Home

Rechtbank Arnhem, 01-12-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2508 BU6599, AWB 10/4654

Rechtbank Arnhem, 01-12-2011, ECLI:NL:RBARN:2011:2508 BU6599, AWB 10/4654

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
1 december 2011
Datum publicatie
6 december 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BU6599
Zaaknummer
AWB 10/4654

Inhoudsindicatie

WOZ-procedure. Proceskostenvergoeding. Wegingsfactor. Voor het bepalen van het gewicht van de zaak is bij WOZ-zaken de procentuele vermindering van de waarde niet maatgevend. Wel maatgevend is de bepleite waardevermindering. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de vastgestelde waarde dient als grondslag voor diverse belastingen waaronder de onroerende zaakbelasting, de inkomstenbelasting en het successierecht. Geen reden voor lagere wegingsfactor dan 1.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/4654

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 1 december 2011

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

[gemachtigde], werkzaam bij [A] te [Q], gemachtigde,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [A-straat 1], [A-straat 2] en [A-straat 3] te [Z] (hierna: de objecten), per waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld voor het kalenderjaar 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 op respectievelijk € 414.000, € 550.000 en € 80.000.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2010 de waarde van de onroerende zaak [A-straat 2] verminderd tot € 513.000. Verweerder heeft daarbij aan eiser een vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar toegekend van € 109.

Eiser heeft daartegen bij brief van 23 december 2010, ontvangen door de rechtbank op 27 december 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Nadat daarvoor door partijen toestemming is gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2. Feiten

Gemachtigde van eiser heeft bij brief van 6 april 2010 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerende zaakbelasting betreffende de objecten [A-straat 1], [A-straat 2] en [A-straat 3] en daarbij verzocht om toezending van de taxatieverslagen. Gemachtigde van eiser heeft dat bezwaar aangevuld bij brief van 23 april 2010 en brief van 16 juli 2010. Eiser heeft daarbij verzocht om een vergoeding van de kosten voor de behandeling van het bezwaar.

Bij factuur met dagtekening 16 juli 2010 heeft gemachtigde van eiser voor het voeren van de bezwaarprocedure aan eiser

€ 389,13 in rekening gebracht.

Bij brief van 14 september 2010 heeft verweerder gemachtigde van eiser een concept-uitspraak doen toekomen. Daarin staat vermeld dat de waarde van het object met [A-straat 2] zal worden verlaagd tot € 513.000 en dat de waarde van de andere twee objecten zal worden gehandhaafd. Ook heeft verweerder daarin nieuwe vergelijkingsobjecten opgevoerd.

Naar aanleiding daarvan heeft op 17 november 2010 een hoorzitting plaatsgevonden.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de waarde van de onroerende zaak [A-straat 2] gegrond verklaard en de waarde van het object verlaagd tot € 513.000. Verweerder heeft daarbij de vergoeding voor de kosten van de behandeling van het bezwaar vastgesteld op € 109 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift € 218 met een wegingsfactor 0,5). Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft de zogeheten Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen van de gemeente Arnhem overgelegd. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:

" Artikel 2. Voorwaarden proceskostenvergoeding

De voorwaarden welke zijn genoemd in het tweede lid van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht en in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn onverminderd van toepassing.

(...)

1 Een zaak wordt aangemerkt als van gemiddeld gewicht, waarbij de wegingsfactor bepaald wordt op 1, tenzij het belang of de gecompliceerdheid van het bezwaar aanleiding geven tot het bepalen van een afwijkende wegingsfactor.

2 Het belang van een bezwaar geeft aanleiding tot het bepalen van de wegingsfactor op:

a. 0,25 wanneer een waarde met een percentage tot 5% wordt verlaagd;

b. 0,5 wanneer een waarde met een percentage tussen de 5% en de 10% wordt verlaagd;

3 De gecompliceerdheid van een bezwaar geeft aanleiding tot het bepalen van een wegingsfactor op:

a 0,25 wanneer een waarde wordt verminderd vanwege:

(...);

4 een marginaal onderbouwd bezwaarschrift;

(...)

b 0,5 wanneer een waarde wordt verminderd vanwege:

1 een onjuiste objectafbakening;

2 een eigen transactie;

3 een onjuist gestandaardiseerd voortgangspercentage bij een object in aanbouw;

4 een buiten het bezwaarschrift gelegen grond.

4. Bij het bepalen van de wegingsfactor weegt de gecompliceerdheid van de zaak zwaarder dan het belang.".

3. Geschil

In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een hogere proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure dan door verweerder toegekend. In het bijzonder is in geschil of verweerder terecht de wegingsfactor licht (0,5) heeft toegepast of dat verweerder had moeten uitgaan van een factor 1.

Niet langer in geschil is dat er een punt voor het verschijnen ter hoorzitting moet worden toegekend.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door verweerder uitsluitend vergoed op verzoek van eiser voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. Voor lichte zaken voorziet het Besluit in een wegingsfactor 0,5, voor zaken van gemiddeld gewicht geldt een factor 1.

Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het gewicht van de zaak als gemiddeld moet worden beoordeeld, omdat er in de procedure drie objecten ter discussie stonden en de procedure gecompliceerd en bewerkelijk was. Volgens verweerder dient het ingediende bezwaarschrift als licht (0,5) gekwalificeerd te worden. Verweerder verwijst hiervoor naar artikel 3, tweede en derde lid, van de Beleidsregels proceskostenvergoeding bezwaarfase gemeentelijke belastingen.

Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011, 10/04238, LJN BT 2993, volgt dat de rechtbank zelfstandig dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De rechtbank is daarbij niet gebonden aan het beleid van verweerder. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het belang, de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener (zie de Nota van toelichting bij het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 en de Nota van Toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2002, Stb. 113).

Anders dan eiser meent, kunnen de werkzaamheden die door gemachtigde zijn verricht voor de WOZ-objecten waarvan de waarde door verweerder bij uitspraak op bezwaar is gehandhaafd, daaraan niet bijdragen.

Anders dan verweerder voorstaat, is daarvoor niet maatgevend de procentuele vermindering van de WOZ-waarde bij de uitspraak op bezwaar. Het belang van de zaak is gelegen in de de bepleite waardevermindering, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de vastgestelde waarde dient als grondslag voor diverse belastingen, waaronder de onroerende zaakbelasting, de inkomstenbelasting en het successierecht. Reeds daarom is er geen reden om aan te nemen dat van een lagere wegingsfactor dan 1 moet worden uitgegaan. Ook de gecompliceerheid van de zaak geeft daartoe geen aanleiding.

Het gelijk is dus aan eiser. De rechtbank zal de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase met inachtneming van het voorgaande op de voet van het Bpb vaststellen op € 436 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1).

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. De rechtbank heeft de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op de voet van het Bpb vastgesteld op € 437 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar voorzover deze de proceskostenvergoeding betreft;

- veroordeelt verweerder in de kosten voor de behandeling van het bezwaar tot een bedrag van € 436;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten inzake het beroep ten bedrage van € 437;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Witten, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 1 december 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.