Home

Rechtbank Arnhem, 03-07-2012, BX0446, AWB 11/241, 11/242 en 11/244

Rechtbank Arnhem, 03-07-2012, BX0446, AWB 11/241, 11/242 en 11/244

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 juli 2012
Datum publicatie
5 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX0446
Zaaknummer
AWB 11/241, 11/242 en 11/244

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Herinvesteringsvoornemen op niveau van de concerndirectie. Uit de structuur van het concern volgt dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen het herinvesteringsvoornemen dat aanwezig is op het niveau van de directie van eiseres dan wel op het niveau van de directie van de (groot)moedervennootschap. Indien en voor zover aannemelijk is dat in de onderhavige jaren bij de feitelijk directievoerder van de moedervennootschap een herinvesteringsvoornemen bestond, dan kan dat mede worden toegerekend aan eiseres (vgl. Hoge Raad 24 juni 2005, nr. 40.857, LJN AT8188). Dat geen sprake is van een fiscale eenheid, doet aan dit oordeel niet af, nu de rechtbank doorslaggevend acht dat het gaat om de feitelijke zeggenschap binnen het concern waarbij de directie van een dochtermaatschappij uiteindelijk in de persoon van de feitelijk leidinggevende samenvalt met de directie op het niveau van de (groot)moeder. De omstandigheid dat aan een herinvesteringsvoornemen invulling wordt gegeven door de verkrijging van een bedrijfsmiddel van een gelieerde vennootschap doet hier evenmin aan af omdat de wettelijke regeling dergelijk transacties niet uitsluit. Herinvesteringsvoornemen aannemelijk. Beroepen gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 11/241, 11/242 en 11/244

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 3 juli 2012

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres de volgende aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) en beschikkingen heffingsrente opgelegd:

- voor het jaar 2005 met dagtekening 17 oktober 2009 een aanslag (aanslagnummer [000].V56.0112) Vpb, berekend naar een belastbaar bedrag van € 109.601. Tevens is bij beschikking € 6.543 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- voor het jaar 2006 met dagtekening 13 februari 2010 een aanslag (aanslagnummer [000].V66.0112) Vpb, berekend naar een belastbaar bedrag van € 260.994. Tevens is bij beschikking € 12.229 aan heffingsrente in rekening gebracht;

- voor het jaar 2007 met dagtekening 12 juni 2010 een aanslag (aanslagnummer [000].V.76.0112) Vpb, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.453.344. Tevens is bij beschikking € 74.102 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 december 2010 de aanslagen en de beschikkingen heffingsrente als volgt verminderd:

- de aanslag Vpb 2005 tot een belastbaar bedrag van € 79.814 en de beschikking heffingsrente tot € 4.710;

- de aanslag Vpb 2006 tot een belastbaar bedrag van € 130.104 en de beschikking heffingsrente tot € 6.020;

- de aanslag Vpb 2007 tot een belastbaar bedrag van € 2.444.908 en de beschikking heffingsrente tot

€ 73.836.

Eiseres heeft daartegen bij brieven van 17 januari 2011, ontvangen door de rechtbank op 18 januari 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2012 te Arnhem. Eiseres is daar, vertegenwoordigd door drs. [gemachtigde], bijgestaand door mr. [A] en mr. [B], verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. drs. [C] en mr. [D].

2. Feiten

2.1. Eiseres heeft in 2005 een onroerende zaak verkocht. Daarbij is een boekwinst gerealiseerd van € 112.766. Eiseres heeft voor dit bedrag een herinvesteringsreserve gevormd.

2.2. Eiseres heeft in 2007 wederom onroerende zaken verkocht. Daarbij is een boekwinst gerealiseerd van

€ 1.975.707. Eiseres heeft voor dit bedrag een herinvesteringsreserve gevormd.

2.3. Eiseres heeft de aangiften Vpb 2005, 2006 en 2007 op respectievelijk 4 mei 2007, 27 mei 2008 en 13 mei 2009 ingediend.

2.4. Naar aanleiding van de ingediende aangiften heeft verweerder vragen gesteld aan eiseres. Deze zijn schriftelijk door eiseres beantwoord.

2.5. Bij de aanslagregeling is verweerder afgeweken van de ingediende aangiften Vpb 2005, 2006 en 2007. Voor zover thans van belang, heeft verweerder de herinvesteringsreserves in alle jaren aan de winst toegevoegd op de grond dat geen sprake is van een herinvesteringsvoornemen.

