Home

Rechtbank Arnhem, 10-11-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2348 BU4012, AWB 11/964

Rechtbank Arnhem, 10-11-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2348 BU4012, AWB 11/964

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 november 2011
Datum publicatie
11 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BU4012
Zaaknummer
AWB 11/964

Inhoudsindicatie

IB. Aanmerkelijk belang. Verkoop aanmerkelijk belang pakket aandelen. Tot de verkrijgingsprijs van die verkochte aandelen behoort de waarde van een bij de verkrijging van de aandelen overgenomen schuld. Inspecteur maakt niet aannemelijk dat ter zake van die overgenomen en afgeloste schuld een regresvordering op de oud-aandeelhouder is ontstaan. Het deel van de opbrengst dat bij notaris in depot wordt gehouden dient onmiddellijk (bij de vervreemding) in de heffing te worden betrokken; uitstel is niet toegestaan. Kosten met betrekking tot de verkoop zijn niet aannemelijk gemaakt en komen daarom niet in mindering op de opbrengst.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/964

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

10 november 2011

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [000].H.26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.124 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 589.421. Tevens is bij beschikking € 21.074 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 februari 2011 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.124 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 454.522. De beschikking heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 16.170.

Eiser heeft daartegen bij brief van 10 maart 2011, ontvangen door de rechtbank op 11 maart 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2011 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van [A] en bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

[B] (hierna: [B]) heeft bij onderhandse akte van 22 en 28 augustus 1989 een bedrag van ƒ 306.000 geleend aan [A] (hierna: [A]). Bij akte van 26 maart 1992 heeft [A] zijn aandelen in [C] BV tot zekerheid voor deze geldlening verpand aan [B].

Op 2 december 1999 is een koopovereenkomst gesloten tussen [B] en eiser, waarbij door [B] aan eiser zijn verkocht 30% van de aandelen in [C] BV. In de koopovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“De koper erkent hierbij te hebben gekocht de aandelen in [C] b.v. genummerd 21 t/m 50 voor de koopprijs van fl 230.000 en de gelden voorzover verschuldigd uit hoofde van de aangehechte akte van verpanding aandelen [C] b.v. gedateerd 26 maart 1992 verleden bij notaris [D] te [Q]. De verkoper verkoopt deze aandelen in zijn hoedanigheid als pandnemer aangezien de pandgever [A] in gebreke is gebleven tot het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van voornoemde pandovereenkomst. De koper stelt zich hierbij onvoorwaardelijk garant ten aanzien van de verplichtingen welke uit deze akte van verpanding voortvloeien. Het is aan de koper bekend dat de rente over de verplichtingen voortvloeiend uit de akte van verpanding 8% per jaar bedraagt. Dat er sinds het ondertekenen van deze akte geen rente aan de verkoper is betaald. Dat er bij het ondertekenen van deze overeenkomst een bedrag openstaat bestaande uit hoofdsom en renten ten bedrage van circa

fl 550.000,00. Koper en verkoper komen hierbij uitdrukkelijk overeen dat de schuld uit hoofde van de verpandingsakte niet eerder opeisbaar is nadat de koper zijn aandelen aan een derde heeft verkocht. De voornoemde schuld aan verkoper zal nooit hoger kunnen zijn dat hetgeen koper voor zijn aandelen mocht ontvangen. Mocht dit het geval zijn dan is de koper gerechtigd eerst zijn investering van Fl 230.000 te verrekenen met voornoemde schuld uit hoofde van de verpandingsakte..(…)”

Bij leveringsakte van 21 december 1999 zijn de aandelen door [A] aan eiser geleverd.

Tot de stukken van het geding behoort een brief van 18 januari 2000 van [B] aan eiser. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

“Would kindly inform you that I have transferred my title regarding the “overeenkomst” dated 2 December 1999 between yourgoodself and me to: [E] INC. Represented by the Law Offices of Mr. [F] (…)”

Tot de stukken van het geding behoort voorts een brief van 22 februari 2000 aan eiser van advocatenkantoor [F]. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

“Our firm represents [E], Inc. in a legal action in the United States against Mr. [B], preceeding in the Superior Court of the County of [R], [S]. Please be advised that, in partial settlement of the referenced claim, Mr. [B] has transferred to my client his interest in the note against you relative to the December 2, 1999, Agreement and [C] b.v stock transfer which transpired between the two of you. My client now stands in the position of Mr. [B] with respect to the benefits and obligations under the December 1999 Agreement. (…)”

Bij leveringsakte van 22 maart 2002 zijn alle aandelen in [C] BV geleverd aan vier kopers voor een bedrag van in totaal

€ 2.010.115,91. Na aftrek van op de verkoop rustende kosten bedraagt eisers aandeel in de verkoopopbrengst € 558.891. In de leveringsakte is bepaald dat van de totale koopsom een bedrag van € 272.268 in depot zal worden gehouden bij een notaris. Na aftrek van het in depot gehouden deel en enkele verrekeningen heeft eiser op 25 maart 2002 een bedrag van

€ 476.258 ontvangen.

