Rechtbank Arnhem, 19-07-2012, BX2390, AWB 11/4436
Rechtbank Arnhem, 19-07-2012, BX2390, AWB 11/4436
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 19 juli 2012
- Datum publicatie
- 24 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BX2390
- Zaaknummer
- AWB 11/4436
Inhoudsindicatie
VPB. IB. 2007. Herinvesteringsvoornemen niet aannemelijk gemaakt. BV treedt in boekjaar 2004/2005 uit accountancy maatschap en realiseert goodwill, welke ultimo 2005 in een herinvesteringsreserve wordt opgenomen (lang boekjaar). Digra treedt vervolgens in dienstbetrekking bij landelijk accountantskantoor. In 2006 koopt BV een accountancy praktijk, welke vervolgens onmiddellijk met winst wordt doorverkocht. Digra treedt bij koper in dienst. De rechtbank oordeelt dat de BV het herinvesteringsvoornemen ultimo 2007 niet aannemelijk heeft gemaakt. Zowel de in 2004/2005 als de in 2006 gevormde reserve moet vrijvallen. De vraag of in 2006 wel terecht een reserve is gevormd, hoeft dan geen beantwoording meer.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 11/4436
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 19 juli 2012
inzake
[X] BV, gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].V.76.0112) vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd berekend naar een belastbare winst van € 1.339.412 en een belastbaar bedrag van € 1.337.006 (na verrekening van een verlies van € 2.406). Tevens is bij beschikking € 49.704 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 september 2011 de aanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 oktober 2011, ontvangen door de rechtbank Haarlem op 18 oktober 2011, beroep ingesteld. De rechtbank Haarlem heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb doorgestuurd aan de rechtbank Arnhem, alwaar het op 27 oktober 2011 is binnengekomen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012 te Arnhem. Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde], directeur van eiseres. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde].
2. Feiten
2.1. Eiseres vormt samen met haar dochtervennootschap [A] BV een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres is de heer [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]).
2.2. Tot 31 mei 2004 was [A] BV partner van de Maatschap [B] (hierna: [B]). Per 31 mei 2004 is [A] BV als partner uitgetreden uit de maatschap. In verband met deze uittreding heeft eiseres een vergoeding voor bij de maatschap opgebouwde goodwill van € 952.938 ontvangen. Deze opbrengst heeft eiseres in haar aangifte Vpb voor het boekjaar 2004/2005 (lopende van
1 juni 2004 tot en met 31 december 2005) gereserveerd in een herinvesteringsreserve (hierna: hir-1).
2.3. De afspraken waaronder de uittreding heeft plaatsgevonden zijn neergelegd in een vaststellingsovereenkomst van
26 augustus 2004. Op grond van de vaststellingsovereenkomst is [gemachtigde] per 1 juni 2004 als director bij [B] in dienst getreden.
2.4. Op 1 juni 2006 heeft [B] haar vestiging in [Q] door middel van een activa/passiva transactie overgedragen aan [C] VOF. [C] VOF is een samenwerkingsverband tussen [D] BV en [A] BV. De directeuren/aandeelhouders van beide vennootschappen waren werkzaam voor hetzelfde kantoor van [B]. Het aandeel van [A] BV in de koopsom was € 416.250. Dit investeringsbedrag heeft eiseres in haar aangifte Vpb voor het jaar 2006 geheel afgeboekt van de hir-1. Na de afboeking bedroeg de hir-1 nog € 536.688.
2.5. Eveneens per 1 juni 2006 heeft [C] VOF haar onderneming, bestaande uit de voormalige [B] vestiging in [Q], door middel van een activa/passiva transactie overgedragen aan [E] BV (hierna: [E]). Ter zake van deze overdracht is op 20 juni 2006 een overeenkomst opgemaakt en ondertekend. In de overeenkomst is onder meer bepaald dat de koper zich bewust is van het feit dat de cliëntendossiers tot en met 31 mei 2006 eigendom zijn en blijven van [B].
2.6. Als gevolg van de overname is [gemachtigde] per 1 juni 2006 in dienst getreden van [E]. De arbeidsovereenkomst van [gemachtigde] bevat een relatie- en concurrentiebeding. [gemachtigde] is achtereenvolgens directeur geweest van [E] vestigingen te [Q] en [R].
2.7. In verband met de overname door [E] heeft [A] BV een boekwinst behaald van € 735.075. Deze boekwinst is in 2006 ondergebracht in een herinvesteringsreserve (hir-2). De totale herinvesteringsreserve bedroeg op 31 december 2006 derhalve € 1.271.763 (€ 536.688 + € 735.075).
