Home

Rechtbank Arnhem, 10-05-2012, BW5897, AWB 11/2841

Rechtbank Arnhem, 10-05-2012, BW5897, AWB 11/2841

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
10 mei 2012
Datum publicatie
16 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BW5897
Zaaknummer
AWB 11/2841

Inhoudsindicatie

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet BRV wordt opzegging van een beperkt recht beschouwd als verkrijging van dat recht door degene ten behoeve van wie de opzegging plaats heeft. Hieronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook het afstand doen van een beperkt recht zodat eiser in verband met de afstand van het vruchtgebruik door de vruchtgebruikster overdrachtsbelasting is verschuldigd. Van de verkrijging van een (nieuw) beperkt recht door eiser is, anders dan eiser stelt, geen sprake zodat heffing van overdrachtsbelasting plaatsvindt op grond van de hoofdregel van artikel 9, eerste lid, van de Wet BRV en niet op basis van het tweede lid van dit artikel. Het beroep van eiser is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 11/2841

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 10 mei 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (aanslagnummer [000]) opgelegd van € 6.300. Tevens is bij beschikking € 194 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2011 de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 juli 2011, ontvangen door de rechtbank op 22 juli 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2012 te Arnhem. Eiser heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A].

De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van [B] (hierna: mevrouw [B]) met registratienummer AWB 11/2843.

2. Feiten

2.1 Bij notariële akte van 15 april 2004 heeft eiser het appartementsrecht van de bovenwoning aan de [A-straat 1] te [Z] gekocht. In deze akte heeft eiser tevens een zakelijk recht van vruchtgebruik gevestigd op het appartementsrecht van deze bovenwoning ten behoeve van mevrouw [B]. De koopsom van het recht van vruchtgebruik was € 107.250 en is door mevrouw [B] voldaan door verrekening. Ten aanzien van het recht van vruchtgebruik zijn eiser (in de akte aangeduid als koper) en mevrouw [B] onder meer het volgende overeengekomen:

‘ (…)

Artikel 11

Koper garandeert mevrouw [B] voornoemd, indien zij zulks te kennen geeft zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen, het bij deze akte verleende vruchtgebruik op basis van zaaksvervanging te verlenen op het appartementsrecht, plaatselijk bekend als [A-straat 2] te (...) [Z].

(…)’

2.2 Bij notariële akte van 30 oktober 2009 met de titel ‘akte van afstand en vestiging vruchtgebruik bij wege van zaaksvervanging’ heeft eiser ten behoeve van mevrouw [B] een zakelijk recht van vruchtgebruik gevestigd op het appartementsrecht van de benedenwoning aan de [A-straat 2] te [Z]. Als tegenprestatie heeft mevrouw [B] afstand gedaan van het zakelijk recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht van de bovenwoning [A-straat 1] te [Z]. In de akte is ervan uitgegaan dat het recht van vruchtgebruik van [A-straat 2] bij wege van zaaksvervanging is verkregen.

2.3 Bij notariële akte van eveneens 30 oktober 2009 heeft eiser de bloot eigendom van het appartementsrecht van de benedenwoning aan de [A-straat 2] te [Z] aan mevrouw [B] geleverd.

2.4 Het recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht [A-straat 1] heeft een waarde van € 105.000. Het recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht [A-straat 2] heeft een waarde van € 106.500. Overdrachtsbelasting is voldaan over het verschil in waarde tussen beide rechten van vruchtgebruik.

2.5 Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd in verband met de afstand van mevrouw [B] van haar recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht van de bovenwoning [A-straat 1] te [Z]. Deze naheffingsaanslag is als volgt berekend:

- waarde van het verkregene € 105.000 (€ 175.000 * 60%) ? 6% € 6.300

- reeds geheven € 0

Na te heffen € 6.300

2.6 Daarnaast heeft verweerder ter zake van de verkrijging van het recht van vruchtgebruik op het appartementsrecht [A-straat 2] aan mevrouw [B] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd van eveneens

€ 6.300. Deze is als volgt berekend:

- waarde van het verkregene € 106.500 (€ 177.500 * 60%) ? 6% € 6.390

- reeds geheven € 1.500 ? 6% € 90 -/-

Na te heffen € 6.300

3. Geschil

In geschil is of verweerder de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting terecht en naar het juiste bedrag heeft opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV) wordt onder de naam ‘overdrachtsbelasting’ een belasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen.

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet BRV wordt opzegging van een beperkt recht beschouwd als verkrijging van dat recht door degene ten behoeve van wie de opzegging plaats heeft. Hieronder valt naar het oordeel van de rechtbank ook het afstand doen van een beperkt recht. Zowel bij opzegging als bij afstand eindigt het beperkt recht ten gunste van de hoofdgerechtigde, zodat ook afstand moet worden beschouwd als verkrijging van het recht van vruchtgebruik door de hoofdgerechtigde.

Voor wat betreft de maatstaf van heffing heeft eiser zich beroepen op artikel 9, tweede lid, van de Wet BRV. Hierin is bepaald dat indien afstand wordt gedaan van een beperkt recht tegen de verkrijging van een nieuw beperkt recht, de belasting wordt berekend over het verschil in waarde tussen de beperkte rechten. Van de verkrijging van een (nieuw) beperkt recht door eiser is echter geen sprake, zodat heffing van overdrachtsbelasting plaatsvindt op grond van de hoofdregel van artikel 9, eerste lid, van de Wet BRV. Hierin is voor zover van belang bepaald dat de belasting wordt berekend over de waarde van het recht waaraan de onroerende zaak is onderworpen. Niet in geschil is dat deze waarde € 105.000 bedraagt.

Met betrekking tot de stelling van eiser dat sprake is van zaaksvervanging in de zin van artikel 3:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (zaaksvervanging bij vruchtgebruik), overweegt de rechtbank als volgt. Voor de heffing van overdrachtsbelasting is uitsluitend de Wet BRV van belang. Een verwijzing naar 3:213 van het BW is hierin niet opgenomen zodat ook indien sprake zou zijn van zaaksvervanging, dit niet van invloed is op de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag. De rechtbank zal de beantwoording van deze vraag dan ook in het midden laten.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting ongegrond te worden verklaard.

Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 10 mei 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.