Home

Rechtbank Arnhem, 12-07-2012, BX1120, AWB 11/1145 en AWB 11/901

Rechtbank Arnhem, 12-07-2012, BX1120, AWB 11/1145 en AWB 11/901

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
12 juli 2012
Datum publicatie
12 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX1120
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/1145 en AWB 11/901

Inhoudsindicatie

Rechtbank Arnhem is van oordeel dat verweerder terecht correcties om het inkomen van eiser heeft aangebracht. De betalingen die een zakenrelatie voor eiser heeft gedaan zijn terecht aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Ook voor de auto die een zakenrelatie aan eiser ter beschikking heeft gesteld is terecht een correctie aangebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 11/1145 en AWB 11/901

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 12 juli 2012

inzake

[X], wonende te [Z] (Spanje), eiser,

gemachtigde: mr. [gemachtigde],

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Almere, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 410.646 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.116. Tevens is bij beschikking € 27.840 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H37) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 868.495 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.608. Tevens is bij beschikking € 76.092 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2011 de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd tot

€ 368.146. De beschikking heffingsrente is verminderd tot € 22.340.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2011 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brieven van 4 maart 2011 en 25 maart 2011, per fax ontvangen door de rechtbank op respectievelijk 4 maart 2011 en 25 maart 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2012 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde], advocaat te [Q]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van [A] en [B].

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Deze pleitnota wordt geacht te zijn voorgedragen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser en zijn gemachtigde in de gelegenheid te stellen om het dossier te bestuderen en daarop schriftelijk te reageren. Eiser heeft bij brief van 7 mei 2012 van deze gelegenheid gebruik gemaakt en verweerder heeft hierop bij brief van 23 mei 2012 gereageerd.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2012 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van [A], [B] en [C].

2. Feiten

2.1. Eiser is op 29 december 1996 benoemd tot directeur van Woningstichting [D] te [Q]. Woningstichting [D] is op 1 januari 2004 gefuseerd met Woningstichting [E] te [Q] (hierna: [E]). Na de fusie heeft eiser de functie van bestuursvoorzitter van [E] bekleed.

2.2. Op 24 oktober 2008 is eiser door de Raad van Commissarissen van [E] (hierna: RvC) geschorst. De RvC heeft vervolgens een forensisch accountantsonderzoek in laten stellen naar eiser. Dit onderzoek is uitgevoerd door [F].

2.3. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is eiser op 30 januari 2009 door de RvC op staande voet ontslagen. Over de schorsing en het uiteindelijke ontslag van eiser is in het jaarverslag over 2008 van [E] onder meer het volgende vermeld:

“ (…) Het jaar werd ineens en compleet overschaduwd door de schorsing van de bestuursvoorzitter op 24 oktober. Aanleiding voor de schorsing vormde het feit dat de Raad van Commissarissen vaststelde dat hij niet juist en volledig door bestuursvoorzitter was geïnformeerd. (…) Bestuur en raad hebben direct na de schorsing zakelijk, zonder aanzien des persoons gehandeld en gedaan wat verwacht mocht worden, door het instellen van een onafhankelijk forensisch onderzoek naar het handelen van bestuursvoorzitter en naar de feitelijke gang van zaken bij een aantal vastgoedprojecten en door het aanstellen van een interim bestuursvoorzitter (…). De resultaten van het onderzoek kwamen begin 2009 beschikbaar. De bevindingen van het onderzoek leidden tot het ontslag van de bestuursvoorzitter op 30 januari 2009 (…).

De bevingen van het forensisch onderzoek naar het handelen van de bestuursvoorzitter zijn in maart 2009 aan de minister aangeboden. De minister oordeelde de resultaten dusdanig ernstig, dat hij besloot een duidelijk signaal af te geven door middel van het geven van een aanwijzing en het aanstellen van twee externe toezichthouders (…).”.

2.4. Op 13 maart 2009 heeft [E] aangifte gedaan vanwege het vermoeden van valsheid in geschrift, verduistering in dienstbetrekking, bedrog in de jaarstukken en medewerking aan een verboden transactie door eiser. Vervolgens heeft de Belastingdienst/FIOD-ECD (hierna: FIOD) een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar onder meer eiser. Begin 2012 is eiser failliet verklaard.

