Home

Rechtbank Arnhem, 20-09-2012, BX7905, AWB 10/2401, 10/2998 en 10/3308

Rechtbank Arnhem, 20-09-2012, BX7905, AWB 10/2401, 10/2998 en 10/3308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
20 september 2012
Datum publicatie
20 september 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BX7905
Zaaknummer
AWB 10/2401, 10/2998 en 10/3308

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de contante stortingen op de rekeningen van eiser en zijn partner voor de jaren 2005 tot en met 2007 aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank verklaart het beroep voor het jaar 2005 niet-ontvankelijk en handhaaft de correcties voor het jaar 2006 en 2007. Eiser heeft niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan als gevolg waarvan de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard. De onjuistheid van de correcties zijn door eiser niet overtuigend aangetoond. De vergrijpboete komt te vervallen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 10/2401, 10/2998 en 10/3308

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 20 september 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Doetinchem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser de volgende aanslagen, beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen opgelegd:

- voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000].H.56) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 22.193, alsmede bij beschikking een boete van € 1.075. Tevens is bij beschikking € 293 aan heffingsrente in rekening gebracht.

- voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H.66) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.204, alsmede bij beschikking een boete van € 520. Tevens is bij beschikking € 502 aan heffingsrente in rekening gebracht.

- voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].H.76) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.842, alsmede bij beschikking een boete van € 113. Tevens is bij beschikking € 868 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 mei 2010 de aanslag IB/PVV 2005, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 17 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 1 juli 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2010 de aanslag IB/PVV 2006 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.704. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikking is verminderd tot € 416.

Eiser heeft daartegen bij brief van 6 augustus 2010, ontvangen door de rechtbank op 9 augustus 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2010 de aanslag IB/PVV 2007 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.342. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd. De boetebeschikking is verminderd tot € 22.

Eiser heeft bij brief van 6 september 2010, ontvangen door de rechtbank op 7 september 2010, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2011 te Arnhem. Namens eiser is daar verschenen

mr. [gemachtigde], verbonden aan [A] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde], [B] en [C].

Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar in overleg te treden, onduidelijkheden op te helderen en de rechtbank te laten weten of en zo ja over welke geschilpunten zij nog uitspraak moet doen. Desgewenst kan eiser uitvoering geven aan zijn bewijsaanbod. Eiser heeft de rechtbank bij brieven van 30 september 2011, 26 oktober 2011 en 6 december 2011 bericht. Verweerder heeft bij brieven van 13 oktober 2011 en 5 januari 2012 gereageerd.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2012 te Arnhem. Namens eiser is daar verschenen mr. [gemachtigde], verbonden aan [A] te [Q]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [D].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

2.1 Eiser woont samen met zijn partner, [Y], in de bungalow op het adres [A-straat 1] te [Z]. Op dit adres wonen tevens twee kinderen, [E] en [F].

2.2 De partner van eiser heeft de bungalow op 5 juni 2002 in eigendom verkregen. Op dezelfde dag heeft de SNS Bank NV een recht van eerste hypotheek verkregen op deze bungalow. De hoofdsom van de lening waarvoor deze hypothecaire zekerheid is verstrekt bedroeg € 306.300.

2.3 Eiser en zijn partner zijn beiden werkzaam geweest bij [G] BV. Dit bedrijf hield zich bezig met verzekeringen (schade en leven), financieringen en hypotheken. Eiser is daar in 2001 in dienst getreden als accountmanager/relatiebeheerder. De partner van eiser is eind jaren negentig in dienst getreden als Officemanager. Bij akte van 5 december 2000 zijn aan de partner van eiser 176 van de in totaal 352 aandelen in deze BV geleverd. Bij vonnis van 7 mei 2003 is [G] BV failliet verklaard waardoor zowel eiser als zijn partner werkloos zijn geworden.

