Rechtbank Arnhem, 19-04-2012, BW3452, AWB 11/3137
Rechtbank Arnhem, 19-04-2012, BW3452, AWB 11/3137
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 19 april 2012
- Datum publicatie
- 20 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BW3452
- Zaaknummer
- AWB 11/3137
Inhoudsindicatie
Verontreinigingsheffing rijkswateren. Eiseres komt niet in aanmerking voor vrijstelling van artikel 7.6, vierde lid, van de Waterwet (lozingen na hergebruik van water afkomstig van waterschap). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van gelijke gevallen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 11/3137
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 april 2012
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
het Hoofd van het Bureau verontreinigingsheffing rijkswateren, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een voorlopige aanslag (aanslagnummer [000]) verontreinigingsheffing rijkswateren opgelegd tot een bedrag van € 77.958.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2011 de voorlopige aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 9 augustus 2011, ontvangen door de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2012 te Arnhem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [A], bijgestaan door mr. [gemachtigde], [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], [D], [E], [F] en [G].
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
2. Feiten
De aandelen van eiseres zijn in handen van drie nabijgelegen papierfabrieken. Eiseres is opgericht voor het behandelen van afvalwater dat vrijkomt bij de productie van papier.
Het afvalwater wordt door eiseres ingenomen en gezuiverd. Daarbij wordt biogas teruggewonnen dat wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit. Het gezuiverde afvalwater is voor 99,8% gereinigd en wordt hierna geloosd, waarbij wordt voldaan aan de lozingsnormen van Rijkswaterstaat.
Aan eiseres is met betrekking tot de lozing een voorlopige aanslag verontreinigingsheffing rijkswateren opgelegd. Deze voorlopige aanslag is als volgt opgebouwd:
Vervuilingseenheden Zuurstofverbruik 2.196
Vervuilingseenheden Overige stoffen 0
Vervuilingswaarde 2.196
Het tarief bedraagt per vervuilingswaarde € 35,50, hetgeen resulteert in een voorlopige aanslag van € 77.958.
3. Geschil
In geschil is of de voorlopige aanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder is in geschil of eiseres op grond van het gelijkheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, recht heeft op toepassing van de vrijstelling van artikel 7.6, vierde lid, van de Waterwet.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 7.6 van de Waterwet luidt voor het onderhavige jaar (2010) als volgt:
‘1. Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk bedraagt € 35,50 per vervuilingseenheid.
2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief per vervuilingseenheid van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk vanuit een zuiveringtechnisch werk voor het biologisch zuiveren van huishoudelijk afvalwater 50% van het in het eerste lid genoemde bedrag.
3. Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap is gelijk aan het door dat waterschap voor het desbetreffende belastingjaar vastgestelde tarief van de zuiveringsheffing, bedoeld in artikel 122d van de Waterschapswet.
4. In afwijking van het eerste lid is van heffing vrijgesteld de in het tweede lid bedoelde lozing indien deze plaatsvindt anders dan door de beheerder, mits de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen niet is toegenomen.’
Ingevolge de artikelen 1.1, eerste lid, en 2.1, eerste lid, van de Waterwet is de beheerder het bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat belast is met de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
De in het vierde lid van artikel 7.6 van de Waterwet opgenomen vrijstelling is bij amendement opgenomen (Kamerstukken II, 2008/09, nr. 31858, nr. 16):
‘In onderdeel AB wordt aan artikel 7.3c een lid toegevoegd, luidend:
In afwijking van het eerste lid is van heffing vrijgesteld de in het tweede lid bedoelde lozing indien deze plaatsvindt anders dan door de beheerder, mits de hoeveelheid afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen niet is toegenomen.
(…).
Toelichting
Toepassen van gezuiverd afvalwater in lokale waterkringlopen draagt bij aan de regionale zelfvoorziening voor zoet water. Het amendement is erop gericht samenwerking tussen lokale overheden en bedrijven in de regionale watervoorziening te versterken.’
Tijdens de Handelingen van 18 juni 2009 is – voor zover van belang – het volgende opgemerkt:
‘Ik kom nu bij het punt verontreinigingsheffing op reeds gezuiverd water. (…). Het wil er bij ons maar niet in dat bedrijven die van een RWZI van een waterschap gezuiverd afvalwater afnemen voor hergebruik en dit vervolgens even gezuiverd lozen op rijkswateren, daarvoor gestraft worden met de verontreinigingsheffing, terwijl waterschappen die met behulp van hun RWZI’s lozen op eigen water hiervan 100% vrijgesteld worden. Of, als deze waterschappen lozen op rijkswateren, hier slechts voor 50% voor worden aangeslagen. Wij moeten toch het hergebruik van schaars zoet water stimuleren. De staatssecretaris heeft in het ontwerp Nationaal Waterplan, bladzijde 90, het project van Dow in Terneuzen en het waterschap Zeeuws-Vlaanderen als eerste voorbeelden in een reeks zoeterwaterprojecten gepresenteerd. En terecht, want dit is de toekomst: hergebruik van schaars zoet water. Daarom vinden wij dat innovatieve samenwerkingsprojecten tussen waterschappen en bedrijven gestimuleerd moeten worden en hebben wij, samen met de PvdA, per amendement voorgesteld om de verontreinigingsheffing voor dit type projecten af te schaffen.’ (bladzijde 97-7660)
‘Staatssecretaris Huizinga-Heringa: Er is een amendement ingediend over de verontreinigingsheffing. De heer Koppejan heeft aandacht gevraagd voor de lozingssituatie van het bedrijf Dow Chemical in Terneuzen. Het bedrijf neemt voor proces- en koeldoeleinden van Evides gezuiverd effluent van het waterschap van Zeeuws-Vlaanderen af. Uiteindelijk wordt voor de lozing van dit water aan Dow Chemical een volledige heffing opgelegd. Als het waterschap hetzelfde water loost, krijgt het een reductie van 50%. De heer Koppejan zegt in zijn amendement: moeten wij dergelijke lozingen niet volledig vrijstellen?