Dubbelappartement [A-straat 1/2]

2.5. Eiser heeft op 26 september 2001 een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met [G] BV (hierna: [G]) ten behoeve van een tweetal nog te bouwen appartementen [A-straat 1 en 2] in het appartementsgebouw [H] te [R] (hierna ook: [A-straat 1/2]). De totale koop-/aanneemsom bedraagt € 579.885,73 inclusief BTW. De appartementen zijn voor aanvang van de bouw samengevoegd tot één dubbelappartement.

2.6. Bij notariële akte van 31 juli 2002 zijn de appartementsrechten aan eiser geleverd. In voornoemde akte van levering is op bladzijde 1 vermeld dat eiser voornemens is in het dubbelappartement [A-straat 1/2] te gaan wonen. In een faxbericht van 24 augustus 2004 aan [I] van [J], de toenmalige belastingadviseur van eiser, heeft eiser, in antwoord op vragen over de aangiften IB/PVV, vermeld dat het om een flat gaat die hij voor zijn dochter heeft gekocht.

2.7. Op de afrekening van de notaris van 31 juli 2002 is vermeld dat eiser in verband met de verkrijging van de appartementen € 172.796 is verschuldigd. Dit bedrag is op 31 juli 2002 van de rekening van [K] BV, ook wel aangeduid als [L] (hierna: [M], zijnde de handelsnaam van [L]), overgemaakt naar het bankrekeningnummer van de notaris.

2.8. De stoffering, het meubilair en de verlichting voor het dubbelappartement is in opdracht van eiser verzorgd door [N] (hierna: [N]). Ook heeft [N] de regie gevoerd over de volgende leveringen en/of werkzaamheden van derden: het parket, het sanitair en tegelwerk, de interieurbouw en -afwerking en het stuc- en schilderwerk. De totale kosten bedragen volgens de offerte van [N] van 8 maart 2003 € 545.251,58 inclusief BTW. Hiervan heeft € 290.152,58 betrekking op de stoffering, het meubilair en de verlichting. Deze offerte is door eiser ondertekend. De keuken is geleverd door [O] BV.

2.9. Op 19 juni 2003 heeft de ABN AMRO Bank NV (hierna: ABN AMRO) een hypothecaire geldlening verstrekt aan eiser ten bedrage van € 600.000 en daarvoor het recht van hypotheek verkregen op het dubbelappartement

[A-straat 1/2].

2.10. Bij brief van 19 december 2003 schrijft [P] (hierna: [P]), directeur van [M], het volgende aan eiser:

“ Betr.: lening ivm appartementsrechten [R]

Geachte heer [X],

Hierbij bevestigen wij aan u in leen ter beschikking te hebben gesteld totaal € 550.980,25 tegen gebruikelijke condities voor wat betreft aflossing en rente.

Wij verzoeken u deze brief voor accoord mede te ondertekenen.”.

Deze brief is opgesteld op briefpapier van [M] en ondertekend door zowel [P] in zijn hoedanigheid van directeur van [M] als door eiser.

2.11. In de brief van 21 juni 2004 schrijft [M] onder meer het volgende aan eiser:

“ Betreft: lening ivm appartement [R]

Geachte heer [X],

Hierbij bevestigen wij aan u ter leen ter beschikking te hebben gesteld ivm de (af)bouw van uw appartement te [R] een aanvullend bedrag ad. € 140.030,52 zodat thans totaal € 691.010,77 voor dit doel aan u ter leen is verstrekt (samen met het op 19 december 2003 uitgekeerde bedrag ad € 550.980,25).

Een en ander tegen gebruikelijke condities voor wat betreft rente en direct opeisbaar voor wat betreft aflossing.”

Op deze brief is met pen ‘+ € 25 000,=’ geschreven. Ook deze brief is opgesteld op briefpapier van [M] en alleen ondertekend door [P] in zijn hoedanigheid van directeur van [M].

2.12. In totaal heeft [M] € 780.110,52 betaald. De door [M] gedane betalingen zijn door [P] en [M] aangemerkt als rekening-courantopnamen van [P] en als zodanig ook fiscaal en boekhoudkundig verwerkt. [P] heeft tegenover de FIOD verklaard dat deze betalingen moeten worden aangemerkt als geldleningen van hem aan eiser. Dit is gebeurd ten behoeve van of op instigatie van eiser. Verder heeft [P] verklaard dat eiser bij hem is gekomen met het verzoek een bijdrage te leveren voor het flatje voor zijn dochter en dat eiser hem vervolgens bleef benaderen om betalingen te doen. [P] heeft het geld geleend omdat hij niet wilde dat de zakelijke relatie tussen [M] en [E] verstoord werd. [P] heeft op 12 januari 2010 verder verklaard dat eiser het appartement enkele maanden geleden aan hem heeft aangeboden om op zijn naam te zetten, als een soort eindafrekening. [P] en eiser zijn niet tot een vergelijk gekomen waarna de contacten direct zijn beëindigd. Het contact loopt nu via de advocaat.

