Home

Rechtbank Arnhem, 25-10-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2235 BU2904, AWB 11/1008

Rechtbank Arnhem, 25-10-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2235 BU2904, AWB 11/1008

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
25 oktober 2011
Datum publicatie
31 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BU2904
Zaaknummer
AWB 11/1008

Inhoudsindicatie

Bezwaar tegen aanslag tot behoud van rechten volledig toegewezen. Geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding, hoewel correctie deels op verkeerde lezing van aangifte berustte.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/1008

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 25 oktober 2011

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 met dagtekening 23 oktober 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met aanslagnummer [000].H.56 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.496 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.743.

Eiser heeft bij brief van 3 december 2008, door verweerder op dezelfde dag ontvangen, bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en verzocht om een proceskostenveroordeling.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2011 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.384 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.743. Aan eiser is een proceskostenvergoeding toegekend van € 241,50 (1,5 punt x € 161).

Eiser heeft daartegen bij brief van 16 maart 2011, door de rechtbank op dezelfde dag ontvangen, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2011 te Arnhem.

Eiser en zijn gemachtigde [gemachtigde] zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].

2. Feiten

Eiser heeft voor het jaar 2005 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.384 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.743. Daarbij heeft eiser rekening gehouden met € 6.854 rente ter zake van schulden en kosten van geldleningen voor de eigen woning en € 1.560 aan persoonsgebonden aftrek. De totale eigenwoningschuld bedroeg volgens de aangifte € 138.213.

In het kader van de aanslagregeling heeft verweerder bij brief van 20 juni 2007 onder meer het volgende geschreven aan de gemachtigde van eiser:

“Om de aangifte van uw cliënt te kunnen beoordelen, vraag ik u aanvullende informatie te verstrekken. Hierna leest u om welke informatie het gaat.

Inkomen uit werk en woning (box 1)

Eigen woning: verhoging hypotheek of geldlening

Uit de aangifte van uw cliënt blijkt dat uw cliënt zijn hypotheek heeft verhoogd of een nieuwe lening heeft afgesloten om zijn woning te financieren. Om te kunnen beoordelen of de (hypotheek)rente volledig aftrekbaar is, verzoek ik u mij de volgende informatie te sturen:

- Een kopie van de geldleningovereenkomsten (...).

- Het betreffend advies/offerte en de eventueel daarop betrekking hebbende correspondentie.

- De offertes met betrekking tot de leningen en het tegoed.

- Indien de gelden niet voor de woning zijn besteed, verzoek ik u aan te geven waar de gelden aan zijn besteed met de daarbij behorende schriftelijke bewijsstukken.

- Ter zake van deze lening(en) verzoek ik u om het jaaroverzicht van de leningen met daarop vermeld de hoogte van de lening(en) aan het begin en eind van het jaar met daarbij de vermelding welke bedragen in de aangifte in aftrek zijn te brengen.

(...)

Indien de leningen inmiddels zijn afgewikkeld, dan verzoek ik u alle daarop betrekking hebben correspondentie mee te zenden.

Uw reactie

Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 11 juli 2007 toe te sturen.”.

In reactie hierop heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 12 oktober 2007 aan verweerder meegedeeld dat de lening in 2005 niet is verhoogd en dat ook geen nieuwe lening is afgesloten. Bij die brief heeft de gemachtigde van eiser het jaaroverzicht 2005 betreffende de lening bij [A] BV verstrekt. Volgens dat overzicht bedroeg het saldo van deze lening ultimo 2004 € 145.066,87 en ultimo 2005 € 152.261,13 en de rente voor dat jaar € 7,194,26. Ook staat daarop vermeld dat de rente is bijgeschreven.

Bij brief van 23 oktober 2007 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser onder meer het volgende geschreven:

“Bij uw brief heeft u een gedeelte van de gevraagde informatie ter zake van de lening eigen woning verstrekt. Ik verzoek u de overige in mijn brief van 10 juni 2007 gevraagde informatie te verstrekken.

(...)