2.4 Volgens een uitdraai uit het systeem HSB (houderschapsbelasting) hebben de volgende 7 motorrijtuigen (waarvan 1 motor, 2 bestelauto’s en 4 personenauto’s) op naam van eiser gestaan:

Kenteken ingangsdatum einddatum model

[00-AA-BB] 4 april 2007 4 april 2007 [H]

[01-AA-BB] 24 november 2006 24 november 2006 [I]

[02-AA-BB] 4 november 2004 26 mei 2005 [J]

[03-AA-BB] 2 juni 2003 22 augustus 2006 [K]

[04-AA-BB] 15 mei 2003 7 maart 2004 [L]

[05-AA-BB] 18 december 2002 8 april 2004 [M]

[06-AA-BB] 4 september 2002 1 mei 2005 [N]

2.5 Volgens dit systeem hebben de volgende 3 auto’s op naam van de partner van eiser gestaan:

Kenteken ingangsdatum einddatum model

[07-AA-BB] 24 juli 2007 [O]

Cabriolet

[08-AA-BB] 15 augustus 2006 10 augustus 2007 [P]

[09-AA-BB] 4 september 2003 3 november 2004 [a]

2.6 Op 20 februari 2008 is een boekenonderzoek ingesteld bij eiser en zijn partner. De resultaten van dit boekenonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 oktober 2009 waarin onder meer het volgende is vermeld:

‘ (…)

1 Reikwijdte van het onderzoek

In onze brief van 14 januari 2008 (…) is als doel van het boekenonderzoek aangekondigd de aanvaardbaarheid vast te stellen van:

- de aangiften vennootschaps- ([G] BV en [b] BV) en inkomstenbelasting van 2003 tot en met 2006;

- de aangifte omzetbelasting over de periode 01-01-2003 tot en met 31-12-2006.

Inperking reikwijdte van het onderzoek

Tijdens ons eerste gesprek op 20 februari 2008 te [R] is direct duidelijk geworden dat [b] BV in de genoemde periode nog niet actief is geweest. Ook is duidelijk geworden dat mevrouw [Y] wel aandelen van [G] BV in haar bezit heeft maar dat zij geen bestuurster is geweest.

In overleg met de heer [X] en zijn gemachtigde de heer [c] is overeengekomen om deze genoemde B.V.’s niet verder in het onderzoek te betrekken. (…)

3 Inkomstenbelasting

3.1 Aanleiding onderzoek

In ons eerste gesprek op 20 februari 2008 hebben wij u aangegeven dat uw privé-inkomsten en uitgaven aanleiding hebben gegeven om deze nader te onderzoeken. Daarvoor dienen wij inzage te krijgen over alle privé-vermogensbestanddelen van u beide over alle jaren. Deze gegevens heeft u ons toegezegd.

3.2 Tweede gesprek

Op 25 februari 2008 hebben wij u beiden gesproken op uw woonadres te [Z]. Op dat moment heeft u ons kopieën van enkele privé-bankrekeningen verstrekt. In het gesprek zijn verder enkele zaken naar voren gekomen die u alsnog nader zou toelichten en aantonen. Tot op heden hebben wij deze gegevens niet volledig ontvangen. Op 31 maart 2008 hebben wij u beiden schriftelijk nogmaals verzocht om de gevraagde informatie ter beschikking te stellen. Het betreft onder meer:

- Alle bankafschriften van u beiden over de jaren 2002 tot en met 2007;

- Overzichten van uw beide vermogens per 1 januari over de jaren 2002 tot en met 2008;

- Bewijsstukken inzake de door u gewonnen prijs;

- Bewijsstukken inzake de door u aangegane leningen, alsmede de bewijsstukken inzake de uitstaande leningen. Tevens zou u de mutaties op deze vermogensbestanddelen overleggen.

- Bewijsstukken inzake de door u in privé verkochte vermogensbestanddelen, zoals auto’s en dergelijke.

In bedoelde brief van 31 maart 2008 hebben wij u beiden gewezen op uw verplichtingen in gevolge artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR). Voorts hebben wij u ook opmerkzaam gemaakt inzake de mogelijke gevolgen bij het niet voldoen aan de vereisten van de AWR.

