Home

Rechtbank Arnhem, 29-11-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BW9775 ECLI:NL:RBARN:2011:2474 BU6173, AWB 11/1891

Rechtbank Arnhem, 29-11-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BW9775 ECLI:NL:RBARN:2011:2474 BU6173, AWB 11/1891

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
29 november 2011
Datum publicatie
29 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BU6173
Zaaknummer
AWB 11/1891

Inhoudsindicatie

Aankoop van huis door belanghebbende en zijn echtgenote. Na sanering van grond en aanvraag bouwvergunningen en sloopvergunning wordt het pand verkocht aan de vennootschap waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is. Daarna wordt het pand verbouwd. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden en van een verkoop tegen een onzakelijke prijs.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/1891

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 29 november 2011

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 23 november 2010 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H67) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 219.938, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van

€ 275.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.955. Verweerder heeft daarbij een vergrijpboete van € 17.187 opgelegd en een heffingsrentebeschikking genomen van € 24.285.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2011 de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 17 mei 2011, ontvangen door de rechtbank op 18 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2011 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde]. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen. Afschriften daarvan zijn overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij.

2. Feiten

Eiser is enig aandeelhouder van [A] B.V. Door die vennootschap wordt een visbedrijf uitgeoefend. Eiser woont in het buitengebied van de gemeente Urk in een verbouwde boerderij met paardenstallen. Eiser is buiten gemeenschap van goederen gehuwd met [Y].

In 1998 heeft de echtgenote van eiser een perceel grond grenzend aan zijn woning gekocht.

Eiser heeft op 7 december 2000 het pand [B] te [Z] gekocht van [C] B.V. voor fl. 100.000 (€ 45.378), een voormalige werkplaats. Op dezelfde dag heeft de echtgenote van eiser het naastgelegen [D] te [Z] gekocht van het bedrijf van haar vader, [E], voor fl. 505.000 (€ 229.159). Dat pand bestond uit een pakhuis, woning en schuur. De panden zijn gebouwd rond 1930 en zijn gelegen aan de haven van [Z] naast de vuurtoren. De panden waren bij aankoop kadastraal geregistreerd als [F], [G] en [H], groot resp. 37 ca ([F]) , 85 ca ([G]) en 58 ca ([H]). De panden verkeerden bij aankoop in slechte staat van onderhoud. De ondergrond van de panden was bij de aankoop ervan verontreinigd. Eiser was met die verontreiniging bekend.

In de jaren 2001 tot en met 2003 is de ondergrond van de panden gesaneerd door [I] B.V. De kosten daarvan bedroegen

€ 63.111. Eiser heeft daarvoor een subsidie van € 6.807 ontvangen.

In opdracht van eiser zijn op 22 november 2001 de panden [B] en [D] getaxeerd door makelaar-taxateur [J] (hierna: [J]) namens [K] b.v., (hierna: [K]). Daarvan is met dagtekening 28 november 2001 een rapport opgemaakt. In het opschrift daarvan staat vermeld dat het rapport is opgemaakt ten behoeve van de financiering van woonruimte. Volgens het rapport bestaat het getaxeerde object uit een leegstaand woonhuis van drie verdiepingen met bedrijfsruimte, bestaande uit drie vertrekken, ondergrond en erf. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik is volgens het rapport € 1.600.000 (€ 725.000). Bij de waardering is er onder meer van uitgegaan dat de onderhoudstoestand matig is, dat de te verwachten kosten voor herstel van direct noodzakelijk achterstallig onderhoud meer dan 10% van de getaxeerde waarde of meer dan

fl 35.000 bedragen, dat de sanering van de bodem was voltooid, dat een bouwvergunning kon worden verkregen op basis van een schone-grond-verklaring en dat er op dat moment geen aanwijzing was dat een ander dan de geldnemer in het object zou gaan wonen.

In opdracht van eiser zijn de panden op 10 februari 2003 opnieuw getaxeerd door makelaar-taxateur [J] van [K]. Daarvan is met dagtekening 10 februari 2003 een rapport opgemaakt. In de kop daarvan staat vermeld dat de taxatie financiering van woonruimte betreft. Volgens het taxatierapport is het woonoppervlak 110 m2 en de inhoud 335 m3. Het taxatierapport vermeldt ook dat de woning wordt bewoond door de eigenaar. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik bedroeg volgens het rapport € 750.000. Daarbij is er onder meer van uitgegaan dat de onderhoudstoestand matig was, dat de bodem gesaneerd was, dat een bouwvergunning zou worden verkregen voor de bouw van een appartementencomplex en dat er geen aanwijzing was dat een ander dan de geldnemer in het object zou gaan wonen.