2.6. Eiseres heeft tegen de aanslagen Vpb 2005, 2006 en 2007 tijdig bezwaar gemaakt.

2.7. Bij brieven van 6 oktober 2010, 24 augustus 2010 en 29 september 2010 heeft verweerder eiseres uitgenodigd voor een hoorgesprek.

2.8. Namens eiseres is op deze brieven door de gemachtigde in drie afzonderlijke brieven als volgt gereageerd:

" Gezien de bekende stellingnamen uwerzijds zijn wij van mening dat een hoorgesprek niets toevoegt. (…) "

" Gezien de samenhang met de correctie HIR 2005 lijkt het mij dat een hoorgesprek niets toevoegt aan de bekende standpunten (…) "

" Gezien de lopende procedures lijkt mij dat een hoorgesprek niets toevoegt aan de bekende standpunten (…) "

2.9. Verweerder heeft vervolgens op 8 december 2010 de uitspraken op bezwaar gedaan.

Bij afzonderlijke brieven met dezelfde dagtekening is op de verzoeken om een kostenvergoeding voor de bezwaarfase beslist.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de aanslagen Vpb 2005, 2006 en 2007 terecht en tot juiste bedragen aan eiseres zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de herinvesteringsreserve in de onderhavige jaren terecht aan de winst is toegevoegd, meer specifiek of in de onderhavige jaren sprake was van een herinvesteringsvoornemen.

3.2. Voorts is in geschil of in de bezwaarfase de hoorplicht is geschonden en of artikel 10:3, derde lid, van de Awb is geschonden.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Met betrekking tot de vraag of bij behandeling van het bezwaar de mandaatvoorschriften van artikel 10:3, derde lid, van de Awb zijn geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is door verweerder verklaard dat de heffing van vennootschapsbelasting (opleggen aanslagen, behandeling bezwaarschriften en procesvoering) ten aanzien van het concern waartoe eiseres behoort, [E] BV, werd verricht door een vijftal inspecteurs die deel uitmaakten van een team van de Belastingdienst, kantoor Zwolle. De coördinatie van die heffing lag in handen van één van hen, inspecteur [gemachtigde]. In een dergelijk klein team is het naar het oordeel van de rechtbank niet te voorkomen dat er enige wederzijdse beïnvloeding plaatsvindt, in die zin dat ter bevordering van de eenheid van uitvoering buiten de behandeling van een concrete aangifte, bijvoorbeeld tijdens teamoverleg, overleg plaatsvindt en dat aanslagregelaars rekening zullen houden met de opvattingen van hun collega’s die op een later tijdstip over een ingediend bezwaarschrift moeten oordelen. Dat hoeft op zichzelf nog geen schending te betekenen van het voorschrift dat het bezwaar wordt behandeld door een ander dan degene die de aanslag heeft opgelegd. In de onderhavige gevallen is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de bezwaarbehandelaar op een andere wijze dan hiervoor bedoeld bij de aanslagregeling betrokken is geweest. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.

4.2. In de verdere behandeling van het bezwaar ziet de rechtbank geen onzorgvuldige behandeling of schending van de hoorplicht zoals neergelegd in artikel 7:2 van de Awb. In de correspondentie tussen verweerder en eiseres wordt niet alleen ingegaan op de mogelijkheid te worden gehoord, maar wordt ook veelvuldig over de materiële inhoud van het geschil gesproken. Verweerder heeft eiseres vervolgens veelvuldig in staat gesteld te worden gehoord. Eiseres heeft om haar moverende redenen aangegeven dat niet te willen. Van schending van de hoorplicht is geen sprake.

4.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, voor zover thans van belang, wordt de winst opgevat en bepaald op de voet van de artikelen 3.31 tot en met 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Uit artikel 3.54, eerste en derde lid, van de Wet IB 2001 volgt, dat een herinvesteringsreserve mag worden gevormd ter zake van een vervreemdingswinst van een bedrijfsmiddel, indien de ondernemer een voornemen tot herinvestering heeft en deze binnen een termijn van drie jaar plaatsvindt, tenzij sprake is van vertraging wegens bijzondere omstandigheden. Het voornemen dient te bestaan op de balansdatum van de onderhavige boekjaren. De bewijslast dat een zodanig voornemen bestaat rust op eiseres.

4.4. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat zij in alle jaren een herinvesteringsvoornemen had, gewezen op het feit dat dit volgt uit de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van eiseres, bestaande uit het beleggen in verhuurd onroerend goed. Daarnaast heeft eiseres erop gewezen dat zij onderdeel uitmaakt van een concern waarbinnen steeds onroerende zaken worden verworven, geëxploiteerd en verkocht.