2.13. Eiser heeft tegenover de FIOD, ook nadat hem de door [P] afgelegde verklaring was voorgehouden dat sprake is van een geldlening, ontkend dat hiervan sprake is. Volgens eiser was sprake van een beleggingsobject waarin hij samen met [P] heeft geïnvesteerd. [P] was voor 50% economisch eigenaar. De leningsovereenkomsten die daarover zijn opgemaakt zijn volgens eiser dan ook onjuist. Waarschijnlijk heeft [P] dit nodig gehad voor de verantwoording van de betalingen, aldus eiser.

2.14. Op 17 april 2012 heeft [P] namens [M] bij de curator in het faillissement van eiser een schuldvordering ingediend die als volgt is omschreven:

“ (…) Leningovereenkomst; de leningovereenkomst tussen [M] en [X] van 19 december 2003, ten bedrage van € 550.980,25. (…)”

Betalingen [M]/[P]

2.15. In het strafrechtelijk dossier van de FIOD is op pagina 42 van Zaaksproces-verbaal 44212 (codenummer ZPV-1, dossiernummer 44212) een overzicht gegeven van de betalingen en verstrekkingen door [M]/[P] aan of ten behoeve van eiser. Deze zien op de periode 8 juni 1999 tot en met 31 september 2009 en bedragen in totaal € 1.379.405.

[M]

2.16. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD is naar voren gekomen dat [M] in de periode 17 maart 1997 tot en met 28 december 2007 diverse vastgoedpakketten voor een totaal bedrag van € 117.826.210 van [E] (voorheen: Woningstichting [D]) heeft gekocht. [P] heeft verklaard dat [M] één van de zogenoemde Goalmakers van [E] was, dat zijn bevoorrechte suppliers, leveranciers en afnemers waar [E] mee werkte. Goalmaker worden is een proces dat in de loop van jaren is gegroeid. [M] werd één van de afnemers van [E]. [P] werd ‘vriend’ van eiser en eiser doet het liefst zaken met vertrouwde personen die hij kende. [P] heeft verder verklaard dat alles wat hij heeft gekocht van de woningcorporatie [E] is geweest en dat hij niet van een andere woningcorporatie heeft gekocht. In verband hiermee kreeg [M] een steeds verder oplopende rekening-courantschuld aan [E]. [P] heeft verklaard dat deze wel € 18 miljoen kan zijn. In het door de Raad van Bestuur van [E] opgemaakte rapport van 11 december 2006 is vermeld dat de schuld van [M] € 19.806.396 bedraagt. [P] heeft verder verklaard dat daardoor een wederzijdse afhankelijkheid ontstond tussen eiser en hemzelf. Een gevolg van deze afhankelijkheid was dat eiser misbruik ging maken van de situatie. Eiser dwong [P] steeds om financiële bijdragen te leveren, al dan niet in de vorm van leningen. Eiser heeft nooit gezegd dat als [P] een bepaalde lening of een bepaald bedrag niet zou verstrekken, dat er dan geen transacties tussen [M] en [E] zouden plaatsvinden, maar [P] heeft dat wel zo gevoeld, zo verklaart [P]. [P] heeft verder verklaard dat hij regelmatig is aangesproken door de financieel directeur van [E], dat [M] zijn financiële verplichtingen moest nakomen. Als het aan deze directeur had gelegen stond [M] de volgende dag buiten de deur, aldus [P].

Aangiften en aanslagregeling

2.17. Op 23 oktober 2003 doet eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 195.350 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.116. In het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is de waarde van het dubbelappartement niet begrepen. Ook is het van [M] ontvangen bedrag niet als lening in mindering gebracht.

