Home

Rechtbank Arnhem, 17-03-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:1403 BP8041, AWB 10/3140

Rechtbank Arnhem, 17-03-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:1403 BP8041, AWB 10/3140

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
17 maart 2011
Datum publicatie
17 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BP8041
Zaaknummer
AWB 10/3140

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslag BPM gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is niet, zoals verweerder stelt, sprake van een nieuwe auto maar van een gebruikte auto. Verder sluit de rechtbank voor de waarde van de auto aan bij het door eiseres overgelegde taxatierapport. De naheffingsaanslag BPM dient om die reden te worden vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/3140

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 17 maart 2011

inzake

[X] B.V., h.o.d.n. [Y],

gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Winterswijk, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 6.917.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2010 de naheffingsaanslag BPM (hierna: de naheffingsaanslag) gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 23 augustus 2010, ontvangen door de rechtbank op diezelfde dag, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011 te Arnhem.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde mr. [gemachtigde], werkzaam bij [A] B.V. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Op 18 maart 2010 heeft eiseres een aangifte BPM ingediend waarin een te betalen bedrag van € 11.531 aan BPM staat vermeld. De aangifte is ingediend in verband met de registratie van een [C] (hierna: de auto). Op het aangifteformulier heeft eiseres aangegeven dat de historische nieuwprijs € 59.120 bedraagt, dat de inkoopwaarde € 36.962 bedraagt en dat de verschuldigde BPM dientengevolge € 11.531 bedraagt.

Eiseres heeft ten behoeve van de aangifte BPM een taxatierapport laten opmaken door [D] (hierna: [D]) met dagtekening 18 maart 2010. De afgelezen kilometertellerstand bedraagt volgens dit rapport 2.857 km. In dit rapport wordt door [D] onder andere geconstateerd dat de wielophanging, de wielen/banden, de stuurinrichting, de remmen, de motor, de versnellingsbak/aandrijving en de elektrische installatie voor zover waarneembaar in een redelijke staat verkeren. De carrosserie en het lakwerk verkeren volgens dit rapport overwegend in een nette en onbeschadigde staat, zij het dat er plaatselijk normale sporen van gebruik zijn geconstateerd. Onder de “algemene staat van onderhoud” is in het rapport opgenomen dat de auto overwegend in een redelijke staat verkeert en dat er sporen van gebruik zichtbaar zijn. De waarde van de auto is bepaald op basis van marktonderzoek, waarbij in aanmerking is genomen dat het een dure uitvoering betreft waarvan de afschrijving het snelst verloopt, dat de verkoopmogelijkheden beperkt zijn, dat het een matig courante auto betreft gezien de zwaar belaste milieu-classificering, dat de auto matig verhandelbaar is als gevolg van de politieke opinie, dat het de minder courante sedan-uitvoering betreft, dat de fabrieksgarantie reeds aflopend is en tot slot dat het een oud model betreft dat niet meer in productie is.

In de (Duitse) “Zulassungsbescheinigung Teil II” is 24 februari 2010 als datum van eerste toelating opgenomen.

Op het “EC-certificaat van overeenstemming voor complete/voltooide voertuigen” (hierna: het EC-certificaat) staat vermeld dat de (algemene) typegoedkeuring voor dit type auto op 2 november 2007 is verleend. Het EC-certificaat voor deze specifieke auto is op 1 mei 2008 ondertekend door de algemeen directeur van [E] Ltd.

Uit een mededeling van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) aan de Douane blijkt dat de auto op 24 maart 2010 een kilometerstand had van 2.919 kilometer en wordt als datum van eerste toelating 24 februari 2010 vermeld.

Eiseres heeft de auto op 11 maart 2010 gekocht op een veiling van [F] B.V. voor een bedrag van € 16.700, exclusief BTW

(€ 3.680,68) en exclusief veilingkosten (€ 2.672).

Blijkens een factuur van 31 maart 2010 heeft eiseres de auto voor een bedrag van € 45.000 (inclusief BTW ten bedrage van € 4.239,40 en BPM ten bedrage van € 18.448) verkocht aan [G] B.V..

Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de auto als nieuw dient te worden aangemerkt. Op basis daarvan heeft verweerder de verschuldigde BPM berekend op € 18.448.

Voor het verschil tussen enerzijds de verschuldigde BPM op basis van aangifte (€ 11.531) en anderzijds de verschuldigde BPM volgens verweerder (€ 18.448) heeft verweerder op 12 februari 2010 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag gehandhaafd en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

3. Geschil

In geschil is:

1. of de naheffingsaanslag deugdelijk is voorbereid en gemotiveerd;

2. op wie de bewijslast rust;

3. de waarde van de auto voor het bepalen van het door eiseres verschuldigde bedrag aan BPM. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag:

a. of er sprake is van een gebruikte auto (standpunt eiseres) dan wel van een nieuwe auto (standpunt verweerder);

b. indien er sprake is van een gebruikte auto: of eiseres de waarde aannemelijk heeft gemaakt middels het taxatierapport.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Is de naheffingsaanslag voldoende gemotiveerd en zorgvuldig voorbereid?

Eiseres heeft gesteld dat verweerder artikel 3:2 van de Awb heeft geschonden, omdat de naheffing niet zou berusten op een deugdelijke motivering. Eiseres heeft daartoe aangevoerd:

? dat verweerder weliswaar heeft gesteld dat de auto nieuw is, maar vervolgens geen onderzoek heeft laten verrichten (anders dan een schouw) en geen feiten dienaangaande heeft vergaard;

? dat verweerder zich niet heeft laten adviseren en geen gebruik heeft gemaakt van gelijkwaardige expertise als die van eiseres. Eiseres heeft namelijk een deskundigenrapport (taxatie) moeten laten opstellen;

? dat verweerder geen advies heeft gevraagd aan een onafhankelijke taxateur.

Zo er bij het opleggen van de naheffingsaanslag al sprake is van schending van artikel 3:2 van de Awb, is dit gebrek naar het oordeel van de rechtbank voldoende gerepareerd door hetgeen verweerder in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook aan dit gebrek, zo daar al sprake van is, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden voorbijgegaan omdat eiseres niet is benadeeld. Immers een eventueel gebrekkige motivering van de naheffingsaanslag is in de uitspraak op bezwaar en het verweerschrift hersteld en eiseres heeft daarop in de bezwaar- en beroepsfase kunnen reageren en heeft dit ook daadwerkelijk gedaan.

4.2 Op wie rust de bewijslast?

Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat op eiseres de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het om een gebruikte auto gaat en dat de verschuldigde BPM € 11.531 bedraagt.

4.3 Ten aanzien van de hoogte van de naheffingsaanslag

4.3.1 Is sprake van een nieuwe of gebruikte auto?

Artikel 9, zesde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) luidt als volgt:

“Voor een gebruikte personenauto, een gebruikt motorrijwiel of een gebruikte bestelauto geldt de catalogusprijs van het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen. Indien dit tijdstip niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.”

In de Wet BPM is niet gedefinieerd wanneer er sprake is van een “gebruikte personenauto”.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de door haar naar voren gebrachte feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt dat er, anders dan verweerder heeft gesteld, sprake is van een gebruikte auto.

Allereerst acht de rechtbank daarvoor van belang dat het EC-certificaat al op 1 mei 2008 is ondertekend door de algemeen directeur van [E]. Gemachtigde heeft ter zitting onweersproken verklaard dat dit betekent dat 1 mei 2008 de fabricagedatum is en dat dit tevens het aanvangstijdstip voor de garantietermijn is. Dit heeft tot gevolg dat sinds de fabricagedatum (mei 2008) van de auto en de aankoop en registratie van de auto in Nederland (februari/maart 2010) bijna twee jaren zijn verstreken.

Ook is van belang dat in het taxatierapport van [D] een kilometerstand van 2.857 kilometer is vermeld. Het “Formulier tbv BPM-aangifte” van de RDW van 24 maart 2010 vermeldt een kilometerstand van 2.919 kilometer. Met de auto zijn dan ook meer kilometers gereden dan bij een nieuwe auto gebruikelijk is.