(…)

In een aangetekend schrijven van 17 november 2008, hebben wij u beiden nogmaals verzocht om de ontbrekende informatie te verstrekken. U bent wederom door ons gewezen op de mogelijke gevolgen (omkering bewijslast) bij het niet beantwoorden van onze vragen.

3.3 Verdere verloop

Eind 2008 zijn in verband met het verstrijken van de wettelijke termijnen voor de jaren 2003 en 2005 aanslagen opgelegd ter behoud van rechten. De nieuwe adviseur de heer [d] heeft tijd nodig gehad om zich de kwestie eigen te maken. In februari 2009 heeft de adviseur de gevraagde bankrekeningen alsnog ter beschikking gesteld. Omdat niet al onze vragen zijn beantwoord, zijn op 23 februari 2009 wederom schriftelijke vragen gesteld. De reactie van 2 april 2009, heeft wederom nadere vragen opgeroepen. Deze zijn door ons op 2 juni 2009 verstuurd. Uiteindelijk is een brief met dagtekening 17 augustus 2009 ontvangen. Daarbij zijn enkele ontbrekende bankafschriften meegestuurd. Tevens is een verklaring van de heer [e] ontvangen. In deze verklaring, die enkel is ondertekend door de heer [e], staat dat de heer [f] en mevrouw [g] verklaren mede namens de overige ouders van mw. [Y] dat zij in de periode 2004 t/m 2007 € 50.000 hebben geleend aan hun dochter mw. [Y].

Nadien op 11 september 2009 is nog een brief van de heer [d] ontvangen met daarin het adres van de heer [e] in Suriname. Tevens is vermeld dat van de heer [e] geen Nederlands adres of een BSN-nummer bekend is.

3.4 Verklaring van de heer [e]

Vanaf het tweede gesprek op 25 februari 2008 te [Z], hebben wij gevraagd om bewijsstukken c.q. het aannemelijk maken van:

- De bedoelde lening van de ouders van mw. [Y];

- De opbouw c.q. de data hoe de bedoelde lening is ontstaan;

- Hoe de gelden en in welke proporties/valuta zijn ontvangen;

- Een overzicht van de betaalde/verschuldigde renten alsmede een aflossingsschema.

Tot op heden is dus enkel de al eerder genoemde verklaring van de heer [e] ontvangen. Deze verklaring is voor ons onvoldoende om als bewijs te dienen dat de bedoelde lening bestaat c.q. heeft plaatsgevonden. Wij stellen ons daarom op het standpunt dat niet volledig aan de wettelijke inlichtingenplicht inzake artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is voldaan.

In onderdeel 3.2 staat omschreven om welke informatie wij hebben verzocht. Het bewijs van de aldaar genoemde prijs in de Staatsloterij hebben we uiteindelijk zelf kunnen achterhalen.

Wij zijn genoodzaakt om dit onderzoek af te werken met de ons op dit moment beschikbare gegevens.

3.5 Gevolgen

De ons ter beschikking gestelde bankrekeningen zijn door ons nader uitgewerkt. Opvallend zijn de vele contante stortingen op de diverse bankrekeningen. De herkomst van deze stortingen zijn tot op heden onverklaarbaar gebleven.

Per jaar betreft het de volgende bedragen:

2003 € 15.524

2004 € 22.200

2005 € 30.650

2006 € 28.600

2007 € 40.300

Door deze contante stortingen waren de banksaldi zodanig dat de gebruikelijke vaste lasten konden worden voldaan. De contante opnamen voor huishoudelijke uitgaven per jaar bedragen:

2003 € 10.105

2004 € 9.800

2005 € 8.020

2006 € 10.800

2007 € 4.369

De onverklaarbare contante stortingen overtreffen de contante opnamen ieder jaar ruimschoots. Het huishoudelijk privé beschikbaar deel is dan ook ieder jaar negatief.

