Home

Rechtbank Arnhem, 27-10-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2264 BU3094, AWB 09/3291

Rechtbank Arnhem, 27-10-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2264 BU3094, AWB 09/3291

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
27 oktober 2011
Datum publicatie
2 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BU3094
Zaaknummer
AWB 09/3291

Inhoudsindicatie

Kosten voor betekening van het dwangbevel terecht in rekening gebracht, nu belanghebbende de vaststellingsovereenkomst over de betaling van openstaande belastingschulden niet volledig is nagekomen. De ontvanger hoefde voor het nemen van invorderingsmaatregelen niet de beslissing op het administratief beroep over de weigering van een nieuwe betalingsregeling af te wachten. Verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, nu de overschrijding niet aan verweerder is te wijten en het verzoek niet ziet op overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 09/3291

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 27 oktober 2011

inzake

ing. [X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking van 30 juni 2009 aan eiser € 7.407 aan kosten in rekening gebracht voor het betekenen van een dwangbevel tot betaling van een aansprakelijkheidsschuld van € 110.636.

Eiser heeft daartegen tijdig bij brief van 10 juli 2009, door verweerder ontvangen op 14 juli 2009, bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2009 het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 12 augustus 2009, ontvangen door de rechtbank op 13 augustus 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2010. Namens eiser is daar verschenen mr. [gemachtigde] en namens verweerder mr. [gemachtigde]. De gemachtigde van eiser heeft daar een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De zaak is daar gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] (hierna ook: [Y]), met kenmerk AWB 09/3292. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om de primaire gedingstukken, waaronder de beschikkingen aansprakelijkstelling, de aanmaningen en de dwangbevelen, over te leggen. De gemachtigde van eiser is in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Op 1 juni 2010 heeft de rechtbank het schorsingsbesluit en afschriften van het proces-verbaal van de zitting aan partijen toegezonden.

Bij brief van 8 juni 2010 heeft de gemachtigde van eiser nadere inlichtingen verstrekt.

Bij brief van 14 januari 2011 heeft verweerder de gevraagde stukken aan de rechtbank toegezonden. Afschriften van deze stukken zijn bij brief van 7 februari 2011 in afschrift verstrekt aan de gemachtigde van eiser.

Bij brief van 7 februari 2011 heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd voor het doen van uitspraak zonder dat een nadere zitting heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft deze toestemming verleend op 9 februari 2011. Omdat noch eiser noch zijn gemachtigde toestemming heeft verleend om zonder een nadere zitting uitspraak te doen, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting hervat op 22 september 2011 te Arnhem. De zaak is daar opnieuw gelijktijdig behandeld met de zaak van [Y] met kenmerk AWB 09/3292. Namens eiser is daar verschenen de gemachtigde mr. [gemachtigde]. Verweerder is daar, met voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen.

2. Feiten

Eiser en zijn echtgenote [Y] waren beiden vennoot van VOF [A] (hierna: de VOF). Op 31 mei 2007 is de VOF ontbonden.

Door de VOF zijn in de jaren 2006 en 2007 diverse belastingaanslagen loonheffing en omzetbelasting niet volledig betaald.

Eiser is bij beschikking van 16 augustus 2007 op grond van artikel 33, eerste lid, letter a, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) en/of artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen en premiebesluiten hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden en premieschulden van de VOF. Daarnaast is eiser op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW aansprakelijk gesteld voor de kosten en rente die verband houden met de belastingschuld, alsmede voor de in verband met de belastingaanslagen opgelegde bestuurlijke boetes.

Op 3 juni 2008 heeft een executoriale verkoop plaatsgevonden ten laste van onder anderen de VOF, eiser en [Y].

Op 20 oktober 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds eiser, [Y] en hun gemachtigde mr. [gemachtigde], en anderzijds namens het Ministerie van Financiën, de heer [B] en mevrouw mr. [C], en namens verweerder mr. [gemachtigde] en mevrouw [D]. Er zijn bij die gelegenheid afspraken gemaakt over de betaling van de openstaande belastingschulden, waaronder de aansprakelijkheidsschulden van de VOF. Wat betreft eiser en zijn echtgenote ging het om een bedrag van € 162.626,00. De afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een overeenkomst van 26 november 2008. Daarin staat onder meer vermeld:

“(i) er vindt op 1 december 2008 een betaling plaats van een bedrag ineens van € 90.000, zoals hiervoor verwoordt;

(ii) er vindt op 1 januari 2009 een betaling plaats van een bedrag ineens van € 50.000;

(iii) (...)