Ik verzoek u aan te geven wat de reden is dat zowel voor uitgeleend als ingeleend bij [A]. Dit is van belang voor de beoordeling van het geheel.

(...)

Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 10 november 2007 toe te sturen.”.

Bij brief van 9 november 2007 heeft eiser verweerder in reactie daarop het volgende geschreven:

“(…)

Eigen woning

De woning destijds (voor 2001) aangekocht en de lening eigen woning is aangegaan voor financiering aankoop. De aangiften t/m 2004 zijn door uw dienst beoordeeld en conform vastgesteld. Bovendien beschikt u reeds over hetgeen contractueel tussen [A] BV en dhr [X] is overeengekomen (derhalve de inhoud van de lening).

Wij vinden uw verzoek om “wanneer de gelden niet voor de woning zijn besteed, aan te geven waar de gelden aan zijn besteed met bijhorende schriftelijke bewijsstukken” onbegrijpelijk. Zoals uit de stukken blijkt is de lening verstrekt voor de financiering aankoop van de eigen woning en zijn de gelden aan de woning besteed.

Zoals uit de stukken (en aangiften) blijkt is er geen bank die “een hypotheek op de woning van dhr [X] heeft verkregen”. Er zijn geen gelden door een bank aan dhr [X] verstrekt. Uit de stukken (en aangiften) blijkt het verloop en de betalingen betreffende de lening eigen woning bij [A] BV.

Box III

Het is u bekend dat gelden in depot worden gestort om te dienen ter waarborg voor de geldverstrekker(…)”.

Bij brief van 22 november 2007 heeft verweerder zijn verzoek aan eiser om diverse stukken over te leggen, herhaald. Daarin heeft verweerder opnieuw verzocht om aan te geven wat de reden is dat zowel geld is uitgeleend als ingeleend van [A] BV.

Bij brief van 13 december 2007 heeft de gemachtigde van eiser onder meer het volgende aan verweerder geschreven:

“De woning is destijds (al voor 2001) aangekocht en de lening eigen woning ([A] BV) is aangegaan voor financiering aankoop. Dat is de reden waarom is geleend van [A] BV.

(...)

Box III-tegoed

Uit de u ter beschikking staande stukken en informatie is het u bekend dat gelden in depot zijn gestort om te dienen ter waarborg voor de geldverstrekker. Om uw woorden te gebruiken is dat waarom is “uitgeleend” aan [A] BV.”.

Bij brief van 25 maart 2008 heeft verweerder de gemachtigde van eiser opnieuw verzocht om de gevraagde stukken over te leggen.

Daarop heeft de gemachtigde van eiser gereageerd bij brief van 19 juni 2008. Daarin heeft hij onder meer het volgende geschreven:

“ Wij hebben u middels onze brief d.d. 13 december 2007 geïnformeerd en u diverse stukken toegezonden. (...) Wij verzoeken u per omgaande de aanslag 2005 conform de ingediende aangifte vast te stellen, dan wel gemotiveerd en gespecificeerd aan te geven dat de door u gevraagde meerdere informatie (voor zover deze niet reeds tot uw beschikking staan) voor de beoordeling van uw aangifte over 2005 nog tot uw beschikking dienen komen te staan.”.

In een brief aan de gemachtigde van eiser van 8 oktober 2008 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de lening nog niet alle informatie was verstrekt en in verband met de naderende verjaringstermijn tot behoud van rechten de in aftrek gebrachte aangegeven rente met € 1.000 zou worden gecorrigeerd.

In het kader van de aanslagregeling heeft verweerder in verband met de rentecorrectie het bedrag dat als persoonsgebonden aftrek door eiser in aftrek is gebracht met € 112 verminderd tot € 1.448. Rekening houdend met genoemde correcties heeft verweerder het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 6.496. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is door verweerder in overeenstemming met de aangifte vastgesteld op € 1.743. De aanslag is opgelegd met dagtekening 23 oktober 2008 en bedroeg voor verrekening van voorheffingen € 0.

Eiser heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt.