Omdat er tot op heden geen aanvaardbare verklaring is gekomen inzake de herkomst van de contante stortingen moeten wij ervan uitgaan dat deze bedragen voortkomen uit een voor ons tot op heden onduidelijke bron van inkomen.

Wij hebben onderstaande berekening gemaakt op basis van de bij ons bekende gegevens zoals:

- € 23.881 contant aanwezig geld per 1-1-2002 volgens schriftelijke opgave 2 april 2009, acceptabel gezien prijs in de Staatsloterij

- bankafschriften (niet compleet)

- aankoop auto’s

- de hogere hypotheek dan de aankoopprijs is volledig besteed aan de verbouwing

jaar 2002 2003 2004 2005 2006 2007

saldo van stortingen op rekeningen € 1.750 € 15.524 € 22.200 € 30.650 € 28.600 € 40.300

saldo van opnamen incl. privé € 26.704 € 10.613 € 9.800 € 8.020 € 10.800 € 4.369

saldo contant € 24.954 € 4.911- € 12.400- € 22.630- € 17.800- € 35.931-

opgegeven/berekend cash 1 januari € 23.881 € 33.835 € 7.621 nihil nihil nihil

totaal € 48.835 € 28.924 € 4.779- € 22.630- € 17.800- € 35.931-

extra privé-uitgaven

okt. auto gekocht van curator € 3.803

auto [K] € 2.500

storting RC [b] € 20.597

auto [J] € 2.000

meer hyp.rente in aangifte dan bank € 2.500

auto [08-AA-BB] € 2.000

auto [07-AA-BB] € 4.000

Nodig privé-uitgaven € 15.000 € 15.000 € 15.000 € 15.000 € 15.000 € 15.000

rest cash voor volgend jaar € 33.835 € 7.621 nihil nihil nihil nihil

negatief privé neen neen € 44.876- € 37.630- € 34.800- € 54.931-

afgerond te corrigeren € 45.000 € 37.500 € 35.000 € 55.000

(…)

4. Overzicht correcties

4.1 Inkomstenbelasting

De heer [X]

2004 2005 2006

Aangegeven box 1, woning werk € 4.047 € 4.693 € 1.038

Correctie ROW € 22.500 € 18.750 € 17.500

Geen aftrek buitengewone uitgaven € 666

Gecorrigeerd box 1, woning werk € 26.547 € 23.443 € 19.204

Mevrouw [Y]

2004 2005 2006

Aangegeven box 1, woning werk € 0 € 0 € 0

Correctie ROW € 22.500 € 18.750 € 17.500

Gecorrigeerd box 1, woning werk € 22.500 € 18.750 € 17.500

(…)

5 Boetebeoordeling

5.1 Inkomstenbelasting

(…)

Jaren 2005-2006

Naast de hierboven aangekondigde navorderingsaanslagen zullen wij over 2005 en 2006 een boetebeschikking vaststellen op grond van artikel 67d van dezelfde wet (…).

Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet, omdat uit hetgeen in dit rapport staat vermeld geen andere conclusie valt te trekken dan dat niet alle inkomsten als zodanig zijn verantwoord. Door het niet aangeven van ontvangsten heeft belastingplichtige willens en wetens de niet te verwaarlozen kans aanvaard dat te weinig belasting wordt geheven met de kennelijke bedoeling die belasting niet te betalen. (…)’

2.7 In de in het rapport boekenonderzoek vermelde brief van 2 april 2009 van de toenmalige gemachtigde van eiser is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

3. Wij hebben aangegeven dat het vermogen op 1-1-2002 € 23.881,00 bedroeg daar cliënten in 2001 in totaal € 23.881,00 opgenomen hebben van de bank. Een bedrag van € 4.888,98 (fl. 10.773,90) van de ABN-AMRO en een bedrag van € 18.992,06 (fl. 41.853,00) van de Postbank. Het betreft hier een overschot in de gelden van cliënten. De inkomsten waren in dat jaar dusdanig dat een en ander mogelijk was. Onder andere betreft het hier een deel van de gewonnen prijs. (28-09-2001)

4. Wat betreft de ontvangen leningen van de familie onderstaand treft u aan een opgave van de bedragen en de maanden waarin dit is ontvangen. Naderhand is een en ander omgezet in een lening. Mevrouw [Y] is op familiebezoek in Suriname zij zal de betalingsbewijzen cq de leningsovereenkomst mee brengen.

