Rechtbank Arnhem, 07-04-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:1270 BQ0937, AWB 10/1156
Rechtbank Arnhem, 07-04-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:1270 BQ0937, AWB 10/1156
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 april 2011
- Datum publicatie
- 12 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2011:BQ0937
- Zaaknummer
- AWB 10/1156
Inhoudsindicatie
Artikel 6.24 Wet inkomstenbelasting 2001. Artikel 16 van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie. Drempelinkomen buitengewone uitgaven. Bij de vaststelling van het verzamelinkomen heeft verweerder terecht het van inkomstenbelasting vrijgestelde salaris van de echtgenoot van eiseres meegenomen, gelet op HR 4 februari 2011, 10/01513, LJN BP2997.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/1156
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 7 april 2011
inzake
[X], wonende te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor Den Haag,
Centraal Bureau I.F.B., verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H.66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.574, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.248. Tevens is bij beschikking € 365 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 maart 2010, ontvangen door de rechtbank op 26 maart 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2011 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde], gemachtigde en echtgenoot van eiseres, bijgestaan door ir. [A]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiseres is gehuwd met [gemachtigde] (hierna: de echtgenoot) en woont in Nederland. De echtgenoot was in het onderhavige jaar in dienst van het Europees Octrooi Bureau (hierna: EOB). Het salaris dat de echtgenoot van het EOB ontving was op grond van artikel 16, eerste lid, van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van de Europese Octrooiorganisatie (Trb. 1976, 101; hierna: het Protocol) vrijgesteld van nationale inkomstenbelasting.
2.2 In de aangifte IB/PVV 2006 heeft eiseres een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 13.774 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 22.248. Op het inkomen uit werk en woning heeft zij een persoonsgebonden aftrek van € 8.304 toegepast, dat bestaat uit een bedrag aan buitengewone uitgaven van € 7.641 en uit een bedrag van € 663 aan giften.
2.3 Bij de aanslagregeling heeft verweerder de persoonsgebonden aftrek gecorrigeerd op de grond dat voor eiseres voor buitengewone uitgaven een drempel geldt van € 20.403, gelet op het gezamenlijke drempelinkomen van
€ 177.420 van eiseres en haar echtgenoot, die in 2006 een vrijgesteld salaris van € 141.598 heeft ontvangen. Ook voor giften heeft verweerder de drempel hoger vastgesteld, rekening houdend met het gezamenlijk inkomen van eiseres en haar echtgenoot.
3. Geschil
3.1 In geschil is of de aanslag IB/PVV 2006 tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de berekening van de drempels voor buitengewone uitgaven en aftrekbare giften het vrijgestelde inkomen van de echtgenoot van eiseres dient te worden meegenomen.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 In artikel 16, eerste lid, van het Protocol is bepaald dat onder de voorwaarden en op de wijze zoals die worden vastgesteld door de Raad van Bestuur binnen een jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag, de in de artikelen 13 en 14 bedoelde personen zijn onderworpen aan een belasting ten gunste van de Organisatie op door de Organisatie betaalde salarissen en emolumenten. Van de datum waarop deze belasting ingaat af zijn deze salarissen en emolumenten vrij van nationale inkomstenbelasting. De Verdragsluitende Staten kunnen evenwel met deze salarissen en emolumenten rekening houden bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over inkomsten uit andere bronnen.
4.1.1 Ingevolge artikel 6.24, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), voorzover thans van belang, worden buitengewone uitgaven in aanmerking genomen voorzover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge het eerste lid, meer bedragen dan 11,5%, indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 6.783 te boven gaat. In het derde lid is bepaald, voorzover thans van belang, dat indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft, de buitengewone uitgaven worden samengevoegd. Over deze periode geldt voor de toepassing van het eerste en tweede lid in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek en wordt in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, het bedrag van € 6.783 vervangen door € 13.566.
4.1.2 In artikel 6.39, eerste lid, van de Wet IB 2001 is bepaald, voorzover thans van belang, dat andere giften in aanmerking worden genomen voorzover zij samen zowel € 60 als 1% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek te boven gaan, en vervolgens tot ten hoogste 10% van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek. Ingevolge het tweede lid worden indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft andere giften samengevoegd. Over deze periode geldt voor de toepassing van het eerste lid, in plaats van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek het gezamenlijke bedrag van de verzamelinkomens van de belastingplichtige en zijn partner vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek.
4.2 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte het van nationale inkomstenbelasting vrijgestelde salaris van haar echtgenoot heeft meegenomen bij de bepaling van de in aanmerking te nemen bedragen voor buitengewone uitgaven en giften. De in dit verband aangevoerde gronden stuiten alle evenwel af op de uitleg die volgens de Hoge Raad moet worden gegeven aan artikel 16, eerste lid, van het Protocol. Volgens deze uitleg staat deze bepaling er niet aan in de weg dat een op grond daarvan vrijgesteld salaris wordt meegenomen bij de vaststelling van de draagkracht in een geval als het onderhavige (vgl. Hoge Raad 4 februari 2011, 10/01513, LJN BP2997). Dat het in dit geval gaat om de partner van eiseres, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft derhalve terecht ook het vrijgestelde salaris van de echtgenoot van eiseres in aanmerking genomen. Het beroep is in zoverre ongegrond.
4.3 Namens eiseres zijn voorts gronden aangevoerd die betrekking hebben op – kort weergegeven – de gewijzigde fiscale positie van de echtgenoot van eiseres, die zowel het gevolg is van de invoering van de Wet IB 2001 in 2001 als van de wijziging van het beleid van de Belastingdienst ten opzichte van ambtenaren van internationale organisaties, zoals dat beleid nadien is vastgelegd in de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in 's-Gravenhage, inclusief Afzonderlijke overeenkomst (Trb. 2006, 155). Daarnaast zijn gronden aangevoerd die zien op de mogelijkheden voor de echtgenoot van eiseres om premies voor de volksverzekeringen af te dragen. Deze gronden – die met name betrekking hebben op het gelijkheidsbeginsel – hebben evenwel, zoals ter zitting ook is toegelicht en vastgesteld, geen betrekking op de onderhavige belastingaanslag van eiseres en kunnen dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van haar beroep. Ook de grond inzake de verdeling van de vermogensbestanddelen in box 3 tussen eiseres en haar echtgenoot kan niet leiden tot wijziging van de aanslag van eiseres. Anders dan namens eiseres is voorgesteld, kan die verdeling niet meer gewijzigd worden, omdat de aanslag van de echtgenoot van eiseres al onherroepelijk vaststaat.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 7 april 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.