Rechtbank Arnhem, 14-07-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:696 BR1984, AWB 10/3625
Rechtbank Arnhem, 14-07-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:696 BR1984, AWB 10/3625
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 14 juli 2011
- Datum publicatie
- 18 juli 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2011:BR1984
- Zaaknummer
- AWB 10/3625
Inhoudsindicatie
Conserverende aanslag IB/PVV voor aanmerkelijk belanghouder met Franse nationaliteit die remigreert naar Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat de conserverende aanslag, gelet op HR 20 februari 2009, BNB 2009/260c, niet in strijd is met het Belastingverdrag Nederland – Frankrijk en evenmin met het VWEU.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 10/3625
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 14 juli 2011
inzake
[X], wonende te [Z] (Frankrijk), eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 met dagtekening 30 oktober 2009 een conserverende aanslag (aanslagnummer: [000].P66) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een te conserveren bedrag van € 255.660.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 september 2010 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de conserverende aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 11 oktober 2010, welke door de rechtbank op dezelfde dag is ontvangen, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2011 te Arnhem.
Namens eiser is daar verschenen zijn gemachtigde drs. [gemachtigde], werkzaam bij [A] B.V. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [B] en mr. [C].
Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1 Eiser heeft uitsluitend de Franse nationaliteit en is geboren op 5 januari 1966.
Vanaf (in ieder geval) de jaren ’80 tot 30 november 2006 heeft eiser in Nederland gewoond.
2.2 Eiser houdt een aanmerkelijk belang in de besloten vennootschap [D] B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap is naar Nederlands recht opgericht. De feitelijke leiding van de vennootschap bevindt zich in Nederland.
2.3 Per 30 november 2006 is eiser geremigreerd naar Frankrijk. Eiser heeft zijn intrek genomen in de woning van partner aldaar.
2.4 In verband met zijn aanmerkelijk belang in de vennootschap en zijn emigratie is aan eiser de conserverende aanslag opgelegd. De ontvanger van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn heeft eiser ambtshalve uitstel van betaling verleend voor het volledige bedrag van de aanslag.
2.5 Eiser heeft met dagtekening 19 november 2009 pro forma bezwaar gemaakt tegen de conserverende aanslag. Het bezwaarschrift is door verweerder op 20 november 2009 ontvangen.
3. Geschil
3.1 Partijen stellen eenparig dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij verzoeken de rechtbank uitspraak te doen over het materiële geschil.
3.2 In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
3.2.1 Is de conserverende aanslag opgelegd in strijd met de goede verdragstrouw die voortvloeit uit het in 1974 inwerking getreden verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Frankrijk?
3.2.2 Is de conserverende aanslag opgelegd in strijd met de in artikel 43 respectievelijk 56 van het EG-verdrag (thans: de artikelen 43 en 63 van het VWEU) vastgelegde vrijheden, omdat eiser hetzij, wanneer hij na zijn emigratie naar Frankrijk een huwelijk zou aangaan een doorschuiffaciliteit als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onthouden, hetzij fiscale faciliteiten in dat geval bij besluit in plaats van bij wet worden toegekend zodat hem als emigrant minder rechtszekerheid worden geboden dan een inwoner van Nederland die in het binnenland verhuist?
3.2.3 Moet verweerder worden veroordeeld tot vergoeding van de integrale proceskosten van eiser wegens schending van de hoorplicht?
3.3 Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend, verweerder ontkennend.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaarschrift
4.1 De rechtbank is met partijen van oordeel dat uit de vastgestelde feiten volgt dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de conserverende aanslag van 30 oktober 2009. Ook overigens ontbreekt grond voor het oordeel dat eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen.
Belastingverdrag Nederland - Frankrijk
4.2 Ingevolge artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet IB 2001 wordt onder vervreemding van aandelen mede verstaan het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtige te zijn, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige voor de toepassing van de Belastingregeling voor het Koninkrijk of een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting wordt geacht geen inwoner van Nederland meer te zijn. Ingevolge artikel 4.46 van de Wet IB 2001 wordt een vervreemdingsvoordeel in dat geval geacht te zijn genoten op het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht, derhalve op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan de emigratie.
4.3 In zijn arrest van 20 februari 2009, nr. 42 701, BNB 2009/260c*, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een aanmerkelijkbelanghouder bij een heffing als de onderhavige die aanknoopt bij een geconstateerde vermogensaanwas die niet door vervreemding tot uitdrukking is gekomen en waarbij het vervreemdingsvoordeel wordt beschouwd te zijn genoten op het moment onmiddellijk voorafgaande aan de emigratie, in beginsel geen beroep kan doen op het belastingverdrag. Voorts heeft de Hoge Raad beslist dat een dergelijke heffing niet in strijd komt met de goede trouw die bij de uitlegging en de toepassing van artikel 13, paragraaf 4, van het belastingverdrag in acht moet worden genomen.
4.4 Eisers beroep op artikel 13, paragraaf 5, van het belastingverdrag slaagt evenmin. Op Frans verzoek beoogt de desbetreffende bepaling blijkens de Toelichtende Nota (Kamerstukken I/II 1973/74, 12 628, nr. 1) het heffingsrecht over de winst uit de vervreemding van aandelen en dergelijke in een onroerend goed-maatschappij, ongeacht of deze deel uitmaken van een aanmerkelijk belang, toe te wijzen aan het land waar de onroerende zaken zijn gelegen. Aangezien gesteld noch aannemelijk is geworden dat sprake is van dergelijke aandelen, valt de onderhavige heffing reeds op die grond niet onder het bereik van deze paragraaf. Het beroep van eiser op het belastingverdrag kan geen doel treffen.
Gemeenschapsrecht
4.5 Gelijktijdig met het opleggen van de bestreden aanslag is eiser op grond van artikel 25, achtste lid, van de Invorderingswet 1990 – kort gezegd – uitstel van betaling verleend voor de duur van tien jaar. Daarvoor hoeft geen verzoek te worden ingediend noch zekerheid te worden gegeven. Op grond van artikel 1b, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 kan onder meer het uitstel in geval van vervreemding als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, aanhef en onder e, Wet IB 2001 – waaronder de situatie van het sluiten van een huwelijk waarop eiser zich beroept – (uitsluitend) bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beëindigd of onder het stellen van voorwaarden worden herzien. Eerst bij de bekendmaking van een dergelijke beschikking kan worden beoordeeld of sprake is van een schending van het gemeenschapsrecht en kan een geschil daarover aan de belastingrechter worden voorgelegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het staat de rechter in belastingzaken dan niet vrij op een dergelijke geschil vooruit te lopen. Eisers beroep op het gemeenschapsrecht behoeft daarom geen bespreking.
Slotsom
4.6 Op grond van het voorgaande dient de conserverende aanslag te worden gehandhaafd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen (zie 4.1) en met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak geheel in stand laten.
5. Proceskosten
5.1 De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
5.2 Van de door eiser gestelde schending van de hoorplicht is geen sprake, aangezien een plaatsvervanger van eisers gemachtigde tijdens diens afwezigheid – naar verweerder geloofwaardig ter zitting heeft verklaard – na overleg met de behandelend ambtenaar heeft afgezien van een hoorgesprek. De op die grond gevraagde veroordeling van verweerder in de integrale proceskosten van eiser is reeds daarom niet toewijsbaar.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. M.J.A. Castelijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.J. Sangster griffier.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
deze uitspraak te tekenen
Uitgesproken in het openbaar op: 14 juli 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.