5. De heer [X] heeft in de loop van 2006 en in 2007 met de aanwezige gelden de bankstortingen van mevrouw [Y] gefinancierd. De gelden van de heer [X] zijn afkomstig uit zijn salaris in de voorgaande jaren. De gegevens van de salarissen van de heer [X] zijn reeds in uw bezit.

6. U heeft een opgave van de opgenomen en gestorte gelden, u zult zien dat de opgenomen gelden de gestorte bedragen in zijn geheel dekken. Er blijft zelfs nog iets over. In deze bedragen zijn niet opgenomen de lening welke mevrouw [Y] van haar familie heeft ontvangen. Met uitzondering van de ontvangsten in Juni 2006, deze zijn naar de bankrekening van mevrouw [Y] gestort. Het gezin had derhalve een bedrag van

€ 40.000 vrij te besteden. Hier is van geleefd.

Lening familie Mw [Y].

2004 april € 9.000,00

2004 juni - 6.000,00

2004 november - 5.000,00

2005 februari € 4.500,00

2005 mei - 7.500,00

2005 september - 5.000,00

2005 december - 3.000,00

2006 april € 10.000,00

2006 juni - 10.000,00 (2 x € 5.000,00 op bankrekening)

(…)’

2.8 Op het rekeningafschrift van de partner van eiser bij de ABN AMRO van 30 mei 2006 is met rentedatum

24 mei twee maal een overboeking van € 5.000 vermeld.

2.9 In de in het rapport boekenonderzoek vermelde brief van 17 augustus 2009 van de toenmalige gemachtigde van eiser is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

Bijgaand treft u aan een verklaring van de heer [e], namens zichzelf, de heer [f] en mevrouw [g] (inmiddels overleden) aangaande de lening van € 50.000,00. Deze verklaring is op 3 april in [S] Suriname opgemaakt.

Wat betreft de betalingen van 2 maal € 5.000,00 (…) deze zijn mogelijk afkomstig van rekening [001]. Dit is een ABN rekening ten name van de heer [e]. Hiervan is uiteraard geen afschrift voorhanden daar dit de rekening van de heer [e] is.

Wat betreft de bankafschriften waarom u heeft gevraagd het volgende:

- rekening [002] dit is een internet spaarrekening. Hiervan zijn geen afschriften voorhanden, Deze zijn er nooit geweest. Bijgaand treft u aan de financiële overzichten van de ABN AMRO over de jaren 2002, 2003, 2004, 2005 en 2006.

- Rekening [003] dit is een favoriet spaarrekening. (…) De afschriften treft u echter bijgaand aan.

- Rekening [004] afschrift 11 van 2002 treft u aan.

- Rekening [005] afschrift 7 van 2002. Dit afschrift is niet meer voorhanden. De bank heeft aangegeven er problemen mee te hebben een dusdanig oud afschrift te produceren.

Bijgaand treft u tevens aan een aantal bonnen, kwitanties en betalingsbewijzen aangaande de verbouwing.

(…)’

2.10 In de in voormelde brief genoemde verklaring van [e] is het volgende vermeld:

‘ Ondergetekende de heer [e] verklaart mede namens de overige ouders van [Y], dat zij in de periode 2004 – 2007 in kleine porties een totaalbedrag van € 50.000,- hebben geleend aan hun dochter [Y].

[S], 3 april 2009

Namens: dhr. [f] en mevr. [g] (nu wijlen)

[e]’

2.11 [f] is de biologische vader van de partner van eiser, [g] haar moeder en [e] haar stiefvader.

