Home

Rechtbank Arnhem, 31-03-2011, BP9733, AWB 10/3765

Rechtbank Arnhem, 31-03-2011, BP9733, AWB 10/3765

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
31 maart 2011
Datum publicatie
31 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BP9733
Zaaknummer
AWB 10/3765

Inhoudsindicatie

Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb. Ontvankelijkheid bezwaar. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat zij met haar brief in reactie op de brief van verweerder en de legesfactuur heeft bedoeld om bezwaar te maken tegen de legesfactuur. Verweerder heeft de brief van eiseres ten onrechte niet aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de legesfactuur en het bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/3765

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 31 maart 2011

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Maasdriel, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 10 december 2009 aan eiseres een aanslag leges (factuurnummer [000]) opgelegd voor het in behandeling nemen van een schetsplan, ten bedrage van € 3.731,27.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2010 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 oktober 2010, ontvangen door de rechtbank op 22 oktober 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2011 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde]. Verweerder is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

2. Feiten

Eiseres heeft op 16 april 2008 een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning ingediend voor de bouw van een productiehal. Hieraan voorafgaand heeft eiseres een schetsplan ingediend. Voor het in behandeling nemen van een schetsplan zijn leges verschuldigd. Deze leges kunnen, onder bepaalde voorwaarden, worden verrekend met de leges voor de definitieve aanvraag voor een reguliere bouwvergunning.

Bij brief van 3 december 2009, verzonden op 4 december 2009, heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om binnen de gestelde termijn van zes maanden een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning in te dienen. Derhalve wordt het schetsplan afgesloten en gearchiveerd.

Op grond van hoofdstuk 5 van de legesverordening heeft verweerder het bedrag aan leges voor het in behandeling nemen van het schetsplan bepaald op € 3.731,27. Hiervoor heeft verweerder, met dagtekening 10 december 2009, een legesfactuur verzonden.

In reactie op de legesfactuur en de brief van verweerder van 3 december 2009 heeft eiseres op 16 december 2009, ontvangen door verweerder op 17 december 2009, het volgende verklaard:

“(…)Naar aanleiding van uw schrijven van 4 december jl. delen wij u mede dat het schetsplan nog niet is afgerond. De heer [gemachtigde] heeft al enkele malen een afspraak hierover proberen te maken met dhr. [A] maar dit is tot op heden nog niet gelukt, omdat dhr. [A] steeds aangeeft dat hij nog geen tijd hiervoor heeft. Wel is er hoop van onze zijde dat dit binnen afzienbare tijd zal worden gerealiseerd, zodat wij de definitieve bouwaanvraag kunnen indienen.

Zodra de bouwaanvraag is ingediend zullen wij uw factuur van 10 december 2009 met fact. nr. [000] aan u betalen.(…).”

Vervolgens heeft verweerder bij brief van 29 januari 2010 aan eiseres het volgende medegedeeld:

“(...)Wij gaan akkoord met uw verzoek om het schetsplan voorlopig niet af te sluiten.(…)

Het verlengen van de behandelingsperiode van het betreffende schetsplan ontheft u niet van het betalen van de verschuldigde leges voor het in behandeling nemen. Ik verzoek u dan ook leges alsnog per omgaande te voldoen middels de aan u toegezonden acceptgiro.(…).”

Eiseres ontvangt met dagtekening 19 juli 2010 een dwangbevel voor het niet betalen van de onderhavige legesfactuur.

Eiseres heeft bij brief van 21 juli 2010, ontvangen door verweerder op 22 juli 2010, hierop gereageerd.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2010 heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens het buiten de wettelijke geldende termijn van zes weken indienen van het bezwaar.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 oktober 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid van het bezwaar

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vangt, in afwijking van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij die dag van dagtekening gelegen is voor de dag van de bekendmaking.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. In het tweede lid daarvan is bepaald dat bij verzending per post het bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het eind van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

De dagtekening van de legesfactuur is 10 december 2009. Gesteld noch gebleken is dat de legesfactuur pas na 10 december 2009 is verzonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is daarom geëindigd op donderdag 21 januari 2010.

Verweerder heeft aangevoerd dat het bezwaarschrift van eiseres pas op 22 juli 2010 is binnengekomen. Uit de gedingstukken is gebleken dat eiseres in reactie op de brief van verweerder van 3 december 2009 en de legesfactuur van 10 december 2009 per aangetekende post een brief (gedagtekend op 16 december 2009) naar verweerder heeft gezonden. Blijkens de stempel op deze brief is deze brief op 17 december 2009 door verweerder ontvangen.

Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de brief ook op 17 december 2009 bij verweerder is binnengekomen.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres, met hetgeen zij heeft aangevoerd in haar beroepschrift en haar geloofwaardige verklaring ter zitting, aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 16 december 2009 als een bezwaarschrift tegen de legesfactuur was bedoeld. Nu de strekking van beide brieven van eiseres (dagtekening 16 december 2009 en 21 juli 2010) overigens hetzelfde is, ziet de rechtbank ook daarin geen aanleiding om de brief van 16 december 2009 niet aan te merken als een bezwaarschrift bedoeld tegen de onderhavige legesfactuur.

Verweerder heeft de brief van eiseres van 16 december 2009 ten onrechte niet als een bezwaarschrift aangemerkt. Dat betekent dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij vóór het einde van de termijn – uiterlijk 21 januari 2010 – bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dient de rechtbank verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van deze regel kan worden afgeweken als partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter of indien duidelijk is dat eiseres niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vergelijk Hoge Raad 9 juni 2006, nummer 41 130, VN 2006/33.7). De rechtbank draagt verweerder op het bezwaar te beslissen, aangezien het de rechtbank ontbreekt aan stukken die een inhoudelijke beoordeling van het geschil mogelijk maken.

Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Ten slotte hecht de rechtbank eraan op te merken dat – hoewel op verweerder geen wettelijke verplichting rust ter zitting te verschijnen – zij het ten zeerste betreurt dat verweerder zonder opgaaf van redenen niet ter zitting is verschenen. Een dergelijke proceshouding acht de rechtbank in strijd met de regels van fatsoen ten opzichte van een belastingplichtige. Van verweerder mag immers worden verwacht dat hij ter zitting het door hem ingenomen standpunt nader toelicht en waar nodig onduidelijkheden bij de belastingplichtige wegneemt. Door niet ter zitting te verschijnen wordt schade toegebracht aan het vertrouwen dat een belastingplichtige in de overheid behoort te hebben.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft niet gesteld kosten te hebben gemaakt die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om opnieuw uitspraak op bewaar te doen;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 31 maart 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.