Op 27 maart 2002 zijn door eiser twee betalingen gedaan aan [F]: een bedrag van € 300.521 met als omschrijving ‘final settlement [C]’ en een bedrag van € 27.577 aan advocaatkosten. Tot de gedingstukken behoort een nota van voornoemde [F] van 12 maart 2002, waarin aan eiser USD 24.000 in rekening wordt gebracht. Voor zover van belang, is op de nota vermeld:

“For services rendered, Court costs and expense reimbursement regarding [E] Inc. v. [C] b.v.”

In 2006 heeft eiser alsnog zijn volledige aandeel in het depot ontvangen (na aftrek van kosten en verrekeningen € 83.206). Op dat depot zijn geen bedragen wegens balansgaranties of schadevergoedingen in mindering gebracht. Eiser heeft een bedrag van € 82.000 in zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2006 als inkomen uit aanmerkelijk belang opgenomen.

Eiser heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.124 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 34.923. Het aangegeven inkomen uit aanmerkelijk belang is als volgt berekend. Vervreemdingsprijs € 558.891 minus verkrijgingsprijs € 432.467 = winst € 126.424. De verkrijgingsprijs bestaat volgens eiser uit het bij aankoop betaalde bedrag van € 104.369 (fl 230.000) + aflossing schuld € 300.521 + betaalde advocaatkosten € 27.577 = € 432.467. Hiervan is volgens eiser € 432.467 in 2002 belast en is € 82.000 (nabetaling verminderd met kosten) in 2006 belast.

Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd met een bedrag van € 554.498. Daarbij is verweerder uitgegaan van een overdrachtsprijs van € 568.111 en een verkrijgingsprijs van € 13.613.

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het voordeel uit aanmerkelijk belang verminderd tot € 454.522. Verweerder gaat daarbij uit van een overdrachtsprijs van € 558.891 en een verkrijgingsprijs van € 104.369.

3. Geschil

In geschil is of de aanslag terecht en tot een juist bedrag is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of het bedrag van

€ 300.521 en het bedrag van € 27.577 onderdeel zijn van de verkrijgingsprijs van de aandelen en of het bij de notaris in depot gehouden bedrag moet worden belast in 2002 of in 2006.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Wettelijk kader

Artikel 4.20 van de Wet IB 2001 bepaalt het volgende:

“Onder overdrachtsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de vervreemding, verminderd met de ten laste van de vervreemder komende kosten.”

In artikel 4.21 van de Wet IB 2001 is onder meer het volgende bepaald:

“Onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten.”

Artikel 4.28, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt:

“Indien een overdrachtsprijs uit een of meer termijnen bestaat waarvan het aantal of de omvang op het tijdstip van de vervreemding nog niet vaststaat, wordt een geschatte overdrachtsprijs in aanmerking genomen.”

Op grond van artikel 4.29 van de Wet IB 2001 wordt de overdrachtsprijs aangepast indien na het tijdstip van vervreemding de overdrachtsprijs wordt verhoogd of verlaagd.

Artikel 4.46, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt het volgende:

“Vervreemdingsvoordelen worden geacht te zijn genoten op het tijdstip van de vervreemding.”

4.2. Vernietiging wegens overschrijding uitspraaktermijn

Eiser heeft erover geklaagd dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar fors is overschreden en bepleit dat verweerder om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat eiser bepleit dat vanwege de termijnoverschrijding de correctie zou moeten vervallen. Dit standpunt vindt geen steun in het recht. Eiser had bovendien beroep kunnen instellen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.

4.3. Standpunten partijen

Eiser is van mening dat het voordeel uit aanmerkelijk belang € 126.424 bedraagt, waarvan terecht in het onderhavige jaar

€ 34.923 en in 2006 het restant is aangegeven. Op de bij uitspraak op bezwaar vastgestelde winst uit aanmerkelijk belang dient volgens eiser een bedrag van € 328.098 in mindering te worden gebracht, zijnde het bedrag van een van [A] overgenomen schuld aan [B] en de advocaatkosten. Volgens verweerder is voor de aandelen een bedrag van

ƒ 230.000/€ 104.369 betaald en wordt er daarnaast een betaling op termijn overeengekomen voor de schuld van [A] aan [B]. Door betaling van die schuld krijgt eiser volgens verweerder een vordering op [A] die in box 3 valt.