Op 30 december 2004 is door [L] een bouwvergunning aangevraagd voor de verbouw en uitbreiding van een woning op de percelen [F] en [H]. De gevraagde vergunning is verleend bij beschikkingen van 11 april 2005 (fase 1) en 19/20 september 2005 (fase 2). Daarbij is vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor wat betreft de bestemming (volwaardige woning), het bouwvlak en de nokrichting.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2004 heeft eiser de panden [B] en [D] per 31 december 2004 opgenomen voor een gezamenlijke waarde van € 117.618.

Op 17 juni 2005 is een vergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen op het perceel [F]. Op 19 september 2005 heeft de gemeente Urk een zogenoemde bouwvergunning fase 2 verleend.

De WOZ-waarde van het gezamenlijke object bedroeg voor het belastingjaar 2005 en 2006 € 100.987.

In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 heeft eiser de panden [B] en [D] per 31 december 2005 opgenomen voor een gezamenlijke waarde van € 293.059.

Op 6 april 2006 is in opdracht van eiser het pand opnieuw getaxeerd. De taxatie is uitgevoerd door taxateur [M] namens [N] BV. Daarvan is met dagtekening 13 april 2006 een rapport opgemaakt. In de koop daarvan staat vermeld dat de taxatie de financiering van woonruimte betreft. Volgens dit rapport bedroeg de onderhandse verkoopwaarde van het object € 775.000. Bij onderdeel K.1. van het rapport staat vermeld dat het object op dat moment volledig werd bewoond door de eigenaar. Bij onderdeel K.2 staat vermeld dat het getaxeerde thans leeg staat. Bij de taxatie is er onder meer van uitgegaan dat er enige aanpassingen moeten worden verricht voordat het object geschikt zou zijn voor bewoning en dat er geen sprake was van verbouwings-, verbeterings- en/of onderhoudswerkzaamheden dan wel concrete plannen daartoe.

Eiser heeft de panden op 8 mei 2006 verkocht aan [A] B.V. voor € 775.000. In de akte van levering is onder meer het volgende opgenomen:

“KOOPPRIJS

De koopprijs bedraagt (…) (€ 775.000), overeenkomstig het door [K] B.V. te [Q] opgemaakt taxatierapport (…)

KOSTEN EN BELASTINGEN (…)

2. Indien uit onherroepelijk vaststaande beslissingen van fiscale autoriteiten mocht blijken dat de koopprijs te hoog of te laag is vastgesteld conformeren partijen zich aan dat oordeel van de fiscale autoriteiten en zal de koopprijs daarop worden aangepast. Voorts heeft de verkoper het recht deze verkoopovereenkomst te ontbinden indien de fiscale autoriteiten de koopsom vaststellen op een bedrag lager dan zeshonderdvijfennegentigduizend euro (€ 695.000).”.

Op 3 augustus 2006 heeft de echtgenote van eiser een perceel bosgrond grenzend aan de in 1998 gekochte grond, gekocht voor € 46.315.

De WOZ-waarde van de panden geldend voor het belastingjaar 2007 bedroeg € 114.000. De WOZ-waarde van de panden geldend voor het belastingjaar 2008 en per waardepeildatum 1 januari 2007 bedroeg € 676.000. De panden zijn daarbij als één object ([B]) getaxeerd.

Volgens een bericht in de regionale krant [O] van 5 februari 2007 is de waarde van woningen in [Z] tussen 2001 en 2006 met 49% gestegen.

De panden zijn in 2008 gerenoveerd en verbouwd tot één pand. De renovatie en verbouwing zijn uitgevoerd door [P] te [Z]. De kosten daarvan bedroegen € 767.879.

Eiser heeft op 14 april 2008 voor het jaar 2006 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 92.227 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 29.995. Verweerder heeft op 12 december 2008 de aanslag in overeenstemming met de aangifte vastgesteld.

Op 13 februari 2009 heeft de echtgenote van eiser een deel van de in 1998 en 2006 verworven grond verkocht voor

€ 800.000.