Daar komt bij dat in het rapport van [D] staat vermeld dat het lakwerk/de carrosserie plaatselijk normale sporen van gebruik vertonen en dat er sporen van gebruik waarneembaar zijn. Ter zitting heeft gemachtigde daar nog aan toegevoegd dat de auto ook daadwerkelijk is gebruikt, gezien de aanslag en de sporen op de remschijven en –klauwen.

Verder is naar het oordeel van de rechtbank nog van belang dat de fabrieksgarantie aflopend is en dat het om een oud model gaat dat niet meer wordt geproduceerd.

Dat door de RDW op het kentekenbewijs als datum van eerste toelating 24 februari 2010 is vermeld, is niet relevant bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een nieuwe of gebruikte auto. Deze datum zegt niets over de mogelijke ouderdom van een voertuig, laat staan over het al dan niet gebruikt zijn van de auto. Verweerder heeft daarover in het verweerschrift ook zelf opgemerkt dat deze datum uitsluitend dient om vast te stellen wanneer de APK moet plaatsvinden en aan welke toelatingseisen het ter keuring aangeboden motorrijtuig moet voldoen.

Ook de stelling van verweerder dat er sprake is van een zogenoemde “U-bochtconstructie” kan niet slagen. Bij een “U-bochtconstructie” wordt een nieuw te leveren auto eerst op een buitenlands kenteken gezet om vervolgens als gebruikt voertuig te worden geïmporteerd. Hiervan is, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, in dit geval nu juist geen sprake.

Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gebruikte auto.

4.3.2 De in aanmerking te nemen waarde

Nu de rechtbank in onderdeel 4.3.1 van deze uitspraak heeft geoordeeld dat er sprake is van een gebruikte auto, dient de voor de BPM in aanmerking te nemen waarde te worden vastgesteld.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de verschuldigde BPM € 11.531 bedraagt. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.

Eiseres heeft een taxatierapport overgelegd dat is opgemaakt door een onafhankelijke en erkende taxateur op basis van fysieke opname van de auto op het moment van taxatie, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de auto en de actuele marktprijzen- en omstandigheden. Verweerder heeft geen taxatierapport laten opmaken maar gesteld dat het taxatierapport niet bruikbaar is, omdat het afschrijvingspercentage onvoldoende is onderbouwd. Volgens verweerder bedraagt de afschrijving, overeenkomstig de afschrijvingstabel in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Uitvoeringsregeling BPM) en uitgaande van een gebruiksperiode van iets meer dan één maand, 5%.

Artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling BPM biedt eiseres de mogelijkheid om - kort gezegd - de afschrijving te bepalen aan de hand van een taxatierapport. Eiseres heeft door middel van het taxatierapport derhalve in beginsel een aanvaardbare methode gebezigd ter bepaling van de waarde van de auto. Deze methode leidt tot een waardebepaling op basis van de specifieke toestand van de auto op het moment van de taxatie, rekening houdend met alle relevante feiten en omstandigheden. Anders dan verweerder heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat het in het taxatierapport gehanteerde afschrijvingspercentage en de daarin getaxeerde waarde voldoende onderbouwd zijn. De taxateur heeft het afschrijvingspercentage namelijk berekend aan de hand van de oorspronkelijke cataloguswaarde en de waarde die aan de auto moet worden toegekend ten tijde van de taxatie. Voorts heeft de rechtbank geen reden om aan de deskundigheid van de taxateur te twijfelen.

Verweerder heeft zijn stelling dat het taxatierapport terzijde moet worden geschoven niet nader onderbouwd maar enkel verwezen naar de afschrijvingstabel. Dit is echter van onvoldoende gewicht om tot het oordeel te komen dat de taxateur van eiseres het afschrijvingspercentage onjuist heeft berekend.

Gelet op het vorenoverwogene heeft eiseres het juiste bedrag aan BPM op aangifte voldaan, zodat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Het beroep van eiseres is dan ook gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218 voor de bezwaarprocedure (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1) en op € 874 voor de beroepsprocedure (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.092;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 17 maart 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.