Home

Rechtbank Arnhem, 24-04-2012, BW3587, AWB 11/1807

Rechtbank Arnhem, 24-04-2012, BW3587, AWB 11/1807

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
24 april 2012
Datum publicatie
24 april 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BW3587
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/1807

Inhoudsindicatie

Ter zake van de berekening ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van een aan de Verenigde Staten toe te rekenen deel van de bestuurdersbeloning is de verrekeningsmethode van toepassing. Uitleg artikel 17, eerste lid, juncto artikel 25, derde lid van het Verdrag tussen de Verenigde Staten en Nederland en de Resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 11 juli 1994. Aan de toepassing van de resolutie worden strikte voorwaarden gesteld. In de resolutie is immers opgenomen “dat de toepassing van de vrijstellingsmethode alleen zal worden toegestaan in zoverre door de belastingplichtige wordt aangetoond dat de directeuren- en commissarissenbeloningen in de andere verdragsluitende staat in de belastingheffing zijn betrokken”. Naar het oordeel van de rechtbank dient hieruit te worden afgeleid dat voor toepassing van de vrijstellingsmethode vereist is dat in de Verenigde Staten belasting is geheven over het voordeel. Aangezien hiervan geen sprake is, kan de resolutie geen toepassing vinden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/1807

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 24 april 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 5.401.050 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 692.419. Tevens is bij beschikking

€ 521.936 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 april 2011 de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.462.815 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot € 287.784. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 88.588.

Eiser heeft daartegen bij brief van 11 mei 2011, ontvangen door de rechtbank op 12 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2012 te Arnhem. Namens eiser zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en mr. [B].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de gedingstukken.

2. Feiten

Eiser is met ingang van 1 februari 2004 werkzaam als CEO bij [C] (hierna: [C]). Hij is reeds vanaf 31 december 2003 statutair bestuurder van de Amerikaanse werkmaatschappij van [C].

Eiser besteedt 15% van zijn tijd ten behoeve van de Amerikaanse activiteiten van [C]. Ter zake is een zogenoemde salary split overeengekomen. Ook ten aanzien van Duitsland (40%) en Luxemburg (10%) is sprake van een salary split.

Naast zijn al bestaande aandelenbelang in [C] heeft eiser in december 2004 een additioneel belang in [C] verworven. Dit betreft 86.000 aandelen tegen een prijs van € 2 per stuk.

De waarde in het economisch verkeer (verwachtingswaarde) van deze aandelen is tussen eiser en verweerder bij compromis vastgesteld op € 15 per aandeel. Hierdoor is een bedrag van € 1.118.000 als loon uit dienstbetrekking aangemerkt (zijnde 86.000 maal € 13). Van dit bedrag is op grond van de salary split 15% - zijnde € 167.700 – toe te rekenen aan de Verenigde Staten.

In Verenigde Staten heeft eiser geen belasting betaald ter zake van dit voordeel.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of ter zake van de berekening ter voorkoming van dubbele belasting ten aanzien van het aan de Verenigde Staten toe te rekenen deel van de bestuurdersbeloning de vrijstellingsmethode (standpunt eiser) dan wel de verrekeningsmethode (standpunt verweerder) dient te worden toegepast.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 17, eerste lid, juncto artikel 25, derde lid, van de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot het ontgaan van belasting naar het inkomen (hierna: het Verdrag) dient Nederland voor beloningen van een in Nederland wonende bestuurder van een lichaam dat naar het recht van en gevestigd is in de Verenigde Staten, de verrekeningsmethode toe te passen.

In de Resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 11 juli 1994 (nr. IFZ 94/779, VN 1994/3155.5, hierna: de resolutie) wordt echter goedgekeurd dat onder voorwaarden de vrijstellingsmethode kan worden toegepast in plaats van de verrekeningsmethode. Achtergrond van deze goedkeuring is dat door toepassing van de verrekeningsmethode voor directeuren en commissarissen een zwaardere belastingdruk kan ontstaan dan voor uit dienstbetrekking genoten inkomsten van buitenlandse werknemers (niet zijnde directeuren of commissarissen) die in die betreffende staat werkzaam zijn. In de resolutie is onder meer het volgende bepaald:

“(…).

In verband hiermee keur ik goed dat in die gevallen waarin in het desbetreffende verdrag de verrekeningsmethode is opgenomen en waarin noch sprake is van het ontgaan van belasting, noch van een begunstigend fiscaal regime voor directeuren- en commissarissenbeloningen in de andere verdragsluitende staat, in Nederland voor de desbetreffende beloningen de in dat verdrag opgenomen vrijstellingsmethode voor niet-zelfstandige arbeidsinkomsten wordt toegepast. Dit betekent dat de toepassing van de vrijstellingsmethode alleen zal worden toegestaan in zoverre door de belastingplichtige wordt aangetoond dat de directeuren- en commissarissenbeloningen in de andere verdragsluitende staat in de belastingheffing zijn betrokken en ten opzichte van de arbeidsinkomsten van buitenlandse werknemers die in die staat werkzaamheden verrichten niet in begunstigende zin in de belastingheffing zijn betrokken. Alleen in dat geval en in zoverre zal aan de genieter van die beloningen op diens verzoek een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting worden verleend op grond van de vrijstellingsmethode. (…).”

Op grond van het vorenstaande kan de vrijstellingsmethode worden toegepast als is voldaan aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

• de beloning is in de andere staat in de belastingheffing betrokken en

• in vergelijking met buitenlandse werknemers is geen sprake van een bijzonder belastingregime.

Tussen partijen is niet in geschil dat het onderhavige voordeel in de Verenigde Staten voor bestuurders en werknemers op dezelfde wijze wordt behandeld. Van een bijzonder belastingregime voor directeuren is in het onderhavige geval derhalve geen sprake.

Eiser stelt zich op het standpunt dat aan de voorwaarden van de resolutie wordt voldaan. De omstandigheid dat het onderhavige voordeel als gevolg van een verschil in de heffingsgrondslag tussen Nederland en de Verenigde Staten aldaar niet daadwerkelijk in de belastingheffing is betrokken doet hieraan volgens eiser niet af. De resolutie beoogt immers een gelijke behandeling te bewerkstelligen tussen de bestuurders- en werknemersbeloningen.

De rechtbank deelt het standpunt van eiser niet. In beginsel beoogt de resolutie weliswaar te voorkomen dat werknemers en bestuurders fiscaal ongelijk worden behandeld. Aan de toepassing van de resolutie worden echter strikte voorwaarden gesteld. In de resolutie is immers opgenomen “dat de toepassing van de vrijstellingsmethode alleen zal worden toegestaan in zoverre door de belastingplichtige wordt aangetoond dat de directeuren- en commissarissenbeloningen in de andere verdragsluitende staat in de belastingheffing zijn betrokken” (cursiveringen door rechtbank). Naar het oordeel van de rechtbank dient hieruit te worden afgeleid dat voor toepassing van de vrijstellingsmethode vereist is dat in de Verenigde Staten belasting is geheven over het onderhavige voordeel. Aangezien hiervan geen sprake is, kan de resolutie geen toepassing vinden.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling vindt de rechtbank geen aanleiding.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. G.H.W. Bodt en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 24 april 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.