2.12 Bij brief van 23 oktober 2009 heeft de toenmalige gemachtigde van eiser gereageerd op het conceptrapport van het boekenonderzoek van 5 oktober 2009. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…) een verklaring is afgegeven door de heer [e]. Hierbij is duidelijk aangegeven dat het hier niet om een lening in 1 bedrag gaat, maar om een lening welke in diverse kleinere en grotere bedragen aan mevrouw [Y] ter hand is gesteld. Overigens is dit niet de enige lening uit de familie. (…)

In alinea 3.5 heeft u het over de contante stortingen en de herkomst van de gelden hiervan.

Deels zijn deze afkomstig uit de lening van de heer [e], zoals aangegeven, deels zijn deze afkomstig uit contant aanwezige gelden bij cliënten. Gelden welke afkomstig zijn van contante opnamen van de bankrekeningen van cliënten in voorgaande jaren. In de jaren 2001 en 2002 hebben cliënten aanzienlijke salarissen genoten. (…)

Verder vermeld u steeds dat de bankafschriften niet compleet zijn. Deze zijn wel compleet. Het is echter mogelijk dat er een afschrift kan ontbreken. Het is altijd mogelijk deze op te vragen.

U heeft echter ook om afschriften gevraagd van een rekening waarvan geen afschriften bestaan. (…)

Cliënten hebben hun privé-uitgaven gedaan uit de opgenomen gelden en de gelden welke door de familie ter hand zijn gesteld. De lening. Cliënten hebben in de perioden 2002 tot en met 2007 geen buitensporige uitgaven gedaan en alle vaste lasten waren reeds voldaan via normale bankafschrijvingen. De contante opnamen waren derhalve slechts voor de levensbehoeften. Ook de andere door u genoemde bedragen zijn niet geheel juist weergegeven. (…) De wagen met kenteken [08-AA-BB], overigens een [P], is niet aangekocht voor (…) € 2.000,00 maar heeft slechts € 1.000,00 gekost.

2.13 Zowel eiser als zijn partner hebben aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 gedaan. Met dagtekening

28 november 2006 zijn aan eiser en zijn partner ter behoud van rechten aanslagen IB/PVV 2005 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij gecorrigeerd met € 17.500 per belastingplichtige aan resultaat uit overige werkzaamheden. Deze correctie is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.14 Voor de jaren 2006 en 2007 zijn door eiser eveneens aangiften IB/PVV ingediend, waarbij de aangifte over het jaar 2007 is ingediend na het opleggen van de aanslag. De partner van eiser heeft over het jaar 2006 wel en over het jaar 2007 geen aangifte IB/PVV ingediend. Bij uitspraken op bezwaar zijn de aanslagen in overeenstemming gebracht met de resultaten van het rapport boekenonderzoek.

2.15 Tijdens de bezwaarfase zijn door de toenmalige gemachtigde van eiser op 1 februari 2010 kopieën van diverse bankrekeningen en de daarbij behorende opnamen en stortingen toegestuurd. Hierop heeft verweerder bij brief

8 maart 2010 als volgt gereageerd:

‘ (…) Hieruit blijkt het volgende:

• Over 2000 t/m 2002 is sprake van € 49.667 + € 17.678 opnamen en € 3.918 + € 340 stortingen.

• Over 2003 t/m 2006 is sprake van € 9.209 + € 31.960 opnamen en € 93.324 + € 3.150 stortingen.

• Over 2000 t/m 2006 is sprake van € 49.638 opnamen en € 3.490 stortingen.

• Het saldo van opnamen minus stortingen per 1-1-2002 bedraagt € 17.257 + € 9.718 = € 26.975.

De door u verstrekte gegevens zijn door mij vergeleken met de bevindingen van de controlerende ambtenaren. Uw gegevens laten over 2003 t/m 2006 € 41.169 opnamen en € 96.474 stortingen zien. Uit het controlerapport blijkt dat over deze periode sprake is van € 38.725 opnamen en € 96.974 stortingen. De saldo’s aan contant geld over deze jaren bedragen:

• Uw gegevens: € 41.196 opnamen minus € 96.474 stortingen = -/- € 55.305.

