Home

Rechtbank Arnhem, 01-03-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:542 BV7150, AWB 11/3844

Rechtbank Arnhem, 01-03-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:542 BV7150, AWB 11/3844

Inhoudsindicatie

Eiseres stelt dat verweerder een tweede dwangsom is verbeurt omdat niet tijdig een dwangsombeschikking is gegeven. De rechtbank volgt eiseres hierin niet omdat een ingebrekestelling geen aanvraag is. Wel is verweerder vanwege het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking, wettelijke rente verschuldigd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/3844

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 1 maart 2012

inzake

mr. [X], wonende te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag (aanslagnummer beginnend met [000]) successierecht en een boetebeschikking opgelegd.

Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2010 is verweerder tegemoetgekomen aan het bezwaar van eiseres tegen de aanslag en de boetebeschikking.

Verweerder heeft aan eiseres op 31 mei 2011 een dwangsombeschikking afgegeven en daarbij een dwangsom van € 1.260 toegekend.

Op 16 juni 2011 heeft verweerder nogmaals uitspraak op bezwaar gedaan. Hierbij is het bezwaar van eiseres tegen de beslissing van verweerder van eveneens 31 mei 2011 om geen (tweede) dwangsom toe te kennen, ongegrond verklaard.

Eiseres heeft hiertegen bij brief van 22 juli 2011, ontvangen door rechtbank ’s Gravenhage op 25 juli 2011, beroep ingesteld. Rechtbank ’s Gravenhage heeft dit beroepschrift, met toepassing van artikel 6:15 van de Awb, doorgestuurd naar rechtbank Arnhem.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2012 te Arnhem.

Eiseres is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde] en mr. [B].

2. Feiten

Aan eiseres is een aanslag successierecht en een boetebeschikking opgelegd. Hiertegen heeft zij op 3 december 2009 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiseres bij brief van 9 december 2009 medegedeeld dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de beslistermijn met 6 weken te verlengen, tot uiterlijk 2 maart 2010. Op 29 maart 2010 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld omdat zij nog geen uitspraak op bezwaar heeft ontvangen.

Bij uitspraak op bezwaar van 29 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag en boetebeschikking gegrond verklaard.

Aan eiseres is op 31 mei 2011 een dwangsombeschikking afgegeven vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag successierecht en de boetebeschikking. Hierbij is aan eiseres de maximale dwangsom € 1.260 toegekend. Bij brief van eveneens 31 mei 2011 heeft verweerder tevens besloten geen dwangsom toe te kennen vanwege het niet binnen de termijn van artikel 4:18 van de Awb afgeven van de dwangsombeschikking.

Tegen het niet toekennen van een dwangsom vanwege het niet binnen voornoemde termijn afgeven van een dwangsombeschikking, heeft eiseres op 6 juni 2011 bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 juni 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

3. Geschil

In geschil is of verweerder een dwangsom verbeurt vanwege het niet tijdig geven van een dwangsombeschikking.

4. Beoordeling van het geschil

Eiseres heeft verweerder op 29 maart 2010 in gebreke gesteld. De eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd is, is dan 12 april 2010. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. Dit houdt in dat de termijn waarop de verbeurde dwangsommen betrekking hebben, eindigde op 24 mei 2010.

In artikel 4:18 van de Awb is vervolgens bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd. In het geval van eiseres zou verweerder dit hebben moeten doen uiterlijk op 7 juni 2010. Verweerder heeft dit echter pas gedaan op

31 mei 2011, zodat deze termijn ruimschoots is overschreden. Dit is tussen partijen ook niet in geschil.

Vraag is of verweerder vanwege het niet tijdig geven van een dwangsombeschikking een dwangsom verbeurt. Hiervan kan alleen sprake zijn indien de ingebrekestelling - waarbij eiseres verzoekt om toekenning van een dwangsom omdat niet tijdig is beslist op haar verzoek om een dwangsombeschikking - ook weer als een aanvraag in de zin van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb, kan worden aangemerkt. Dit is niet het geval. Zoals tijdens de parlementaire behandeling ook is opgemerkt, dient de ingebrekestelling alleen om de dwangsomregeling te activeren.

Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het niet toekennen van een dwangsom vanwege het niet tijdig afgeven van de dwangsombeschikking, terecht afgewezen.

Wel is verweerder wettelijke rente verschuldigd. Artikel 4:100 van de Awb bepaalt immers dat, indien het bestuursorgaan de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, de wettelijke rente verschuldigd is vanaf het tijdstip waarop het bestuursorgaan in verzuim zou zijn geweest, indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor geldende termijn zou zijn gegeven. Nu vaststaat dat verweerder in gebreke is gebleven tijdig de in artikel 4:18 van de Awb bedoelde beschikking te geven, had verweerder het bezwaar van eiseres van 6 juni 2011 tevens moeten aanmerken als een verzoek om vergoeding van de wettelijke rente. Gelet hierop zal de rechtbank de uitspraak op bezwaar van 16 juni 2011 aanmerken als een afwijzing van dit verzoek, waartegen eiseres op 22 juli 2011, dus tijdig, in beroep is gekomen.

De wettelijke rente over de door verweerder verschuldigde dwangsom van € 1.260 gaat twee weken na 24 mei 2010 lopen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres de wettelijke rente over € 1.260 verschuldigd is met ingang van 7 juni 2010 tot aan de dag van algehele voldoening van deze dwangsom.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover daarin niet is beslist over de vergoeding van de wettelijke rente;

- bepaalt dat verweerder met ingang van 7 juni 2010 aan eiseres de wettelijke rente over € 1.260 verschuldigd is tot aan de dag der algehele voldoening;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 1 maart 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.