2.8. Blijkens de aangifte Vpb 2007 van eiseres hebben in 2007 geen toevoegingen of onttrekkingen aan de herinvesteringsreserve plaatsgevonden. In haar aangifte Vpb voor het jaar 2008 heeft eiseres het bedrag van hir-1 aan de belastbare winst toegevoegd omdat uiteindelijk geen herinvestering is gedaan. Om dezelfde reden heeft eiseres in de aangifte Vpb voor het jaar 2009 de vrijval van hir-2 aangegeven.
2.9. In maart 2010 heeft [E] [F] te [S] overgenomen. [gemachtigde] is sindsdien werkzaam als directeur van die vestiging van [E].
2.10. Bij de behandeling van de aangifte Vpb voor het jaar 2007 heeft verweerder vragen gesteld over onder meer de herinvesteringsreserve. Bij brieven van 25 mei 2010 en 7 oktober 2010 heeft eiseres deze vragen beantwoord. Bij brief van 11 november 2010 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat hij van plan is om de hir-2 in 2008 te corrigeren omdat het herinvesteringsvoornemen onvoldoende aannemelijk is gemaakt. De hir-1 dient volgens deze brief ook in 2008 vrij te vallen. In de brief wordt eiseres in de gelegenheid gesteld om op de voorgenomen correctie van verweerder te reageren.
2.11. Eiseres heeft hierop gereageerd en bij brief van 1 december 2010 aangegeven dat zij zich hiermee niet kon verenigen. Hierna heeft nader mondeling en schriftelijk overleg plaatsgevonden tussen verweerder en eiseres. Verweerder heeft in die periode de verkoopcontracten van de [B] praktijk en de arbeidsovereenkomsten met [E] opgevraagd. Eiseres heeft de gevraagde gegevens niet verstrekt. Uiteindelijk heeft verweerder bij brief van 6 april 2011 aan eiseres medegedeeld dat hij beide herinvesteringsreserves aan de winst van het jaar 2007 zal toevoegen.
2.12. De aanslag Vpb voor het jaar 2007 is als volgt berekend:
Belastbare winst volgens aangifte: € 23.926 -/-
Bij: vrijval hir-1 € 536.688
Bij: vrijval hir-2 € 735.075
Bij: correctie pensioenvoorziening € 91.575
Belastbare winst na correcties € 1.339.412
Te verrekenen verliezen € 2.406 -/-
Belastbaar bedrag 2007 na correcties € 1.337.006
2.13. Met dagtekening 14 mei 2011 is de onderhavige aanslag Vpb 2007 dienovereenkomstig opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of de door eiseres gevormde herinvesteringsreserve in 2007 aan de belastbare winst dient te worden toegevoegd.
Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 3.54, lid 1, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) kan, indien bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voorgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat (herinvesteringsreserve). Ingevolge artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt de winst van een lichaam opgevat en bepaald met inachtneming van onder andere artikel 3.54 van de Wet IB 2001.
4.2. Verweerder neemt ten aanzien van hir-1 het standpunt in dat ultimo 2007 geen herinvesteringsvoornemen aannemelijk is geworden, zodat die reserve aan de winst van dat jaar moet worden toegevoegd. Het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat deze reserve ten onrechte is gevormd, heeft verweerder ter zitting ingetrokken. Ten aanzien van hir-2 neemt verweerder primair het standpunt in dat deze in het jaar 2006 ten onrechte is gevormd. Volgens verweerder is bij de aan- en verkoop van de [B] praktijk in [Q] geen sprake geweest van winst behaald bij de verkoop van een bedrijfsmiddel, maar van winst behaald bij een eenmalige aan- en verkooptransactie. Volgens verweerder moet de gevormde reserve op grond van de foutenleer in de winst van het jaar 2007 worden opgenomen. Subsidiair neemt verweerder ook ten aanzien van deze reserve het standpunt in dat ultimo 2007 geen herinvesteringsvoornemen aannemelijk is geworden, zodat ook op die grond die reserve aan de winst van dat jaar moet worden toegevoegd.
