Home

Rechtbank Arnhem, 01-03-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:568 BV9853, AWB 11/1020

Rechtbank Arnhem, 01-03-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:568 BV9853, AWB 11/1020

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
1 maart 2012
Datum publicatie
26 maart 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BV9853
Zaaknummer
AWB 11/1020

Inhoudsindicatie

AWR. VPB. Verzuimboete € 2.460 wegens aangifteverzuim. De rechtbank verwerpt klachten over schending gelijkheidsbeginsel (ten opzichte van IB-aangifteverzuim), schending eerste protocol bij EVRM en wanverhouding. Wel ziet de rechtbank aanleiding de boete te verminderen tot € 500 in verband met de slechte financiële omstandigheden van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/1020

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 1 maart 2012

inzake

[X], gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 30 november 2010 een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van de aangifte vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2009.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 februari 2011 de boete gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 maart 2011, ontvangen door de rechtbank op 17 maart 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2011 te Arnhem. Deze zaak is op de zitting gelijktijdig behandeld met de zaak bij de rechtbank bekend onder procedurenummer AWB 11/1019.

Namens eiseres is verschenen [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

2.1 Eiseres is opgericht op 16 maart 2009. Het eerste boekjaar van eiseres is geëindigd op 31 december 2009. Met dagtekening 1 april 2010 is een uitnodiging verstuurd voor het doen van aangifte Vpb over het jaar 2009. Omdat geen aangifte is ingediend, is met dagtekening 6 juli 2010 aan eiseres een herinnering tot het doen van aangifte verzonden. Nadat wederom geen aangifte is ingediend, heeft verweerder eiseres met dagtekening 13 september 2010 aangemaand om voor 27 september 2010 alsnog aangifte te doen.

2.2 De bestuurder van eiseres (hierna: de bestuurder) heeft de herinnering en aanmaning na ontvangst daarvan onmiddellijk aan de accountant van eiseres overhandigd. Omdat de accountant in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat uitstel van indiening voor de aangifte was verleend, heeft deze de bestuurder medegedeeld dat de herinnering en aanmaning op een vergissing van de Belastingdienst berustten. De accountant heeft vervolgens geen verdere actie ondernomen.

2.3 Eiseres heeft niet voor 27 september 2010 de aangifte ingediend. Verweerder heeft vervolgens met dagtekening 30 november 2010 ambtshalve een aanslag Vpb 2009 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van

€ 1.000. Hierbij is tevens € 6 aan heffingsrente in rekening gebracht. Gelijktijdig met de aanslag is een verzuimboete van

€ 2.460 opgelegd.

2.4 Op 5 januari 2011 heeft eiseres alsnog de aangifte Vpb over het jaar 2009 ingediend. Uit deze aangifte blijkt een verlies van € 25.498. Uit de jaarrekening zoals die in de aangifte Vpb is opgenomen blijkt een fiscaal ondernemingsvermogen per ultimo 2009 van negatief € 7.498. Het eigen vermogen is in het jaar 2010 verder gedaald naar € 12.230 negatief. Eiseres heeft haar activiteiten in 2009 ook weer gestaakt.

3. Geschil

In geschil is of verweerder ter zake van het niet tijdig indienen van de aangifte Vpb 2009 terecht een verzuimboete van

€ 2.460 aan eiseres heeft opgelegd.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Afwezigheid van alle schuld?

4.1 Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vormt, indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, een verzuim waarvoor de inspecteur een verzuimboete kan opleggen van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum ter zake van de vennootschapsbelasting.

4.2 Vast staat dat de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning naar het adres van eiseres zijn verstuurd en dat eiseres de aangifte Vpb 2009 niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend. Hierdoor is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67a van de AWR. Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven.

4.3 Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van avas. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking. Eiseres heeft een herinnering en daarna een aanmaning ontvangen voor het doen van aangifte. Door het enkel overhandigen van de herinnering en aanmaning aan haar accountant kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat eiseres zelf geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Dit heeft te meer te gelden nu eiseres na ontvangst van de aanmaning, zijnde een tweede signaal dat de aangifte niet tijdig was ingediend, geen verdere maatregelen heeft genomen om er op toe te zien dat haar accountant zijn verplichtingen zou nakomen. Onder deze omstandigheden kan eiseres een verwijt worden gemaakt ter zake van het te laat doen van de aangifte.

4.4 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres een aangifteverzuim heeft begaan waarvoor terecht een boete is opgelegd.

Ten aanzien van de hoogte van de verzuimboete

4.5 Verweerder heeft aan eiseres overeenkomstig artikel 67a, eerste lid, van de AWR en § 21, derde lid, van het BBBB een boete opgelegd van € 2.460. Uit de parlementaire geschiedenis (Belastingplan 2010, wetsvoorstel 32 128) blijkt dat de verhoging van de verzuimboete is ingegeven vanwege de grote aantallen belastingplichtigen die hun aangifteverplichtingen niet nakomen. Door middel van een aanzienlijke verhoging van de op te leggen boetes wordt beoogd de meewerking aan de aangifteverplichtingen te bevorderen en het nalaten daarvan te bestraffen. Tevens wordt het aantal gepleegde aangifteverzuimen en het belastingbedrag dat met de aangifte is gemoeid voor de hoogte van de boete niet meer relevant geacht, aldus de toelichting.