2.18. Met dagtekening 19 augustus 2004 is de aanslag IB/PVV 2002 overeenkomstig de aangifte van eiser vastgesteld.

2.19. Op 20 juni 2005 doet eiser aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 218.680 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.608. In het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen per 31 december 2003 is de WOZ-waarde van ‘[A-straat 3]’ te [R] (dit is het voormalige projectadres van één van de twee appartementen van eiser) van € 119.458 begrepen. Ook is hierop per 31 december 2003 de hypothecaire geldlening bij de ABN AMRO van € 600.000 in mindering gebracht. De van [M] ontvangen bedragen zijn hierop niet als lening in mindering gebracht.

2.20. Verweerder stelt vervolgens met dagtekening 11 november 2005 de definitieve aanslag IB/PVV 2003 vast conform de door eiser ingediende aangifte.

[a]

2.21. Tijdens het strafrechtelijk onderzoek door de FIOD is naar voren gekomen dat een [a] met kenteken [00-AA-BB] (hierna: de [a]) van 15 januari 2003 tot 17 december 2005 op naam heeft gestaan van [b] BV. Deze vennootschap maakt deel uit van de [c] waarvan [d] (hierna: [d]) in die periode bestuurder was. Voor de aanschaf van de [a] is door de [c]

€ 110.000 betaald.

2.22. [E] was één van de opdrachtgevers van de [c]. Het eerste zakelijke contact tussen eiser en [d] dateert uit het jaar 2000.

2.23. [d] heeft tegenover medewerkers van de FIOD verklaard dat hij ongeveer 5 of 7 maanden in de [a] heeft gereden. Eiser wilde de [a] van hem kopen en heeft hem eerst op proef gehad, daarna van [d] gekocht en vervolgens is de [a] op naam van eiser gezet. Eiser heeft niets voor de [a] betaald. Dat zou hij na zijn pensionering doen. [e], werkzaam bij de [c], heeft onder meer verklaard dat eiser altijd de beschikking heeft gehad over het kentekenbewijs. Dit omdat hij de [a] zou afnemen. Eiser heeft verklaard dat hij wel regelmatig in de [a] van zijn vriend heeft gereden, maar dat hij daar geen rechten aan kon ontlenen.

2.24. Met betrekking tot het onderhoud van en de reparaties aan de [a] zijn in de periode 28 mei 2003 tot en met 21 juni 2005 negen facturen op naam van eiser opgesteld en door hem betaald.

2.25. Op een factuur van [f] BV (hierna: [f]), gedagtekend 10 januari 2006 ten name van de echtgenote van eiser, is onder meer vermeld dat een [a] is aangekocht voor € 124.750, dat van de echtgenote van eiser is aangekocht de [a] voor

€ 85.500 en dat resteert te betalen € 66.250. Van 17 december 2005 tot 19 oktober 2006 heeft de [a] vervolgens op naam gestaan van [f].

Navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 en 2003

2.26. In oktober 2007 is verweerder een fiscaal boekenonderzoek gestart bij [M].

2.27. Bij brieven van 28 november 2008 en 3 december 2008 deelt verweerder aan eiser mede dat uit een boekenonderzoek bij derden is gebleken dat eiser in 2002 en 2003 meer inkomsten heeft genoten dan hij in zijn aangifte IB/PVV 2002 en 2003 heeft verantwoord. Het onderzoek naar de omvang van de inkomsten is nog niet afgerond, maar in verband met de verjaringstermijn legt verweerder ter behoud van rechten navorderingsaanslagen IB/PVV op voor de jaren 2002 en 2003.

2.28. Met dagtekening 29 november 2008 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2002 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is verhoogd met € 215.296 tot € 410.646. Er is geen boete opgelegd.

2.29. Met dagtekening 23 december 2008 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2003 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is verhoogd met € 649.815 tot € 868.495. Er is geen boete opgelegd.

2.30. Eiser heeft op 12 april 2010 beroep ingesteld bij rechtbank Arnhem tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaarschriften. Meer in bijzonder was het ontbreken van de motivering van de opgelegde navorderingsaanslagen in geschil.

2.31. Bij uitspraak van 27 september 2010 heeft rechtbank Arnhem de beroepen van eiser gegrond verklaard. Partijen zijn bij wijze van compromis ter zitting overeengekomen dat verweerder de navorderingsaanslagen vóór 1 oktober 2010 zal motiveren.