4.4. Verkrijgingsprijs / betaling € 300.521

De rechtbank overweegt met betrekking tot de betaling van € 300.521 het volgende. Eiser heeft na verkoop van de aandelen in [C] BV ter afwikkeling van de door hem in 1999 gesloten overeenkomst een bedrag van € 300.521 door tussenkomst van [F] betaald aan [E] INC. Dit bedrag bestaat uit het in de koopovereenkomst van 2 december 1999 genoemde bedrag van

fl 550.000 (€ 249.579) verhoogd met 8% rente (€ 50.942) over de periode tot aan de dag van betaling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser, gelet op de tekst van de koopovereenkomst van 2 december 1999, de brieven van [B] en [F] aan eiser, de verklaring van [A] ter zitting dat hij van zijn verplichtingen jegens [B] door de schuldoverneming werd bevrijd en de betaling door eiser van het bedrag van € 300.521 voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser ter verkrijging van de aandelen in [C] naast het in contanten betaalde bedrag tevens de schuld van [A] aan [B] heeft overgenomen. Het bedrag van € 249.579 (fl 550.000) behoort daarom tot de verkrijgingsprijs van de aandelen omdat sprake is van schuldoverneming.

De rechtbank merkt hierbij op dat oprentingslasten (€ 50.942) van de overgenomen schuld weliswaar geen onderdeel uitmaken van de verkrijgingsprijs van de aandelen, maar moeten worden aangemerkt als kosten als bedoeld in artikel 4.15 van de Wet IB 2001. De betaling van die rente is blijkens de overeenkomst van 2 december 1999 afhankelijk van de voorwaarde dat eiser bij doorverkoop van de aandelen een opbrengst realiseert die voldoende is om de schuld (met inbegrip van de rente) te voldoen. Aan die voorwaarde is in het jaar 2002 voldaan; in dit jaar vindt ook betaling van de rente plaats. Artikel 4.15, derde lid, van de Wet IB 2001 brengt dan met zich dat die oprentingslasten alsnog in het jaar 2002 aftrekbaar zijn.

Verweerder neemt het standpunt in dat eiser met betrekking tot de schuldoverneming een regresvordering tegenover [A] heeft. Anders dan verweerder heeft aangevoerd, valt dat niet in de overeenkomst van 2 december 1999 te lezen. Van een garantiestelling waaruit een regresvordering jegens [A] zou voortvloeien is, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, geen sprake. Nu verweerder geen andere argumenten heeft aangedragen voor zijn standpunt, moet dit worden verworpen.

4.5. Verkrijgingsprijs / betaling € 27.577

Met betrekking tot de door eiser betaalde advocaatkosten van € 27.577 overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit bedrag tot de verkrijgingsprijs van de aandelen [C] BV behoort. De omschrijving van de verrichte werkzaamheden op de nota van de advocaat geeft geen inzicht in de aard van de verrichte werkzaamheden of het verband met de aankoop door eiser van de aandelen in [C] BV. De rechtbank ziet ook niet in waarom de aflossing van de schuld aan (uiteindelijk) [E] INC tot advocaatkosten zou moeten leiden. Eiser heeft desgevraagd ter zitting evenmin aan kunnen geven wat de aard van de verrichte werkzaamheden was en welk verband die werkzaamheden hadden met de verkrijging, het houden of de vervreemding van de aandelen in [C] BV. Genoemd bedrag kan daarom niet worden gerekend tot de verkrijgingsprijs van de aandelen of tot de kosten met betrekking tot het aanhouden of vervreemden van de aandelen.

4.6. Overdrachtsprijs / tijdstip belastbaarheid nabetaling

De rechtbank is voorts van oordeel dat het bij de notaris in depot gehouden bedrag moet worden belast in 2002. Het tijdstip van het genieten van vervreemdingsvoordelen als bedoeld in artikel 4.46 van de Wet IB 2001 is het tijdstip waarop de obligatoire overeenkomst perfect is geworden. Die situatie doet zich voor in het jaar 2002. De aandelen zijn in dat jaar geleverd en de overdrachtsprijs van de aandelen stond toen immers al vast. Dat een gedeelte van de overdrachtsprijs (rentedragend) in depot is gezet ter afwikkeling van mogelijke aanspraken op balansgaranties doet hier niet aan af. Voor uit balansgaranties voortvloeiende aanpassingen van de verkoopprijs geeft artikel 4.46, vijfde lid, van de Wet IB 2001 een eigen regeling.

4.7. Conclusie

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang moet worden vastgesteld op: € 558.891 vervreemdingsprijs minus € 353.948 verkrijgingsprijs (bestaande uit € 104.369 betaling in contanten en € 249.579 schuldoverneming) minus € 50.942 oprentingskosten =

€ 154.001.

Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor de bezwaarfase bestaat geen recht op een proceskostenvergoeding, omdat eiser daar in de bezwaarfase niet om heeft verzocht.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag IB/PVV 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.124 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 154.001;

- bepaalt dat verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig vermindert en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het beroep van eiser tot een bedrag van € 874;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 10 november 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.