Rechtbank Arnhem, 01-02-2011, BP6681, AWB 10/1461
Rechtbank Arnhem, 01-02-2011, BP6681, AWB 10/1461
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 1 februari 2011
- Datum publicatie
- 4 maart 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681
- Zaaknummer
- AWB 10/1461
Inhoudsindicatie
Voor toepassing van de autokostenfictie is doorslaggevend of het privé-gebruik van de achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s tezamen genomen op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer bedraagt. Verweerder niet gebonden aan uitlatingen Belastingtelefoon.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/1461
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 1 februari 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, Landelijk Coördinatiepunt Auto, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009 op 28 januari 2010 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) loonheffingen opgelegd van € 4.505.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 maart 2010 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 april 2010, ontvangen door de rechtbank op 20 april 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2010 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
Eisers gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Op 12 februari 2007 heeft eiser verzocht om een Verklaring geen privégebruik auto (hierna: de Verklaring) zoals bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB). Verweerder heeft op dit verzoek bij beschikking van
13 februari 2007 positief beslist.
In de periode 1 januari tot en met 31 augustus 2009 is aan eiser door zijn werkgever [A] B.V. een [B] met kenteken [00-AA-BB] en een cataloguswaarde van € 51.989 ter beschikking gesteld. In privé was eiser in het bezit van een gelijksoortige [C]. Door eiser is een kilometeradministratie bijgehouden waaruit blijkt dat hij in deze periode minder dan 8/12 van 500 kilometer privé met de auto van zijn werkgever heeft gereden. Over deze periode is door de werkgever de bijtelling voor privé-gebruik niet toegepast.
In de periode 1 september 2009 tot en met 31 december 2009 is door eisers werkgever een [D] met kenteken [00-AAA-1] en een cataloguswaarde van € 68.780 ter beschikking gesteld. Voorafgaand aan deze periode heeft er een herstructurering bij de werkgever plaatsgevonden, waarbij eisers 15%-belang in [A] B.V. is verwaterd tot minder dan 3%. Eind mei 2009 is door eiser ontslag ingediend, waarna nieuwe arbeidsvoorwaarden, waaronder de [D], zijn toegekend en eiser zijn dienstverband toch heeft voortgezet.
Door eiser is besloten deze auto ook voor privé-doeleinden te gebruiken. Met ingang van 1 september 2009 heeft de werkgever een bijtelling voor privé-gebruik maandelijks toegepast.
Op 19 oktober 2009 heeft eiser verzocht de hiervoor genoemde Verklaring met ingang van 2009 in te trekken omdat de auto op kalenderjaarbasis voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zou worden gebruikt.
Op 29 oktober 2009 is een vragenbrief aan eiser verzonden. Op 28 december 2009 is de Verklaring ingetrokken. Tevens is aan eiser de naheffingsaanslag aangekondigd, welke uiteindelijk op 28 januari 2010 is opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of verweerder terecht een naheffingsaanslag LB/PVV heeft opgelegd wegens privé-gebruik van de auto van eiser over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 augustus 2009. De berekening van de naheffingsaanslag is niet in geschil.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 13 bis van de Wet LB (tekst 2009) bepaalt - onder meer - het volgende:
1. ’Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. (…)
4. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil. (…)
12. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gestelde auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. (...).
13. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
14. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken (...).
(...)
16. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken (...) wordt de verschuldigde belasting (...) nageheven van de werknemer.
(...)’
Of er sprake is van voordeel in de zin van artikel 13 bis van de Wet LB dient beoordeeld te worden aan de hand van de vraag of de auto gedurende het gehele kalenderjaar door de werkgever ter beschikking is gesteld aan de werknemer. Vaststaat dat gedurende het gehele kalenderjaar 2009 door de werkgever een auto aan eiser ter beschikking is gesteld. Dat het hier twee verschillende auto’s betreft, maakt de situatie naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Voor toepassing van de autokostenfictie is immers doorslaggevend of het privé-gebruik van de achtereenvolgens ter beschikking gestelde auto’s tezamen genomen op kalenderjaarbasis minder dan 500 kilometer is. Eiser stelt nog dat het materieel een andere werkgever betreft, nu door de verwatering van zijn aandelenbelang de aandeelhoudersverhouding in de werkgever is gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank maakt een wijziging van het aandelenbelang niet dat er sprake is van een andere werkgever. Dat er tegelijkertijd een grote wijziging in de arbeidsvoorwaarden heeft plaatsgevonden, maakt dit oordeel niet anders.
Nu de Verklaring op verzoek van eiser is ingetrokken en eiser niet heeft doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis (2009) voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, wordt eiser geacht het voordeel te hebben genoten. De omstandigheid dat eiser de auto gedurende een gedeelte van het jaar niet voor privédoeleinden heeft gebruikt - omdat hij toen over een “verklaring geen privégebruik” beschikte – staat aan voormelde toepassing op kalenderjaarbasis niet in de weg (vergelijk Hoge Raad 6 juni 2008, nr. 44.069, BNB 2008/226). De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder terecht op kalenderjaarbasis een voordeel van 25% van de waarde van de auto in aanmerking heeft genomen. Aan dit oordeel doet evenmin af dat in het jaar 2009 eiser in de periode in geschil in privé beschikte over een gelijksoortige auto.
Uitlatingen Belastingtelefoon
Eisers gemachtigde heeft gesteld dat door een medewerker van de Belastingtelefoon is medegedeeld dat geen bijtelling diende plaats te vinden over de periode 1 januari tot en met 31 augustus en dat het onaanvaardbaar is indien een fout van de belastingtelefoon grote financiële gevolgen heeft voor eiser, zelfs indien de toezegging zou indruisen tegen de wettelijke bepalingen.
De rechtbank merkt deze grief aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel en overweegt als volgt. Wanneer het gaat om uitlatingen waarin slechts algemene voorlichting wordt gegeven of om telefonisch ingewonnen inlichtingen bij de Belastingtelefoon, zoals te dezen, dient aan het beginsel dat de wet moet worden toegepast in zoverre meer gewicht te worden toegekend dan aan voormeld algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, dat in de regel de belastingadministratie door onjuistheden of onvolledigheden in de voorlichting niet wordt gebonden. Voor afwijking van deze regel is slechts plaats ingeval de belastingplichtige de onjuistheid niet had behoeven te beseffen en tevens wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft te betalen maar daarenboven schade lijdt doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat aan eiser informatie is toegezonden waarin de juiste handelwijze is opgenomen. Indien er al van kan worden uitgegaan dat door een medewerker van de Belastingtelefoon is medegedeeld dat geen bijtelling hoefde plaats te vinden dan had eiser derhalve kunnen beseffen dat deze informatie onjuist was. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiser niet alleen de wettelijk verschuldigde belasting heeft moeten betalen maar daarenboven schade heeft geleden doordat hij, afgaande op de onjuiste voorlichting, enige handeling heeft verricht of nagelaten. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Onredelijke wetgeving
Met betrekking tot de gestelde onredelijke uitwerking van de wetgeving in de situatie van eiser, merkt de rechtbank op dat de rechter gelet op artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28), niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 1 februari 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.