.