Ik onderschrijf het belang van de innovatieve samenwerking tussen waterschappen en bedrijven. Het hergebruik van water is iets wat wij alleen maar kunnen stimuleren. Het voorkomt dat drinkwater of grondwater zal moeten worden aangewend en dat is buitengewoon positief. Ik kan ook begrijpen dat de heer Koppejan zich afvraagt of het redelijk is dat het waterschap 50% reductie krijgt en dat het bedrijf dat eigenlijk niets met het water doet en hetzelfde water loost, die reductie niet krijgt en 100% moet betalen. Als hij in zijn amendement had gezegd dat Dow Chemical in dat geval dezelfde reductie van 50% zou moeten krijgen als het waterschap, zou ik de redelijkheid daarvan kunnen inzien. In het amendement staat echter dat de bedrijven eigenlijk helemaal niets meer zouden moeten betalen en dat er 0% heffing zou moeten zijn. Dat vind ik te ver gaan. Daarvan kan ik de redelijkheid niet inzien. Om die reden ontraad ik het amendement.
De heer Koppejan (CDA): Ik begrijp het niet helemaal. In het wetsartikel waarvoor wij het amendement hebben gemaakt, wordt er wel een volledige vrijstelling opgenomen voor overstorten en voor het storten van water van waterschappen in regionaal water. Zo ongebruikelijk is het dus niet. Wij stellen het daaraan gelijk. Het is een incentive op dit type samenwerkingsprojecten en dat is precies wat wij willen: hergebruik van zoet water. Wij weten allemaal dat zoet water de schaarse grondstof van de toekomst gaat worden en dat wij er veel zuiniger mee moeten omgaan. Op deze manier stimuleer je dat en maak je het aantrekkelijk, zowel voor bedrijven als voor waterschappen, om water te hergebruiken. Op dit moment is er maar één bedrijf dat dit doet, namelijk Dow Chemical in samenwerking met het waterschap Zeeuws-Vlaanderen in Terneuzen.
Wij willen graag dat dit tientallen, misschien wel honderden bedrijven worden. Dan gaat het iets opleveren. Het kost op dit moment niets. Wij spreken over een betaling van € 100 000. Het gaat dus niet ten koste van de schatkist. Als wij het doen, laten wij het dan niet half doen, maar laten wij het goed doen.
Staatssecretaris Huizinga-Heringa: Ik ben het met u eens dat wij moeten kijken naar een incentive. U moet echter bedenken dat ook het niet gebruiken van het drinkwater of grondwater sowieso voor een bedrijf al veel voordeliger is. Er is dus al een soort natuurlijke incentive om te kijken naar hergebruik van water. Het bespaart immers het bedrijf sowieso kosten. Dit is goedkoper. Ook met een heffing van 100% blijft het voor Dow Chemical nog steeds veel goedkoper om het water te hergebruiken.
Ik kan de redenering volgen dat je je afvraagt waarom een waterschap dat water loost, € 50 000 betaalt en waarom Dow Chemical, die het water nota bene ook nog hergebruikt, € 100 000 moet betalen voor het lozen van hetzelfde water. In zoverre kan ik met u meegaan. Als u zegt dat het bedrijf evenveel zou moeten betalen als het waterschap, omdat het hetzelfde water is en wij willen laten zien dat wij hergebruik willen stimuleren, vind ik dat goed. De stap om opeens niets meer voor het lozen te laten betalen, vind ik te groot. Die stap is ook niet nodig om bedrijven over de streep te trekken, want zij hebben er echt al voordeel van als zij water hergebruiken. Het bespaart immers de kosten voor het drinkwater of het grondwater. Stimuleren is mooi, maar laten wij het een beetje redelijk houden. Met 50% kan ik meegaan, maar dit vind ik echt te ver gaan.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. De staatssecretaris vindt het niet te ver gaan als het gaat om waterschappen die lozen op hun regionale wateren. Zij betalen ook geen heffing.