(iv) ter zake van de dan resterende belastingschuld vindt betaling plaats in vierentwintig gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste termijn vervalt in januari 2009;

(v) (...)

(vi) de lopende verplichting over de maand september 2008 tot een bedrag van € 4.698,= wordt voldaan uiterlijk op 1 december 2008;

(...)

(xi) bij het niet nakomen van bovenstaande afspraken zal de ontvanger overgaan tot het treffen van invorderingsmaatregelen;

(xii) Bij nakoming van het hiervoor overeengekomene zullen voor onderhavige belastingschuld geen invorderingsmaatregelen worden getroffen en is de invordering derhalve geschorst.”

Eiser en [Y] zijn vervolgens de onder (ii) en (vi) gemaakte betalingsafspraken niet nagekomen. De gemachtigde van eiser heeft bij brief van 6 maart 2009 een nieuwe betalingsregeling voorgesteld aan verweerder. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 19 maart 2009. Tegen deze beslissing heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 26 maart 2009 administratief beroep ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst. Dat beroep is niet als zodanig in behandeling genomen.

Op 17 april 2009 is het beroep tegen de aansprakelijkstelling ingetrokken.

Met dagtekening 11 juni 2009 is eiser aangemaand het openstaande bedrag van de aansprakelijkheidsschuld ad

€ 110.636 te voldoen. Daarbij is € 14 aan vervolgingskosten in rekening gebracht.

Met dagtekening 30 juni 2009 is per post een dwangbevel aan eiser betekend. Bij het dwangbevel is € 7.407 aan kosten in rekening gebracht.

3. Geschil

In geschil is of aan eiser wegens de betekening van het dwangbevel terecht kosten in rekening zijn gebracht. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder beantwoordt die vraag bevestigend.

Eiser stelt dat hij met de brief van 26 maart 2009 administratief beroep heeft ingesteld tegen de afwijzende beslissing op het verzoek om uitstel van betaling met gelijktijdige toekenning van een betalingsregeling. Volgens eiser had verweerder op grond van artikel 25 van de Leidraad Invordering 2008 uitstel van betaling moeten verlenen zolang op het administratief beroep nog niet is beslist. Volgens eiser heeft de betekening van het dwangbevel en daarmee ook het in rekening brengen van vervolgingskosten ten onrechte plaatsgevonden.

De gemachtigde van eiser heeft ter zitting erkend dat in de bezwaarfase niet is verzocht om te worden gehoord en heeft daarop zijn beroepsgrond inhoudende dat de hoorplicht is geschonden, ingetrokken.

Verweerder stelt dat, nu de betalingsafspraken niet zijn nagekomen, terecht invorderingsmaatregelen zijn getroffen. Volgens verweerder is sprake van trainering van de invordering. Volgens verweerder zijn de betekeningskosten terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.

Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van 26 maart 2009 ten onrechte niet als administratief beroep in behandeling is genomen. Tussen partijen is evenmin in geschil dat, als de kosten van betekening terecht in rekening zijn gebracht, de hoogte van het in rekening gebrachte bedrag overeenstemt met de wettelijke bepalingen.

4. Beoordeling van het geschil

Regelgeving

Op grond van artikel 3 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling € 38 in rekening gebracht verhoogd met € 3 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat, met dien verstande dat niet meer verschuldigd is dan € 11.246.

Op 26 maart 2009 bepaalde Leidraad invordering 2008 (hierna: de Leidraad) onder meer het volgende:

“25.7. Administratief beroep

25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door directeur

Als de ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een verleend uitstel beëindigt, kan de belastingschuldige daartegen administratief beroep instellen bij de directeur. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.

Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen.

25.7.2. Beroepsfase uitstel

Met overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de regeling geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift tien dagen bedraagt. Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

(...)

25.7.5. Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger

Als de belastingschuldige bij de ontvanger bezwaar maakt tegen de beslissing op het verzoek om uitstel of voor dezelfde belastingschuld een herhaald verzoek om uitstel indient, dan behandelt de ontvanger dit als een beroepschrift.

Als de ontvanger op dat moment aanleiding ziet tot een voor de belastingschuldige gunstigere beslissing, geeft hij echter een nieuwe beschikking. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep gaan bij de directeur.”