4.6 Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de in de AWR neergelegde verzuimboete te hoog is, stelt de rechtbank voorop dat de rechter gelet op artikel 11 van de Wet houdende algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, niet bevoegd is de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. Wel is de boete onderworpen aan een volledige rechterlijke toetsing en heeft de rechtbank tot taak te onderzoeken of de boete, hoewel deze is opgelegd conform de wet en de (algemene) beleidsregels, in dit specifieke geval passend en geboden is.

Gelijkheidsbeginsel

4.7 Eiseres beroept zich ten aanzien van de hoogte van de boete op het gelijkheidsbeginsel omdat aan een ondernemer in de inkomstenbelasting, die overigens in dezelfde omstandigheden zou verkeren als eiseres, een aanzienlijk lagere boete wordt opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter geen sprake van feitelijk en juridisch gelijke gevallen. Mitsdien faalt het beroep op het gelijkheidsbeginsel.

4.8 Voor zover wel sprake zou zijn van gelijke gevallen is de rechtbank van oordeel dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor de ongelijke behandeling. De rechtbank acht het niet onredelijk dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de inkomsten- en vennootschapsbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zal er bij Vpb-plichtigen veeleer sprake zijn van een andere - betere - administratieve organisatie dan bij ondernemers in de inkomstenbelasting en mogen aan de administratieve organisatie van Vpb-plichtigen ook hogere eisen worden gesteld. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat bij de Vpb, zowel in absolute als relatieve zin, sprake is van grote aantallen belastingplichtigen die hun aangifteverplichting niet nakomen. Het aantal opgelegde verzuimboetes wegens een aangifteverzuim, gerelateerd aan het aantal aanslagen, bedroeg in 2006 voor de inkomstenbelasting 1,3% en voor de vennootschapsbelasting 11,8% van het totaal ingediende aangiftes, zodat met betrekking tot de Vpb 55.000 boetes zijn opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen deze omstandigheden in beginsel een verschil in de hoogte van de verzuimboete.

Inbreuk op eigendom

4.9 Eiseres heeft voorts gesteld dat de (hoogte van de) boete in strijd is met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: het Protocol). Uit artikel 1 van het Protocol vloeit voort dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoorde genot van zijn eigendom en dat die niemand zal worden ontnomen, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. In de tweede alinea is neergelegd dat deze bepalingen op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen te verzekeren.

4.10 De in dit artikel met het oog op het heffen van belasting en het opleggen van boetes toegelaten aantasting van het eigendomsrecht dient volgens de jurisprudentie van het EHRM een wettelijke grondslag te hebben, een legitiem doel in het algemeen belang na te streven en een redelijk en proportioneel middel te vormen om dat doel te bereiken. Er moet derhalve een behoorlijk evenwicht (fair balance) zijn tussen het algemene belang en het belang van het betreffende individu. Deze balans ontbreekt indien de maatregel in de concrete omstandigheden van het geval leidt tot een individuele en buitensporige last. Daarbij dient de desbetreffende regelgeving voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar te zijn. Hierbij heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid.

4.11 De aangifte vervult een essentiële rol bij de heffing van aanslagbelastingen. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het niet (tijdig) doen van aangifte de werkprocessen bij verweerder in hoge mate verstoort. De verzuimboete heeft ten doel de medewerking van belastingplichtigen bij het tijdig indienen van een aangifte te bevorderen. In dit kader is de rechtbank van oordeel dat de desbetreffende verzuimboete een legitiem doel nastreeft, waarbij, gezien de mate waarin vennootschappen hun aangifteplicht plegen te verzuimen, sprake is van een behoorlijk evenwicht tussen het algemeen belang (de uitvoering van de belastingwetgeving mogelijk maken), en het belang van eiseres (de boete bij niet of niet tijdig meewerken). De regeling is naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende precies, toegankelijk en voorzienbaar. Uit de AWR en het BBBB volgt immers in welke gevallen een boete zal worden opgelegd, waarbij tevens regels zijn gegeven voor wat betreft de hoogte van de op te leggen boete. De rechtbank acht een boete van € 2.460 tegen deze achtergrond niet onevenredig hoog. Het beroep van eiseres op artikel 1 van het Protocol faalt gezien het voorgaande.

Geringe verwijtbaarheid/wanverhouding

4.12 Eiseres heeft gesteld dat sprake is van een wanverhouding tussen de overtreding, het verwijt dat eiseres daarvan kan worden gemaakt en de hoogte van de boete. De door eiseres in dit verband aangevoerde omstandigheid dat (door het geleden verlies) geen sprake was van een heffingsbelang, is, gelet op het karakter van de verzuimboete en de bedoeling van de wetgever, niet relevant. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de aantasting van het recht op eigendom, is de rechtbank van oordeel dat van een wanverhouding geen sprake is.

Financiële omstandigheden

4.13 Eiseres heeft zich ten slotte nog op het standpunt gesteld dat haar financiële omstandigheden een vermindering van de boete tot gevolg moeten hebben. De rechtbank ziet in de slechte financiële omstandigheden van eiseres, zoals weergegeven onder de feiten, reden om de boete te verminderen tot € 500.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Deze procedure hangt samen met de procedure onder nummer 11/1019. De rechtbank zal beide eiseressen de helft van € 1.092, zijnde € 546 toekennen. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boete tot € 500;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 546;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. J.M.W. van der Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 1 maart 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.