In de motivering van de uitspraak op bezwaar, opgenomen in een brief van 16 december 2010, heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser onder meer het volgende geschreven:

“ Gezien het feit dat het hier om een relatief gezien gering bedrag gaat en van de bestreden renteaftrek na 2005 geen sprake meer is, wil ik uit praktische overwegingen uw bezwaar honoreren. Dat wil zeggen dat ik ondanks het feit dat ik, door uw gebrek aan medewerking, niet heb kunnen toetsen in hoeverre de hypotheekverhoging en de in rekening gebrachte hypotheekrenteaftrek terecht in de aangifte is opgenomen, het belastbaar inkomen uit werk en woning zal terugbrengen naar de bedragen zoals deze in de oorspronkelijke aangifte zijn aangegeven.”.

In een brief van 23 februari 2011 heeft verweerder in reactie op een brief van eiser van 9 februari 2011 onder meer het volgende geschreven:

“ U merkt in uw brief op dat de eigen woning schuld ultimo 2004 en 2005 gelijk is gebleven, dat ben ik met u eens. In de aangifte voor het jaar 2004 wordt een waarde eigen woning vermeld van € 99.378 (...), deze is in 2005 € 198.903. Ik had deze waarden met elkaar verwisseld. Mijn excuses daarvoor.”.

3. Geschil en standpunten van partijen

In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de behandeling van het bezwaar. Volgens eiser is aan het bezwaar volledig tegemoet gekomen en heeft verweerder excuses aangeboden voor het verwisselen van waarden. Volgens eiser komt hij daarom in aanmerking voor een integrale proceskostenvergoeding. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser alleen voor een forfaitair berekende vergoeding in aanmerking komt, omdat eiser niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een belang had bij de behandeling van zijn bezwaar vanwege de verzilveringsregeling als opgenomen in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 29 maart 2004, Stb., nr. 152.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende en voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Verweerder heeft aan eiser voor de kosten van de behandeling van het bezwaar op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) een forfaitaire kostenvergoeding van € 241,50 (1,5 punt x € 161) toegekend. Eiser klaagt over de hoogte van het toegekende bedrag.

Artikel 2, derde lid, van het Besluit biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (HR 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802, BNB 2007/260). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit (HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975, BNB 2011/103).

In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Uit de in onderdeel 2. van deze uitspraak opgenomen briefwisseling blijkt dat verweerder eiser diverse malen om informatie heeft gevraagd over de in aftrek gebrachte rente. Daaruit blijkt niet dat eiser die informatie op enig moment heeft verstrekt. Eiser heeft tegenover de betwisting van verweerder ook niet aannemelijk gemaakt dat die informatie eerder wel is verstrekt. Verweerder was daarom gerechtigd tot behoud van rechten de renteaftrek te corrigeren. Verweerder heeft daarbij niet de volledige renteaftrek gecorrigeerd, maar slechts een deel daarvan, te weten € 1.000. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat uit informatie van de FIOD naar voren was gekomen dat sprake was van een hypotheekconstructie, maar dat uit de aangifte over een later jaar bleek dat eiser zijn als hypotheekschuld opgevoerde schuld, na verkoop van zijn woning, in 2005 had afgelost en dat hij gelet op het geringe financiële belang dat met de correctie gemoeid was, toen besloten heeft aan het bezwaar tegemoet te komen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Van een situatie als genoemd in HR 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802, die verweerder zou verplichten om de kosten van het bezwaar integraal te vergoeden, is dus geen sprake.

Ook van een situatie als bedoeld in HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975 is geen sprake. Hieraan doet niet af dat verweerder heeft erkend dat hij aanvankelijk ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de eigenwoningschuld in 2005 was verhoogd. Er is immers geen reden om aan te nemen dat verweerder al eerder de hypotheekrenteaftrek had beoordeeld en akkoord had bevonden en de correctie voor dit jaar dus uitsluitend op een onzorgvuldige lezing van de aangifte berustte.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat om een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Eisers beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ter zake van de behandeling van het beroep.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 25 oktober 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.