Rechtbank Arnhem, 23-08-2012, BX5217, AWB 11/4705
Rechtbank Arnhem, 23-08-2012, BX5217, AWB 11/4705
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2012
- Datum publicatie
- 24 augustus 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BX5217
- Zaaknummer
- AWB 11/4705
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelasting. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser heeft geparkeerd op een plaats waar ten tijde van het parkeren in beginsel parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiser zijn gehandicaptenparkeerkaart ten tijde van de controle door de parkeercontroleur niet (duidelijk) zichtbaar had aangebracht. Eiser heeft gesteld dat hij op grond van een eerdere ervaring erop mocht vertrouwen dat verweerder bij een incidentele fout als in zijn geval en wanneer alsnog een gehandicaptenparkeerkaart zou worden overgelegd, de naheffingsaanslag zou vernietigen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder hem op 11-07-2008 ook een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd en dat deze naheffingsaanslag naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift is vernietigd. Eiser heeft een kopie van de desbetreffende uitspraak op bezwaar bijgevoegd. Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De uitspraak op bezwaar is dusdanig algemeen geformuleerd dat eiser daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat wanneer in een situatie als de onderhavige achteraf alsnog een gehandicaptenparkeerkaart zou worden overgelegd, hiermee (alsnog) is aangetoond dat parkeerbelasting is voldaan en dat de naheffingsaanslag zou worden vernietigd. De stelling van verweerder dat die uitspraak dusdanig lang geleden is gedaan dat daaraan geen vertrouwen kan worden ontleend, kan hem niet baten. Gesteld noch gebleken is dat de feiten en omstandigheden, de wet- of regelgeving en/of het eventuele beleid van verweerder tussentijds zijn gewijzigd. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerder op enig moment het vertrouwen zou hebben opgezegd. Tot slot staat het enkele tijdsverloop niet aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 11/4705
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 23 augustus 2012
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser op 24 mei 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000]) parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 53,45 (parkeerbelasting € 1,45 en kosten naheffingsaanslag € 52,00).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 september 2011 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 2 november 2011, ontvangen door de rechtbank op 3 november 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, alsmede zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Eiser beschikt over een Europese gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de gehandicaptenparkeerkaart). Deze gehandicaptenparkeerkaart staat op zijn naam. Op de gehandicaptenparkeerkaart is aan de achterzijde onder andere de volgende tekst opgenomen:
“Zij moet bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op zodanige wijze worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor de controle.”
Eiser heeft op 24 mei 2011 zijn auto geparkeerd aan de [A-straat 1] te [Z].
Op 24 mei 2011 heeft een parkeercontroleur omstreeks 13.19 uur vastgesteld dat een grijze Citroen C5 met kenteken [00-AA-BB] (hierna: de auto) was geparkeerd aan de [A-straat 1] te [Z]. Deze auto staat op naam van eiser. Tijdens de controle op de hiervoor genoemde datum, tijdstip en plaats is door de parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen parkeerkaart aanwezig was. Naar aanleiding van deze constatering is aan eiser de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Op het aanslagbiljet staat onder meer de aantekening vermeld “In gehele voertuig geen parkeerkaart”.
De auto van eiser betreft een aangepaste auto, welke onder andere is voorzien van een automatische transmissie, een handbedrijfsrem en een gaspedaal links van het rempedaal. In zijn rijbewijs is als voorwaarde aangetekend dat zijn auto moet zijn voorzien van deze voorzieningen.
3. Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of er sprake is van strijd met het vertrouwens- en/of het gelijkheidsbeginsel.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.
4. Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 9, onderdeel a, van de “Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelasting 2011” (hierna: de Verordening) wordt het parkeren door een gehandicapte, voor zover deze beschikt over een duidelijk zichtbaar aangebrachte geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaart, niet gereguleerd en is derhalve vrijgesteld van het betalen van parkeerbelasting.
Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, is er geen sprake van parkeren met een vergunning en is er parkeerbelasting verschuldigd (Hoge Raad 17 december 1997, nr. 32.834, BNB 1998/46).
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser heeft geparkeerd op een plaats waar ten tijde van het parkeren in beginsel parkeerbelasting verschuldigd was en dat eiser zijn gehandicaptenparkeerkaart ten tijde van de controle door de parkeercontroleur niet (duidelijk) zichtbaar had aangebracht.
