Home

Rechtbank Arnhem, 12-03-2011, BQ0919, AWB 10/2253

Rechtbank Arnhem, 12-03-2011, BQ0919, AWB 10/2253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
12 maart 2011
Datum publicatie
12 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0919
Zaaknummer
AWB 10/2253

Inhoudsindicatie

WOZ. Kostenvergoeding in bezwaarfase. Rechtsbijstand op “no cure no pay” basis. Niet-ontvankelijkheid beroep als gevolg van ontbreken belang bij eiseres? Wel ontvankelijk. Wegingsfactor voor zwaarte van de zaak niet op 0,25, maar op 1. Vergoeding taxatierapport: aantal uren niet onderbouwd en daarom verlaagd van 3,5 naar 2 uur; uurtarief conform factuur op € 76,50. Werkzaamheden zijn wel van “wetenschappelijke of bijzondere aard”.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/2253

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 8 maart 2011

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Zevenaar, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [A-straat 1] te [Q] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld voor het kalenderjaar 2010 op € 198.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2010 de waarde verlaagd tot € 150.000.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 21 juni 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen de gemachtigde mr. [gemachtigde], bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [B] (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) en zijn collega [C].

2. Feiten

Verweerder heeft in de bezwaarfase aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend van € 154,50. Dit bedrag bestaat enerzijds uit een vergoeding voor de kosten die gemaakt zijn voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten € 54,50. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar daarbij overwogen dat een wegingsfactor 0,25 van toepassing is. Anderzijds bestaat de proceskostenvergoeding uit een vergoeding voor de kosten die eiseres heeft gemaakt voor het laten opstellen van een taxatierapport. Ten aanzien van het taxatierapport heeft verweerder overwogen dat taxatiewerkzaamheden niet van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn en dat het rapport eenvoudig is, zodat een vergoeding van € 100 daarvoor redelijk is (€ 50 x 2 uur).

3. Geschil

In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor een hogere proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door verweerder uitsluitend vergoed op verzoek van eiseres voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Daarbij is volgens de toelichting van de wetgever de kostenveroordeling niet bedoeld als een volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten (NvT, Stb.1993, 763, p.5).

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a en b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op:

a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.

Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a en b, van het Besluit wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Awb is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.

In artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn.

In de Nota van Toelichting bij het Besluit tarieven in strafzaken wordt over artikel 6 het volgende vermeld:

"In dit artikel is opgenomen de inhoud van artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het ingetrokken besluit. Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief."

Ingevolge artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.

Ontvankelijkheid van het beroep

Eiseres heeft in de bezwaarprocedure een gemachtigde ingeschakeld om op basis van ‘no cure no pay’ haar belangen te behartigen.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk dient te worden verklaard als gevolg van het ontbreken van een fiscaal of financieel belang. Verweerder voert daarbij aan dat eiseres geen kosten maakt nu zij met haar gemachtigde is overeengekomen dat in geval van een ongegrond bezwaar geen vergoeding aan gemachtigde is verschuldigd. Bovendien is eiseres bij een gegrond bezwaar niet meer kosten verschuldigd dan de door verweerder toegekende proceskostenvergoeding. Dat leidt er, volgens verweerder, toe dat eiseres geen kosten maakt in deze procedure, zodat zij geen procespartij is voor wat betreft de proceskostenvergoeding en dus geen belang heeft.

De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De ‘no cure no pay’ overeenkomst tussen eiseres en gemachtigde brengt met zich mee dat indien het bezwaar gegrond wordt verklaard, er proceskosten worden gemaakt voor het inschakelen van een gemachtigde. Bovendien heeft gemachtigde ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat aan eiseres bij een gegrond bezwaar kosten in rekening worden gebracht. Hieruit volgt dat eiseres kosten heeft gemaakt in de bezwaarprocedure, zodat zij recht heeft op vergoeding van die kosten. De omstandigheid dat eiseres niet meer hoeft te betalen aan gemachtigde dan door verweerder wordt vergoed, is onvoldoende reden om te oordelen dat eiseres in beroep geen belang heeft bij een hogere vergoeding. Eiseres is immers de partij die formeel recht heeft op de vergoeding en daarmee heeft zij ook een formeel belang bij een hogere vergoeding. Het feit dat eiseres het ontvangen bedrag als gevolg van een overeenkomst met gemachtigde moet doorbetalen aan gemachtigde maakt weliswaar het economische belang van eiseres feitelijk nihil, maar dat doet niet af aan het procesbelang van eiseres. De overeenkomst tussen eiseres en gemachtigde staat immers los van de fiscale procedure. Het vorenstaande brengt mee dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep.