Ingevolge art. 1.1.4. van de Leidraad geldt deze bepaling ook voor aansprakelijkgestelden.

In artikel 75.6 van de Leidraad is, voor zover hier van belang, over de verschuldigdheid van vervolgingskosten bepaald:

“Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet verschuldigd in de volgende gevallen:

(...)

- Als er achteraf bezien al voor het in rekening brengen van de kosten om beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te schorten. Hierbij valt te denken aan:

- een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

(...)

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten. In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening gebracht als sprake is van trainering van de invordering.”.

Beschouwing

De vraag is of de kosten voor de betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. De belasting die onbetaald is gebleven, is de belasting die onderwerp is van de overeenkomst van 26 november 2008 als geciteerd onder 2. In die overeenkomst is een betalingsregeling opgenomen voor onder meer belastingschulden waarvoor eiser aansprakelijk is gesteld. De hoogte daarvan is niet in geschil. Artikel XI van de overeenkomst voorziet er in dat verweerder tot invordering mocht en kon overgaan als de daarin opgenomen bepalingen niet zouden worden nagekomen. Vast staat dat eiser de daarin opgenomen betalingsafspraken niet volledig is nagekomen. Dat eiser redelijkerwijs niet meer gehouden kon worden aan de overeenkomst, is niet gesteld of gebleken. Verweerder heeft zich daarom in beginsel terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van de bepalingen van de overeenkomst van 26 november 2008 invorderingsmaatregelen kon treffen voor het openstaande bedrag van de schulden.

Dat eiser administratief beroep had ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst maakt het voorgaande niet anders. Door de overeenkomst van 26 november 2008 te sluiten heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om, indien de betalingsafspraken niet zouden worden nagekomen, wederom uitstel van betaling te vragen dan wel een betalingsregeling voor te stellen. Verweerder was dan ook redelijkerwijs niet gehouden om in dit geval gedurende de behandeling van het beroepschrift uitstel van betaling te verlenen op grond van artikel 75.6 juncto artikel 25.7, lid 1, 2 en 5 van de Leidraad. De andersluidende opvatting van eiser dient dan ook te worden verworpen.

Uit het voorgaande volgt dat de kosten die verband houden met de betekening van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Gelet hierop dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Verzoek tot schadevergoeding

De gemachtigde van eiser heeft ter zitting van 22 september 2011 verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Volgens de gemachtigde is de redelijke termijn per 14 juli 2011 (twee jaar na ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder) geschonden. De gemachtigde heeft ter zitting van 22 september 2011 expliciet verklaard dat het verzoek om schadevergoeding zich beperkt tot de termijn die verweerder heeft gebruikt om op het bezwaar van eiser te beslissen en niet ziet op overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank.

In een belastinggeschil is in beginsel sprake van overschrijding van de redelijke termijn, indien het geschil niet binnen twee jaar is beslecht (vlg. HR 22 april 2005, nr. 37 984, LJN AO9006, BNB 2005/337). De redelijke termijn is aangevangen op 14 juli 2009, de dag waarop het bezwaarschrift van eiser door verweerder is ontvangen (zie r.o. 3.3.3. van HR 10 juni 2011, 09/05112, LJN BO5080, V-N 2011/31.5). Vanaf die dag tot aan het doen van deze uitspraak door de rechtbank zijn ruim twee jaar verstreken. Dat rechtvaardigt het vermoeden dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.

Nu de gemachtigde van eiser klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn die aan verweerder is te wijten, moet verweerders aandeel in deze overschrijding worden vastgesteld. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting nog aangevoerd, dat als de zaak zou worden teruggewezen naar verweerder in verband met schending van de hoorplicht, de volledige overschrijding van de redelijke termijn aan verweerder moet worden toegerekend.

Eiser heeft bezwaar gemaakt bij brief van 10 juli 2009, door verweerder ontvangen op 14 juli 2009. Verweerder heeft daarop beslist bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2009, derhalve binnen een week. Eiser heeft zijn beroepsgrond over schending van de hoorplicht ingetrokken. Terugwijzing in verband daarmee is dus niet aan de orde. Er is dus geen reden om aan te nemen dat van een langere termijn zou moeten worden uitgegaan. Uit het voorgaande volgt dat van een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase geen sprake is.

Gelet op het voorgaande dient het verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn te worden afgewezen.

6. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

7. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 27 oktober 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.