Gezien de wettelijke bepalingen, de Verordening en eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Eiser heeft immers niet voldaan aan de op de gehandicaptenparkeerkaart opgenomen voorwaarde dat de kaart bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op zodanige wijze moet worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor controle. Eiser was derhalve parkeerbelasting verschuldigd, welke parkeerbelasting hij niet heeft voldaan. De naheffingsaanslag is dus in beginsel terecht opgelegd. Dat eiser, zoals hij zelf heeft gesteld, vanwege een tijdelijke verstrooidheid verzuimd heeft om de gehandicaptenparkeerkaart goed zichtbaar achter de voorruit te leggen, komt voor zijn rekening en risico en maakt het oordeel derhalve niet anders.
Eiser heeft echter gesteld dat wanneer de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, hij op grond van een eerdere ervaring erop mocht vertrouwen dat verweerder bij een incidentele fout als in zijn geval en wanneer alsnog een gehandicaptenparkeerkaart zou worden overgelegd, de naheffingsaanslag zou vernietigen. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat verweerder hem op 11 juli 2008 ook een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd en dat deze naheffingsaanslag naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift is vernietigd. Eiser heeft een kopie van de betreffende uitspraak bijgevoegd. Daarin is onder andere het volgende opgenomen:
“Uw grief
U geeft aan dat u wel parkeerbelasting heeft betaald omdat u een geldige Europese
Gehandicapten Parkeerkaart heeft. De naheffingsaanslag is volgens u daarom ten onrechte
opgelegd.
Antwoord op uw grief
U heeft geparkeerd op een tijdstip en op een locatie waar u parkeerbelasting moet betalen.
Tijdens het parkeren moet er volgens de vergunningsvoorwaarden een geldige Europese
Gehandicapten Parkeerkaart duidelijk zichtbaar achter de voorruit liggen. De
parkeercontroleur heeft in dit geval geconstateerd dat er geen geldige Europese
Gehandicapten Parkeerkaart duidelijk zichtbaar achter de voorruit van de auto lag. Met het
achteraf tonen van de geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaartvergunning heeft u
aangetoond dat er in dit geval op het moment van parkeren parkeerbelasting is voldaan. Ik
besluit daarom de naheffingsaanslag te vernietigen. Dit betekent dat u de naheffingsaanslag
niet hoeft te betalen. Als u al betaald heeft zal het betaalde bedrag worden teruggestort.”
Deze beroepsgrond van eiser slaagt. De uitspraak op bezwaar is dusdanig algemeen geformuleerd dat eiser daaraan het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat wanneer in een situatie als de onderhavige achteraf alsnog een gehandicaptenparkeerkaart zou worden overgelegd, hiermee (alsnog) is aangetoond dat parkeerbelasting is voldaan en dat de naheffingsaanslag zou worden vernietigd. De stelling van verweerder dat die uitspraak dusdanig lang geleden is gedaan dat daaraan geen vertrouwen kan worden ontleend, kan hem niet baten. Gesteld noch gebleken is dat de feiten en omstandigheden, de wet- of regelgeving en/of het eventuele beleid van verweerder tussentijds zijn gewijzigd. Voorts is gesteld noch gebleken dat verweerder op enig moment het vertrouwen zou hebben opgezegd. Tot slot staat het enkele tijdsverloop niet aan een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg.
Nu het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, behoeven de overige beroepsgronden geen behandeling meer.
Gelet op het bovenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken.
Eiser heeft aangegeven dat hij vanwege zijn handicap niet met het openbaar vervoer kan reizen maar enkel met zijn (aangepaste) auto en heeft een vergoeding geclaimd op basis van 36 kilometer (2 * 18 kilometer) tegen een kilometervergoeding van € 0,35. De rechter heeft eiser ter zitting voorgehouden dat een kilometervergoeding, zo daar al sprake van kan zijn in het kader van een proceskostenvergoeding, maximaal € 0,28 per kilometer bedraagt. Eiser is hiermee akkoord gegaan. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het logisch is dat eiser niet met het openbaar vervoer naar de zitting kan komen en heeft verklaard geen probleem te hebben met een kilometervergoeding in plaats van een vergoeding van de reiskosten op basis van het openbaar vervoer. De rechtbank zal partijen dan ook volgen in hun standpunt dat in dit geval de reiskosten niet worden berekend op basis van de tarieven voor het openbaar vervoer maar op basis van een kilometervergoeding. De vergoeding bedraagt dan in dat geval € 10,08 (2 * 18 kilometer * € 0,28).
Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken dat daarom (tijdig) is verzocht in de bezwaarfase.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 10,08;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 augustus 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.