In 2009 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de fiscale verwerking in de aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van de panden aan de [B] en [D] te [Z] over het jaar 2006. De bevindingen zijn vastgelegd in een rapport van 24 juni 2010, opgesteld door [a]. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

”Uit onderzoek bleek, dat dhr. [X] zeer nauw betrokken was bij de sanering en dat hij daar dagelijks actief mee bezig was. Hij was daarbij ook bezig met het ontwikkelen van betere methoden om te zuiveren.

Wanneer dhr. [X] dit niet had gedaan, had hij veel meer aan het milieu advies bureau moeten betalen.

Hieruit blijkt dat het beheer van dhr. [X] verder gaat als normaal vermogensbeheer en er sprake is van inkomen uit eigen werkzaamheid voor het deel wat hieraan toe te rekenen is. In totaal beloopt dit een bedrag van € 127.711.

[b]

Het blijkt, dat alle taxaties zijn opgesteld t.b.v. de financiering en herontwikkeling van de panden te [B] en [D].

Er is dus rekening gehouden met de sanering van de grond en de nieuw te realiseren bouw, welke en positieve uitstraling heeft op de waarde van de onderliggende grond. Echter hierdoor geeft de taxatie niet de waarde weer welke het pand op aankoopdatum door de BV heeft.

Bij verdere navraag bleek, dat bij de laatste taxatie ook een opstelling was gemaakt om de waarde op 8 mei 2006 te bepalen. Men kwam hier tot een waarde van maximaal € 2.500 per m2. Wat neerkomt op een waarde van zo’n € 445.000.

Deze laatste waarde komt behoorlijk in de buurt van de waarde die [d] had vastgesteld.

(...)

Conclusie

De verkoop van de panden [B] en [D] te [Z] heeft voor een te hoog bedrag plaats gevonden. Als gevolg hiervan vormt het verschil tussen de getaxeerde waarde van € 500.000 en de oorspronkelijke verkoopprijs van € 775.000 een uitdeling. De uitdeling is derhalve € 275.000.

Met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het resultaat uit overige werkzaamheden zal ik naast de bestedingen inzake de bodemsanering ook een bedrag meenemen voor de normale waardestijging. Deze bereken ik op € 41.948. Samen maakt dit een waarde van € 372.789. het verschil met de getaxeerde waarde van € 500.000 vormt resultaat uit overige werkzaamheden in Box 1, dit is € 127.211.

Overzicht waarde ontwikkeling

Overzicht waarde ontwikkeling [B] en [D]

Aankoop 7 december 2000 € 274.537

Normale waardestijging 41.948

Betaling bodemsanering 56.304

€ 372.789

Taxatie door [d] 500.000

Resultaat overige werkzaamheden € 127.211

========

Verkoopprijs 8 mei 2006 500.000

Uitdeling € 275.000

========

(…)

Correcties Inkomstenbelasting

2006

Vastgesteld inkomen Box 1 € 92.227

Resultaat uit overige werkzaamheden 127.211

€ 219.938

========

Uitdeling belast in Box 2 € 275.000”.

De panden zijn in het kader van het boekenonderzoek op 20 juli 2009 door [c] van Waardeonderzoek Belastingdienst naar de peildatum van 8 mei 2006 getaxeerd. Daarvan is met dagtekening 4 december 2009 een rapport opgemaakt. Volgens het rapport bedroeg de geschatte waarde op 18 mei 2006 € 500.000. In het rapport staat onder meer het volgende vermeld:

“Gegevens betreffende de onroerende zaak

(…)

Omschrijving object

(…)

Type object: bouwgrond bestemmingslocatie.

(…)

Het getaxeerde betreft op de peildatum een nader te ontwikkelen onroerend goed op een zeer bijzondere lokatie gesitueerd naast de vuurtoren met uitzichten over de haven en over het meer.

Ten tijde van de plaatselijke opname is het object ontwikkeld tot een zeer fraai nagenoeg afgebouwd pand met een woonfunctie die ook goed te combineren is met een kantoorfunctie. De waardering is dus gebeurd op basis van de oude situatie die mede door de huidige eigenaar, die bij de plaatselijke opname aanwezig was aan mij is uitgelegd.

Uitgangspunt in deze waardering is een situatie van schone grond.

De relatief hoge inschatting van de waarde is voor deze zgn. veredelde bouwkavel mede gebaseerd op de unieke ligging van het object waarvan in redelijk kan wordenverwacht, dat bij een goed toegepaste verbouwing een waardevol woonobject kan worden gerealiseerd.