Hoogte van de wegingsfactor

Eiseres heeft aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde wegingsfactor van 0,25 te laag is. Het ingediende bezwaarschrift dient volgens haar als gemiddeld gekwalificeerd te worden gelet op de complexiteit en de bewerkelijkheid van de zaak.

Verweerder stelt daartegenover dat de reeds in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding en daarbij gehanteerde wegingsfactor voldoende is. Het bezwaarschrift is volgens verweerder zeer eenvoudig en niet bewerkelijk. Het bezwaarschrift bestaat voornamelijk uit standaardoverwegingen. De werkbelasting is zeer gering geweest voor gemachtigde, nu de argumentatie grotendeels afkomstig is uit het taxatierapport. Gemachtigde had ook kunnen volstaan met de opmerking dat de waarde van de woning te hoog was en daarbij kunnen verwijzen naar het verkoopcijfer van de woning, aldus verweerder.

De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor wordt bepaald naar gelang het gewicht van de zaak. Het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Het uitgangspunt voor de behandeling van een zaak in de bezwaarprocedure is een ‘gemiddelde’ zaak, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De omstandigheden die verweerder heeft gesteld zijn in het licht van het onderhavige bezwaarschrift onvoldoende om tot een lager gewicht te concluderen. Dat de argumentatie van het bezwaarschrift afkomstig is uit het taxatierapport doet er niet aan af dat de zaak gemiddeld is, zodat verweerder wegingsfactor 1 had moeten toepassen. De vergoeding komt dus uit op

€ 218. Het gelijk is aan eiseres.

Vergoeding van het taxatierapport

Eiseres heeft gesteld dat de taxateur voor het taxatierapport 3,5 uur à € 78,50 bij haar in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft dit niet betwist, zodat vaststaat dat dit zo is gefactureerd. Verweerder heeft echter aangevoerd dat 3,5 uur te veel is voor het onderhavige taxatierapport en dat maximaal 2 uur redelijk zou zijn. Eiseres heeft vervolgens niet nader onderbouwd dat daadwerkelijk 3,5 uur aan het rapport is besteed door de taxateur. Zij heeft immers geen urenspecificatie overgelegd, terwijl dit in het door de rechtbank toegezonden proceskostenformulier wel als eis staat vermeld. Dit brengt mee dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daadwerkelijk 3,5 uur aan het rapport is besteed door de taxateur. De rechtbank acht, gelet op de omvang van het rapport, 2 uur wel aannemelijk en zal daarvan uitgaan.

Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat een uurtarief van € 78,50 te hoog is en dat een uurtarief van € 50 per uur voor het onderhavige taxatierapport redelijk is. Verweerder stelt dat taxatiewerkzaamheden niet worden gezien als werkzaamheden die in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Taxatiewerkzaamheden kunnen namelijk wel worden aangemerkt als werkzaamheden ‘van bijzondere aard’. Voor taxatiewerkzaamheden is immers specifieke vakkennis vereist. Bovendien heeft eiseres gemotiveerd gesteld dat een uurtarief van € 78,50 marktconform is. Verweerder heeft dit onvoldoende weersproken. Het komt de rechtbank ook aannemelijk voor dat voor een taxatie als de onderhavige een uurtarief van € 78,50 niet ongebruikelijk is in de markt. Er is daarom geen aanleiding om een lager uurtarief toe te kennen dan aan eiseres is gefactureerd.

Overigens geeft de wetsgeschiedenis ook geen aanleiding om steeds de redelijkheid van de werkelijke kosten inhoudelijk te toetsen ten opzichte van de omvang en de kwaliteit van het uitgebrachte rapport. In de Nota van Toelichting bij artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken wordt immers gesproken over marktwerking. Het uitgangspunt moet daarom zijn wat daadwerkelijk per uur is gefactureerd.

Verder dient verweerder de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport te verhogen met 19% BTW, zoals tussen partijen overigens niet langer in geschil is.

Het bovenstaande brengt mee dat voor het taxatierapport 2 uur maal € 78,50 per uur zal moeten worden vergoed, te vermeerderen met 19% BTW. De vergoeding voor het taxatierapport komt dus uit op € 186,83 inclusief BTW.

Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De totale proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase komt uit op een bedrag van € 404,83 (€ 218 + € 186,83). Uiteraard komt het reeds betaalde bedrag hierop in mindering.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder, met inachtneming van artikel 8:75 van de Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op

€ 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van

€ 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het bezwaar ten bedrage van € 404,83;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het beroep van eiseres ten bedrage van € 874;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 8 maart 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.