4.5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat slechts moet worden gekeken naar het voornemen dat op het directieniveau van eiseres zelf bestaat en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de directie van eiseres een herinvesteringsvoornemen heeft gehad. Dit blijkt volgens verweerder ook uit het feit dat zij tot op heden nog geen investeringen heeft gedaan. Volgens verweerder is er geen grond om uit te gaan van een concernbenadering, omdat eiseres zelfstandig belastingplichtig is en dus een eigen voornemen dient te hebben teneinde een herinvesteringsreserve te mogen vormen.

4.6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres is de vennootschap [F] BV, waarvan enig aandeelhouder en bestuurder [E] BV is, waarvan de feitelijke leiding uiteindelijk – zo is niet in geschil – in handen is van drs. [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]). [gemachtigde] is degene die middellijk de zeggenschap heeft over alle vennootschappen die tot het concern van [E] BV behoren. [gemachtigde] treedt naar buiten toe op namens [E] BV, maar investeringsbeslissingen worden door hem genomen met inachtneming van de posities van alle tot het concern behorende vennootschappen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen het herinvesteringsvoornemen dat aanwezig is op het niveau van de directie van eiseres dan wel op het niveau van de directie van [E] BV. Indien en voor zover aannemelijk is dat in de onderhavige jaren bij [gemachtigde] – als feitelijk directievoerder van [E] BV – een herinvesteringsvoornemen bestond, dan kan dat mede worden toegerekend aan eiseres (vgl. Hoge Raad 24 juni 2005, nr. 40.857, LJN AT8188). Dat geen sprake is van een fiscale eenheid, doet aan dit oordeel niet af, nu de rechtbank doorslaggevend acht dat het gaat om de feitelijke zeggenschap binnen het concern waarbij de directie van een dochtermaatschappij uiteindelijk in de persoon van de feitelijk leidinggevende samenvalt met de directie op het niveau van de (groot)moeder. De omstandigheid dat aan een herinvesteringsvoornemen invulling wordt gegeven door de verkrijging van een bedrijfsmiddel van een gelieerde vennootschap doet hier evenmin aan af omdat de wettelijke regeling dergelijk transacties niet uitsluit.

4.7. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat op 31 december van de jaren 2005, 2006 en 2007 bij de directie van het concern een herinvesteringsvoornemen bestond. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval het project [G] als herinvesteringsmogelijkheid heeft te gelden, over welk project sinds 2003 besprekingen worden gevoerd die tot op heden nog niet zijn afgerond. Verweerder heeft hetgeen eiseres ter zake op aannemelijke wijze heeft gesteld niet, dan wel onvoldoende, weersproken.

4.8. De conclusie luidt dat ultimo 2005, 2006 en 2007 sprake was van een concreet herinvesteringsvoornemen en dat verweerder derhalve de herinvesteringsreserves ten onrechte heeft gecorrigeerd. De beroepen treffen in zoverre doel. De aanslagen Vpb 2005, 2006 en 2007 dienen te worden verlaagd tot aanslagen berekend naar een belastbare winst van nihil in 2005, onder vaststelling van het verlies van (€ 79.814 -/- € 112.766 =) € 32.952, in 2006 van (€ 130.104 -/- € 112.766 =) € 17.338 en in 2007 van (€ 2.444.908 -/- € 1.975.707 =) € 469.201.

4.9. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikkingen heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen.

5. Proceskosten

5.1. De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van de bezwaren en de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.746,50 (3 punten voor het indienen van de bezwaarschriften die niet (nagenoeg) gelijktijdig zijn ingediend met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het gezamenlijke beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van het repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

5.2. Voor zover eiseres heeft verzocht om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige gevallen geen sprake is van een beschikking of uitspraak waarvan op het moment van nemen al duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (HR 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802, BNB 2007/260). Voorts is geen sprake geweest van een in vergaande mate onzorgvuldig handelen door verweerder (HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, LJN BP2975). Het verzoek wordt derhalve afgewezen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de aanslag Vpb 2005 tot een berekend naar een belastbare winst van nihil en stelt het verlies vast op € 32.952;

- vermindert de aanslag Vpb 2006 tot een berekend naar een belastbare winst van € 17.338;

- vermindert de aanslag Vpb 2007 tot een berekend naar een belastbare winst van € 469.201;

- bepaalt dat de beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.746,50;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. A.M.F. Geerling en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 3 juli 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.