Verkopen van op zich niet direct vergelijkbare woonobjecten op mooie lokaties aan het meer/haven geven duidelijk een prijsrichting aan.”.

Naar aanleiding van de uitkomsten van het voornoemde boekenonderzoek heeft verweerder voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag opgelegd, gedagtekend 23 november 2010. Daarbij heeft verweerder het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 127.711, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op

€ 275.000 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen vastgesteld op € 29.995. Daarbij is een vergrijpboete van

€ 17.187 opgelegd.

Op 17 september 2011 is het pand verkocht voor € 1.250.000. Tot die datum heeft het pand leeggestaan.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag 2006 terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd. Ook de vergrijpboete is in geschil.

Eiser heeft betoogd dat de werkzaamheden met betrekking tot de sanering van de grond het normale vermogensbeheer niet te boven gaan en dat verweerder dus ten onrechte een bedrag van € 127.211 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking heeft genomen. Volgens eiser is het niet juist dat hij toezicht heeft uitgeoefend op de sanering. Eiser wijst er voorts op dat hij het pand heeft gekocht om er zelf te gaan wonen en daarvan uiteindelijk in 2006 heeft afgezien. Volgens eiser zijn de plannen om de woning te verbouwen eerst in 2006 ontstaan. Eiser wijst er in dat verband op dat de verbouwingswerkzaamheden pas zijn uitgevoerd nadat hij het pand had verkocht aan zijn vennootschap. Eiser stelt voorts dat, wanneer de rechtbank tot het oordeel komt dat wel sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, gelet op de eigendomsverhoudingen de helft van de opbrengst bij zijn echtgenote in aanmerking had moeten worden genomen.

Verder voert eiser aan dat de verkoop van de panden aan [A] B.V. onder zakelijke voorwaarden en tegen een zakelijke prijs heeft plaatsgevonden en dat dus geen sprake is van een uitdeling van € 275.000. Eiser verwijst hierbij naar het taxatierapport, opgemaakt op 13 april 2006 door taxateur [M] en de WOZ-waarde van de panden per 1 januari 2007.

Verweerder is van mening dat ten aanzien van de werkzaamheden van eiser met betrekking tot de sanering niet kan worden gesproken van normaal vermogensbeheer, maar sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens verweerder heeft eiser voor het in 1998 gekochte perceel grond naast zijn woning een procedure tot wijziging van de bestemming daarvan gevoerd en heeft hij aldus een bouwvergunning voor de bouw van twee woningen en een manege verkregen. Verweerder wijst erop dat dit perceel tezamen met het in 2006 gekochte perceel in 2009 voor € 800.000 is verkocht.

Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de verkoopprijs van de panden op 8 mei 2006 aan [A] B.V. van € 775.000 te hoog is, dat de werkelijke waarde € 500.000 was en dat in verband daarmee moet worden aangenomen dat er sprake is van een uitdeling van € 225.000. Verweerder wijst er in dat verband op dat eiser driemaal een taxatierapport heeft laten opmaken en dat de taxateur daarbij, in afwijking van de werkelijke toestand, er van is uitgegaan dat de grond gesaneerd was en dat een bouwvergunning kon worden verkregen voor het perceel. Voor de door hem gestelde waarde verwijst verweerder naar het door hem overgelegde taxatierapport van 4 december 2009.

4. Beoordeling van het geschil

Winst uit aanmerkelijk belang?

Gelet op het belang van de waarde van de panden voor de behandeling van de beide geschilpunten, zal de rechtbank eerst nagaan of bij de verkoop van het pand een onzakelijke prijs is betaald door de vennootschap van eiser [A] B.V. en of in verband daarmee een uitdeling heeft plaatsgevonden.

Vooropgesteld dient te worden dat van een uitdeling pas sprake is als in verband met de verkoop van het pand door eiser een voordeel is behaald in zijn hoedanigheid van aandeelhouder waarvan hij en zijn vennootschap zich ten tijde van de verkoop bewust waren, althans hadden moeten zijn. De bewijslast daarvan rust op verweerder.