2.32. Verweerder heeft bij brief van 30 augustus 2010 een nadere onderbouwing van de navorderingsaanslagen gegeven. In de brief schrijft verweerder onder meer het volgende:

“(…)

Jaar 2002

In het jaar 2002 zijn door [M]/de heer [P] betalingen gedaan ten behoeve van het te bouwen dubbelappartement in gebouw [H] (thans [A-straat 1/2]). De koop-/aannemingsovereenkomst is gesloten en getekend door uw cliënt. Ook de oplevering is aan uw cliënt gebeurd. Uw cliënt heeft aangegeven dat dit dubbelappartement in mede-eigendom gehouden wordt met de heer [P], ieder 50%. Dit wordt echter tegengesproken door de heer [P] en door de feiten. De door [M]/[P] gedane betalingen kunnen ook niet aangemerkt worden als lening, omdat er geen leningsovereenkomst is waarin rente en aflossing geregeld worden. De betalingen door [M]/[P] af € 172.796 in 2002, worden dan ook aangemerkt als belaste inkomsten van uw cliënt.

Met betrekking tot het privé-gebruik auto is niet komen vast te staan dat uw client in 2002 een auto ter beschikking heeft gehad, dan wel dat hij privé heeft gereden, of zich heeft laten rijden, met een auto die door de werkgever gehuurd is. De correctie van € 42.500 die op dit punt is aangebracht zal ik dan ook laten vervallen.

Jaar 2003

Ook in 2003 heeft [M]/[P] betalingen gedaan ten behoeve van de bouw en inrichting van het dubbelappartement van uw cliënt. De grond voor het belasten van deze betalingen ad € 607.315 is dezelfde als bij het jaar 2002 aangegeven. (…)

Uit onderzoek is komen vast te staan dat uw cliënt de beschikking heeft gehad over een [a] ([00-AA-BB]), die in 2006 wordt ingeruild op een [g]. De [a] [00-AA-BB] heeft op naam gestaan van [b] B.V., terwijl de onderhoudsnota’s wel op naam van uw cliënt zijn uitgeschreven. De waarde van de [a] [00-AA-BB] was op het moment dat deze ter beschikking kwam van uw cliënt ongeveer € 100.000, in ieder geval meer dan € 42.500. Met toepassing van de interne compensatie blijft de correctie ad

€ 42.500 gehandhaafd. Het verschil tussen de waarde van de [a] en de aangebrachte correctie zal niet verder nagevorderd worden, omdat de navorderingstermijn daarvoor is verstreken. (…)”

2.33. Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2011 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 verminderd met

€ 42.500 tot € 368.146. Voor de bezwaarfase is € 241 aan proceskostenvergoeding aan eiser toegekend. Bij uitspraak op bezwaar van 21 januari 2011 is de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 gehandhaafd.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2002 en 2003 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in 2002 en 2003 terecht correcties op het inkomen heeft aangebracht in verband met de betalingen door [M] en of er in het jaar 2003 terecht een correctie wegens privé gebruik auto is aangebracht.

3.2. Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2002 na bezwaar juist is vastgesteld. Voor het jaar 2003 moet dit inkomen worden verminderd met € 165.031, omdat een gedeelte van de bij het opleggen van de navorderingsaanslag in aanmerking genomen betalingen door [M] in 2004 heeft plaatsgevonden. De volgende betalingen hebben betrekking op 2003:

- 4 maart 2003, betaling aan [G] van € 182.011,25

- 15 april 2003, betaling aan [h] (dit is de deur-

waarder voor de incasso van de achterstallige betalingen

aan [G]) € 100.000,00

- 23 mei 2003, betaling aan [h] € 64.099,75 - 28 mei 2003, betaling aan [O] BV € 46.173,00

- 28 mei 2003, betaling aan [N] € 50.000,00

Totaal € 442.284,00

3.3. Eiser betwist deze betalingen niet, maar stelt zich op het standpunt dat deze niet tot zijn inkomen kunnen worden gerekend, primair omdat sprake is van economische mede-eigendom van [P] en subsidiair omdat [P] deze bedragen ter leen aan eiser heeft verstrekt.