4.3. De rechtbank zal allereerst beoordelen of aannemelijk is geworden of ultimo 2007 sprake was van een herinvesteringsvoornemen. De bewijslast daarvan rust op eiseres. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij, nadat [gemachtigde] in dienst was getreden bij [B] en vervolgens bij [E], steeds de mogelijkheid van aankoop van een bestaande praktijk voor ogen heeft gehouden en dat zij daartoe vertrouwelijke gesprekken met derden heeft gevoerd. Volgens eiseres dient een accountant die werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst, zoals haar directeur, altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat hij – bijvoorbeeld vanwege tegenvallende prestaties of uiteenlopende opvattingen over de bedrijfsvoering – op enig moment gedwongen zal worden een andere werkkring te vinden. Eiseres heeft om die reden altijd het voornemen behouden een nieuwe accountantspraktijk op te starten of aan te kopen en daartoe ook activiteiten ondernomen. Zij wijst hierbij op de door haar overgelegde verklaringen van [G] van 28 december 2010 en van [F] van 30 januari 2011 en op met andere gevoerde gesprekken. Zij wijst erop dat haar dienstbetrekkingen met [B] en [E] haar er toe dwongen een grote mate van geheimhouding in acht te nemen.
4.4. De rechtbank acht eiseres niet geslaagd in haar bewijslast. In dit verband is van belang dat eiseres na haar uittreden in 2004 uit de maatschap [B] geen vervangende investering heeft gedaan en haar directeur in dienst is getreden bij [B]. Toen haar directeur begin 2006 vervolgens met [B] overeenstemming bereikte over de overname van het kantoor [Q], heeft eiseres er niet voor gekozen deze mogelijkheid te benutten om voor eigen rekening een accountantskantoor te gaan exploiteren, maar is dat kantoor door eiseres onmiddellijk doorverkocht aan [E] en is haar directeur bij die organisatie in dienst getreden. Ook in de jaren daarna heeft eiseres niet geïnvesteerd in een vergelijkbare onderneming. Vorenstaande omstandigheden duiden naar het oordeel van de rechtbank juist op het ontbreken van een herinvesteringsvoornemen.
4.5. Met betrekking tot de door eiseres overgelegde verklaringen overweegt de rechtbank het volgende. In de door eiseres overgelegde verklaring van [G] wordt melding wordt gemaakt van in 2008 en 2009 gevoerde oriënterende besprekingen over een mogelijke praktijkoverdracht aan eiser of aan [gemachtigde]. In de verklaring van [F] is vermeld dat hij en [gemachtigde] in 2007 overleg hebben gevoerd over een mogelijke samenwerking en/of overname en dat zij in de periode 2007 tot en met 2009 af en toe telefonisch contact hadden. Uiteindelijk hebben de contacten met [F] ertoe geleid dat [E] in 2010 dit kantoor heeft overgenomen en [gemachtigde] directeur van dat kantoor is geworden. Van overige met derden gevoerde besprekingen heeft eiseres geen concrete gegevens overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt echter uit deze verklaringen niet dat eiseres, vertegenwoordigd door haar directeur [gemachtigde], het voornemen had voor eigen rekening te investeren. Immers zowel in 2006 als in 2010 heeft zij niet zelf geïnvesteerd, maar heeft de overname plaatsgevonden door [E], de organisatie waarbij de directeur van eiseres in dienst was. Gelet op alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien, acht de rechtbank eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij ultimo 2007 een voldoende reëel en concreet voornemen tot herinvestering had. Verweerder heeft de gevormde reserves reeds hierom terecht in de winst van dat jaar opgenomen. De overige geschilpunten ten aanzien van beide herinvesteringsreserves behoeven dan geen bespreking meer.
4.6. Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij aan de brief van verweerder van 11 november 2010 het vertrouwen mocht ontlenen dat de reserves niet eerder dan in het jaar 2008 hoefden vrij te vallen. De rechtbank verwerpt dit beroep op het vertrouwensbeginsel. Uit die brief van verweerder blijkt dat geen sprake is van een definitieve, maar van een voorlopige standpuntbepaling van verweerder. Eiseres heeft ook aangegeven zich met dat voorlopige standpunt van verweerder niet te kunnen verenigen. Vervolgens is nog inhoudelijk van gedachten gewisseld over de problematiek van de herinvesteringsreserves en heeft verweerder– mede op grond van de omstandigheid dat eiseres haar herinvesteringsvoornemen niet met schriftelijke bescheiden onderbouwde – zijn definitieve standpunt bepaald. Onder deze omstandigheden is van opgewekt vertrouwen geen sprake.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene moet het beroep tegen de aanslag ongegrond worden verklaard. Nu geen afzonderlijke grieven tegen de heffingsrente zijn aangevoerd, moet ook het beroep tegen de heffingsrente ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Amsterdam, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op: 19 juli 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.