In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser heeft het pand op 8 mei 2006 aan zijn vennootschap voor

€ 775.000 verkocht en geleverd. Op genoemde datum was de grond reeds gesaneerd en waren de voor de verbouwing benodigde bouwvergunningen en vergunning voor het gedeeltelijk slopen van [B] verleend. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd volgens welke de waarde op 18 mei 2006 ongeveer € 500.000 bedroeg. Dat rapport vermeldt echter dat het om een bouwkavel gaat, terwijl er op de daarin genoemde peildatum een woning met bedrijfsruimte op het perceel stond. Ook blijkt niet uit het taxatierapport dat bij de waardering rekening is gehouden met de in 2005 afgegeven bouwvergunningen en de vergunning voor gedeeltelijke sloop van de opstallen. Van een volledige sloop in verband waarmee van de waarde van een bouwkavel zou moeten worden uitgegaan, was geen sprake. Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de panden bij de verkoop aan [A] B.V. € 500.000 bedroeg.

Eiser heeft gewezen op het taxatierapport van [K], opgemaakt op 13 april 2006. Volgens dat rapport bedroeg de waarde

€ 775.000. Weliswaar blijkt uit dat rapport evenmin dat bouwvergunningen en een vergunning voor gedeeltelijke sloop van [B], is afgegeven en blijkt daaruit ook niet dat sprake was van een voorgenomen verbouwing, maar dat zijn factoren die de waarde verhogen en niet verlagen. Ook de omstandigheid dat eiser niet heeft gekozen voor een minnelijke taxatie en de omstandigheid dat eiser een fiscale glijclausule heeft doen opnemen in de akte van levering, zijn niet voldoende om aan te nemen dat de koopprijs te hoog was. Derhalve kan er niet van worden uitgegaan dat de prijs die door [A] B.V. aan eiser voor de panden is betaald, hoger was dan de waarde in het economische verkeer ten tijde van de verkoop daarvan. Aan dit oordeel doet niet af dat eiser zelf bij de taxatie van verweerder aanwezig is geweest, aangezien hij niet op enig moment met de uitkomst daarvan heeft ingestemd. Verweerder heeft nog gesteld dat makelaar [b] van [K] nadien nog heeft verklaard dat de waarde in 2006 niet hoger was dan € 445.000. Eiser heeft dat betwist. Verweerder heeft vervolgens daarvan geen bewijs overgelegd. Daarom kan er niet van worden uitgegaan dat [K] afstand heeft genomen van de door taxateur [M] namens hem op 6 april verrichte taxatie. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de prijs die [A] B.V. in 2006 voor de panden heeft betaald, op dat moment de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigde en er geen sprake is van een uitdeling.

Resultaat uit overige werkzaamheden?

De rechtbank zal vervolgens de vraag beantwoorden of door eiser met het pand enig voordeel is behaald dat moet worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden op de voet van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

In artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is bepaald dat belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden is die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.

Ingevolge artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan - voor zover relevant - het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.

De rechtbank stelt voorop dat op verweerder de last rust aannemelijk te maken dat sprake is van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 juncto artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001.

De panden zijn door eiser en zijn echtgenote gekocht voor totaal € 274.537. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet ervan worden uitgegaan dat de panden bij de verkoop € 775.000 waard waren. Dat betekent dat de panden sinds de aankoop ervan met € 500.000 in waarde zijn gestegen. Verweerder heeft gesteld dat die waardestijging, althans € 127.211 daarvan, zijn oorzaak vindt in de arbeid van eiser.

Om de waardestijging van de panden als resultaat uit overige werkzaamheden te kunnen belasten, is nodig dat in verband daarmee verrichte werkzaamheden zijn verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van redelijkerwijs te verwachten rendement voordelen die het bij normaal vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan (vergelijk HR 9 oktober 2009, nr. 43.035, BNB 2010/117; LJN BI0481).

Verweerder heeft aangevoerd dat eiser zeer nauw betrokken is geweest bij de sanering van de grond en dat hij daar dagelijks actief mee bezig was. Verweerder heeft in dat verband gewezen op de bevindingen van de controleambtenaar als verwoord in het controlerapport. Eiser heeft dit betwist. Volgens eiser waren zijn werkzaamheden met betrekking tot de sanering van de grond beperkt tot het af en toe langs rijden om te kijken of de pompen nog goed werkten en of er geen sprake was van vandalisme. Eiser stelt dat hij geen verstand heeft van het saneren van grond. Verweerder heeft daartegenover geen bewijs van eisers betrokkenheid of deskundigheid ter zake daarvan overgelegd. De enkele verklaring in een controlerapport dat eiser betrokken was bij de sanering vormt onvoldoende bewijs daarvan. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat eiser in verband met de sanering zelf geen werkzaamheden heeft verricht anders dan de door hem genoemde controlewerkzaamheden. Van die werkzaamheden kan niet gezegd worden dat die naar aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van een rendement dat uitgaat boven hetgeen bij normaal vermogensbeheer te verwachten is.

Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden ook gewezen op de verkoop in 2009 van de nabij het woonhuis van eiser gelegen percelen. De betreffende percelen waren niet van eiser maar van zijn echtgenote. Voorts vond de verkoop eerst in 2009 plaats, dat wil zeggen jaren na de aankoop ervan en ook lang na het in geding zijnde belastingjaar. De rechtbank acht gelet op die omstandigheden de enkele stelling dat eiser voor één van die percelen een bestemmingswijzigingsprocedure heeft gevoerd ten behoeve van zijn echtgenote en dat perceel vele jaren later, kennelijk voor haar, met veel winst heeft verkocht, niet voldoende om te veronderstellen dat eiser in 2006 beschikte over de kennis en ervaring die nodig is om de betrokken werkzaamheden als meer dan normaal vermogensbeheer te kwalificeren.

Verweerder heeft in dit verband ook aangevoerd dat eiser nooit de bedoeling heeft gehad om zelf in de panden te gaan wonen. Verweerder wijst daarvoor naar het taxatierapport van 10 februari 2003 waarin staat vermeld dat een bouwvergunning kan worden verkregen voor een appartementencomplex. Eiser heeft dat betwist. Volgens eiser is daarvan nooit sprake geweest. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser verklaard dat het huis waar eiser toen en ook thans nog woont, afgelegen ligt en dat zich een aantal incidenten had voorgedaan in verband waarmee eiser naar een minder afgelegen woning wilde verhuizen, dat eiser en zijn echtgenote de panden daarom hebben aangekocht, maar dat het gezin uiteindelijk liever bleef wonen in de huidige woning en daarom van een verhuizing heeft afgezien. De rechtbank hecht geloof aan deze verklaring van gemachtigde. Die verklaring wordt ondersteund door de taxatierapporten van 28 november 2001 en 6 april 2006 waarin niet van een dergelijke bouwvergunning wordt gerept. De afgegeven bouwvergunning ziet op een woonhuis. Niet gesteld of gebleken is dat ook een bouwvergunning voor een appartementencomplex is aangevraagd. Ook wijkt de in taxatierapport van 10 februari 2003 genoemde waarde niet in belangrijke mate af van de waarden van de panden genoemd in de taxatierapporten van 28 november 2001 en 6 april 2006. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de vermelding van het appartementencomplex in het taxatierapport van 10 februari 2003 niet juist is. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat eiser tot 2006 de bedoeling heeft gehad de panden om te bouwen tot één woonhuis waarin hij met zijn gezin zou gaan wonen en dat hij daar kennelijk om voor hem moverende redenen in 2006 van heeft afgezien. Gelet hierop kunnen ook de eerdere aanvraag van de bouwvergunning(en) en de sloopvergunning niet worden aangemerkt als door eiser verrichte werkzaamheden waarop artikel 3.90 en 3.91 van de Wet IB 2001 zien.

Dat eiser tot driemaal toe een taxatierapport heeft laten opmaken, acht de rechtbank op zich niet voldoende om aan te nemen dat eiser streefde naar een rendement dat uitgaat boven het rendement dat met normaal vermogensbeheer zou kunnen worden behaald.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat in 2006 sprake was van resultaat uit overige werkzaamheden.

Het beroep is dus gegrond. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd. Dat brengt mee dat ook de vergrijpboete moet worden vernietigd.

Heffingsrente

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, BNB 2010/52, LJN BJ7907). Nu het beroep gegrond is en de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, moet ook de daarmee verband houdende beschikking heffingsrente worden vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank heeft de kosten daarvan met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.092 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437).

6. Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV oor het jaar 2006;

- vernietigt de vergrijpboete;

- vernietigt de beschikking heffingsrente;

- veroordeelt verweerder tot het betalen van proceskosten ad € 1.092;

- gelast verweerder het griffierecht ad € 41 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door, mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 29 november 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.