3.4. Verweerder heeft zich in beroep tevens op het standpunt gesteld dat de correctie van € 42.500 die in 2003 is aangebracht wegens privé gebruik van de [a] te hoog is vastgesteld en moet worden verminderd tot € 18.000. Wel beroept verweerder zich op interne compensatie, omdat bij het opleggen van de navorderingsaanslag nog geen rekening is gehouden met een hoger belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. Dit omdat niet de volledige waarde van het dubbelappartement [A-straat 1/2] is aangegeven. De WOZ- waarde van één appartement bedraagt voor het kalenderjaar 2003 € 119.458. Hiervan uitgaande heeft verweerder de correctie als volgt berekend:

- te weinig aangegeven per 1 januari 2003: 2x € 119.458 = € 238.916

- te weinig aangegeven per 31 december 2003: 1x € 119.458 = € 119.458

- gemiddeld te weinig aangegeven: € 179.187

Te weinig aangegeven in box 3, 4% x € 179.187 = € 7.167

3.5. Eiser betwist de correctie voor de [a]. Tegen het beroep van verweerder op interne compensatie heeft eiser geen verweer gevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank is met partijen van oordeel dat, voordat toegekomen kan worden aan de vraag of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan, verweerder eerst aannemelijk moet maken dat de correcties terecht en tot de juiste bedragen zijn aangebracht. Het niet volledig aangeven van de waarde van het dubbelappartement [A-straat 1/2] is daartoe, gelet op het relatief geringe fiscale belang, onvoldoende.

Dubbelappartement [A-straat 1/2]

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingen die [M] in 2002 en 2003 voor het dubbelappartement heeft gedaan tot het inkomen van eiser gerekend moeten worden. De rechtbank is op grond van de volgende overwegingen van oordeel dat dit standpunt juist is.

Vast staat dat eiser de volledige juridische eigendom van het dubbelappartement [A-straat 1/2] heeft verkregen en nadien heeft behouden. Eiser heeft ook de koop-/ aannemingsovereenkomst met [G] gesloten. In de akte van levering is vermeld dat eiser voornemens is zelf in het dubbelappartement te gaan wonen. In het faxbericht van 24 augustus 2004 heeft eiser vermeld dat het om een flat voor zijn dochter gaat. [P] heeft tegenover de FIOD verklaard dat eiser hem heeft verteld dat het om een flatje voor zijn dochter ging. De rechtbank stelt verder vast dat het dubbelappartement in opdracht van eiser volledig is gestoffeerd en ingericht door [N] en dat [N] hiervoor volgens de offerte van 8 maart 2003 € 290.152,58 in rekening heeft gebracht. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is het niet aannemelijk dat het, zoals eiser stelt, om een beleggingsobject gaat waarin hij samen met [P] heeft geïnvesteerd en dat [P] voor 50% economisch eigenaar is. De enkele verklaring van eiser is daartoe onvoldoende zeker nu deze haaks staat op hetgeen in officiële stukken is vermeld, de eerdere verklaring van eiser dat het om een flat voor zijn dochter ging en de verklaring van [P], die ontkent dat sprake is van een gezamenlijk beleggingsproject. Ook de kosten die zijn besteed aan de inrichting maakt dat niet aannemelijk is dat het om een beleggingsobject gaat. Verder bevinden zich geen stukken in het dossier die wijzen op een economische eigendom van [P]. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat eiser zowel juridisch als economisch volledig eigenaar is van het dubbelappartement [A-straat 1/2].

Vervolgens is de vraag of eiser, als gevolg van het feit dat [M] rekeningen van eiser heeft betaald voor het dubbelappartement [A-straat 1/2], een schuld heeft aan [M] en/of [P]. De rechtbank is van oordeel dat dit niet aannemelijk is geworden en overweegt daartoe als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat eiser zowel tegenover de medewerkers van de FIOD als ook ter zitting van de rechtbank heeft ontkend dat sprake is van een lening. Wat daarover door [P] is verklaard en wat in de hiervoor onder 2.10. en 2.11. aangehaalde brieven is vermeld, is volgens eiser onjuist. [P] heeft deze stukken waarschijnlijk nodig gehad voor zijn boekhouding, aldus eiser. De rechtbank stelt verder vast dat [P] namens [M] een schuldvordering in het faillissement van eiser heeft ingediend (zie hiervoor onder 2.14.), maar dat nog niet duidelijk is of deze schuldvordering door de curator zal worden erkend. Ook staat vast dat eiser geen rente en/of aflossing heeft betaald en dat in de leningovereenkomsten de daarbij gebruikelijke bepalingen over zekerheden en termijnen ontbreken. Dat, zoals [P] op 12 januari 2010 heeft verklaard, eiser het appartement een paar maanden daarvoor aan hem te koop heeft aangeboden bij wijze van eindafrekening wordt niet gesteund door de verklaring van eiser. Ook in de gedingstukken is hiervoor geen steun te vinden. Al deze feiten en omstandigheden in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat tussen eiser enerzijds en [P] en/of [M] anderzijds een overeenkomst van geldlening is gesloten. De rechtbank zal er dan ook vanuit gaan dat hetgeen in de hiervoor onder 2.10. en 2.11. aangehaalde brieven is vermeld niet overeenkomt met hetgeen feitelijk tussen eiser en [P] is overeengekomen.

Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een gezamenlijk beleggingsobject van eiser en [P] en evenmin aannemelijk is geworden dat tussen hen een overeenkomst van geldlening is aangegaan, acht de rechtbank aannemelijk dat de betalingen door [M] zijn gedaan vanwege de werkzaamheden die eiser als directeur van Woningstichting [D] en later van [E] voor [M] heeft verricht. Een andere verklaring kan daarvoor in de gedingstukken niet worden gevonden. Deze werkzaamheden bestonden, zo leidt de rechtbank uit de gedingstukken af, uit het gunnen van vastgoedprojecten aan [M] en ervoor zorgen dat [M] niet gedwongen werd haar financiële verplichtingen jegens [E] na te komen. Nu deze werkzaamheden geen belastbare winst of belastbaar loon genereren zijn de voordelen die eiser door deze betalingen heeft genoten belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft het inkomen van eiser terecht gecorrigeerd. Voor het jaar 2002 gaat het om € 172.796 en voor het jaar 2003 om € 442.284,00.

[a]

Gelet op de hiervoor onder 2.21. tot en met 2.25. weergegeven feiten is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voor wat betreft de [a] terecht een correctie op het inkomen van eiser heeft aangebracht. Gelet op deze feiten acht de rechtbank aannemelijk dat [d] eiser heeft toegestaan de [a] om niet te gebruiken vanwege de zakelijke contacten tussen [d] en eiser. Het voordeel dat eiser hierdoor heeft genoten is door verweerder berekend op € 18.000 (zie pagina 20 van het verweerschrift). Eiser heeft tegen de berekeningswijze van verweerder niets aangevoerd en ook de rechtbank ziet geen aanleiding om van een lager bedrag uit te gaan. Gecorrigeerd is € 42.500, zodat € 24.500 te veel is gecorrigeerd.

Interne compensatie

Vast staat dat eiser niet de volledige waarde van het dubbelappartement [A-straat 1/2] in zijn aangifte heeft verwerkt. Het beroep van verweerder op interne compensatie kan dan ook worden gehonoreerd. Eiser heeft hiertegen geen verweer gevoerd, ook niet tegen de door verweerder in aanmerking genomen waarde. Ook de rechtbank ziet geen aanleiding om van een lagere waarde uit te gaan.

Heffingsrente

Nu eiser geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2003.

Conclusie

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen behoeft de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd vanwege het niet doen van de vereiste aangifte geen beantwoording meer. Het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 is ongegrond en tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 gegrond. Het belastbaar inkomen voor het jaar 2003 dient als volgt te worden berekend.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 868.495

- lagere correctie ‘[A-straat 1/2]’ € 165.031 -/-

- lagere correctie ‘[a]’ € 24.500 -/-

Resteert € 678.864

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 10.608

- correctie dubbelappartement [A-straat 1/2] € 7.167 +

Totaal € 17.775

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank volgt hierbij niet het standpunt van verweerder dat deze kosten niet drukken. Volgens de huidige gemachtigde is geen sprake van vrijwilligerswerk maar heeft hij in verband met het faillissement van eiser nog geen factuur aan eiser verzonden. Dit zal hij te zijner tijd, naar de rechtbank begrijpt na afwikkeling van het faillissement, alsnog doen. De vorige gemachtigde zal, naar de rechtbank aanneemt, zijn vordering uit hoofde van onbetaalde nota’s indienen of al hebben ingediend bij de curator. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is van op eiser drukkende kosten.

Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Voor een vergoeding van de kosten van bezwaar ziet de rechtbank geen aanleiding nu deze bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2011 al aan eiser zijn vergoed.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2003 gegrond;

- vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag IB/PVV 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 678.864 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.775;

- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.092,50;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank en mr. J.M.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 12 juli 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.