Staatssecretaris Huizinga-Heringa: Het gaat mij niet zozeer om de vraag of men wel of geen heffing betaalt. Ik ken de achtergrond niet en zou daarop in tweede termijn moeten terugkomen. Ik deel niet de gedachte dat je om bedrijven te stimuleren naar een heffing van 0% moet gaan. Zo kun je heel veel willen stimuleren en heel veel vrijstellen van heffing. Ik zie wel in dat het onredelijk dat een waterschap met korting mag lozen en Dow Chemical die hetzelfde water loost, dat niet mag. Dat lijkt mij voldoende incentive, maar 0% gaat mij echt te ver!
De heer Jansen (SP): Voorzitter. Begrijp ik het goed dat de staatssecretaris het voorstel voor 50% zo redelijk vindt dat zij het overneemt en desnoods zelf met een nota van wijziging komt? Wat betekent het aannemen van het amendement van de heer Koppejan voor het level playing field? Kunnen dan alle waterschappen gaan procederen om ook 100% korting te krijgen? Hoeveel geld gaat dat de schatkist kosten? Kan de staatssecretaris hierop in tweede termijn ingaan?
Staatssecretaris Huizinga-Heringa: Natuurlijk zal ik in tweede termijn ingaan op het level playing field. Ik kom daarin ook terug op een andere vraag van de heer Koppejan. Ik hoop de heer Koppejan zo ver te krijgen dat hij zijn amendement aanpast. Dan wordt zijn amendement aangenomen en zijn wij allemaal blij.
De heer Koppejan (CDA): Als ik het goed begrijp, zegt de staatssecretaris dat zij het amendement van een positief advies zal voorzien als ik er 50% van maak en dat het dan wordt aangenomen. Ik denk dat mijn amendement ook wel wordt aangenomen als ik een meerderheid van de Tweede Kamer achter mij heb.’
(bladzijden 97-7668-7669)
‘Staatssecretaris Huizinga-Heringa: Er zijn vragen gesteld naar aanleiding van het amendement op stuk nr. 16. Men stelde dat het niet ongebruikelijk is om een heffing van 0% te hanteren, want de waterschappen doen dat ook als zij lozen op regionaal water. Dat doen zij om het rondpompen van geld te voorkomen, want bij zo'n lozing zouden waterschappen aan zichzelf een heffing moeten betalen.
Daarbij speelt dus een andere achtergrond dan hierbij. De heffing van 0% waarover wij het nu hebben, is bedoeld om hergebruik van water door bedrijven te stimuleren. Ik herhaal dat bedrijven al worden gestimuleerd tot hergebruik door de financiële voordelen die dat oplevert. Ook als wij naar een heffing van 50% gaan, is dat een heel behoorlijke, en mijns inziens ook een beter verdedigbare incentive.
Ook de heer Jansen heeft in dit kader vragen gesteld, met name over de efficiency op het level playing field. Er is uiteraard sprake van een effect. Niet iedereen kan immers van deze constructie gebruikmaken. De een, die toevallig in de omstandigheid verkeert dat het water kan worden hergebruikt, hoeft dan niets meer te betalen, terwijl de ander 100% betaalt. Dat zal ongetwijfeld leiden tot veel toestanden en het zal lastig zijn om dit voor de rechter hard te maken. Ik voel dus wel iets voor de opmerkingen die de heer Jansen daarbij heeft gemaakt.' (bladzijde 97-7673)
Eiseres betoogt dat ook zij in aanmerking komt voor de vrijstelling van artikel 7.6, vierde lid, van de Waterwet, omdat sprake is van hergebruik van water, het op dat vlak samenwerken van partijen (de drie papierfabrieken) en het toepassen van innovatieve technieken.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een met artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, of artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR, strijdige ongelijke behandeling, moet worden vooropgesteld dat die bepalingen niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij verdient opmerking dat op fiscaal gebied aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, LJN AV4014, V-N 2003/52.2, HR 8 juli 2005, nr. 39.870, LJN AQ7212, BNB 2005/310 en HR 18 december 2009, nr. 44.021, LJN BC5874, BNB 2010/79).
De rechtbank leidt uit de tekst van artikel 7.6, vierde lid, van de Waterwet en de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis af dat met de vrijstelling wordt beoogd innovatieve samenwerkingsprojecten tussen lokale overheden en bedrijven te stimuleren, waarbij de bedrijven van een waterschap gezuiverd afvalwater afnemen voor hergebruik en dit na het hergebruik weer – ten minste in gelijke mate gezuiverd – lozen.
Vaststaat dat in het onderhavige geval sprake is van een samenwerking tussen bedrijven en niet van een samenwerking tussen lokale overheden en bedrijven. Voorts dient het te gaan om de afname van gezuiverd afvalwater van een waterschap voor hergebruik. In casu gaat het om de afname door eiseres van ongezuiverd afvalwater dat niet afkomstig is van een waterschap. Ten slotte dient het water te worden hergebruikt. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat na de reiniging het water wordt geloosd; het wordt derhalve niet door de papierfabrieken opnieuw en derhalve hergebruikt. Dat thans wel plannen hiertoe bestaan, maakt voor het onderhavige jaar niet uit.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Daardoor kan een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 19 april 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.