• Controlerapport: € 38.725 opnamen minus € 96.974 stortingen = -/- € 58.249.

Ik stel vast dat ook uit de door u overgelegde gegevens blijkt dat de stortingen de opnamen overtreffen.

Verder komen uw gegevens nagenoeg overeen met die van de controlerende ambtenaren.

In de door u verstrekte gegevens ontbreken een groot aantal bankafschriften.

(…)’

2.16 Tot de gedingstukken behoort een door de controlemedewerker [B] ondertekende verklaring, gedagtekend 26 augustus 2010. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

‘ Op verzoek van de Belastingdienst/Oost kantoor Doetinchem bureau RNO (Registratie Nieuwe Ondernemers) heb ik ondergetekende en collega [h] een verzoek gekregen onderzoek te doen naar [i], gevestigd te (…) [T].

Door de Belastingdienst/ Oost kantoor Doetinchem bureau RNO zijn op 16 juni 2006 en 10 juli 2006 vragenformulieren ‘Opgaaf gegevens startende onderneming” gezonden aan de heer [X]. Deze formulieren zijn niet door hem teruggezonden.

In het kader van het onderzoek zijn ondergetekende en collega [h] op 8 juni 2007 om 08.15 uur geweest op het adres te [Z] (…). Wij hebben ons bekend gemaakt en hem vertelt waarvoor wij kwamen.

Wij vroegen hem naar [i]. Hij vertelde ons dat door hem [i] was opgezet om weer opnieuw wat te gaan doen met het geven van adviezen op gebied van hypotheken en financiële planning. Hiervoor had hij een kantoorruimte gehuurd (…) te [T]. Dit was gebeurd in overleg met het UWV volgens de heer [X]. Het bedrijf is volgens de heer [X] nooit van de grond gekomen door allerlei regelgevingen? Hij vertelde ook dat hij voornemens is [i] te laten uitschrijven bij KvK.

Op onze vraag wat hij de laatste tijd heeft gedaan vertelde de heer [X] dat hij niets heeft gedaan. Hij heeft geleefd van spaarcenten en de verkoop van wat oldtimers, hij noemde met name een [j]. Ook vertelde hij dat zijn uitkering van het UWV deze maand stopt. Hij zei dan ook dat hij dus wel weer wat moest gaan doen.’

2.17 Op 28 juli 2011 heeft de gemachtigde van eiser een nader stuk ingediend. Daarbij is onder meer een volmacht met dagtekening 4 mei 2009 van [e] (volmachtgever) aan [k] (gevolmachtigde) gevoegd. Hierin is onder meer het volgende vermeld:

‘ (…)

1.1 Gevolmachtigde krijgt van volmachtgever de volmacht om dhr. [e] in alle opzichten, te vertegenwoordigen en zijn rechten en belangen, zonder uitzondering, terzake van de familielening van 50.000,00 euro (…) gegeven in kleine proporties aan mevr. [Y] (…) (zie bijgevoegd originele verklaring) te behartigen, alsmede om in het kader van het vooromschreven onderwerp de noodzakelijke of wenselijke (rechts-) handelingen namens hem te verrichten en in het algemeen al datgene te verrichten, wat de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou mogen, moeten of kunnen doen.

1.2 (…)’

2.18 De in deze volmacht genoemde verklaring betreft de hiervoor onder 2.10 aangehaalde verklaring

van 3 april 2009.

2.19 Verder zijn bij het nader stuk van 28 juli 2011 twee schuldbekentenissen gevoegd met als opschrift ‘schuldbekentenis gedeelte familie lening’ die eiser en zijn partner op 1 september 2009 ten overstaan van de notaris hebben getekend. In de eerste verklaart eiser een bedrag van € 55.000 schuldig te zijn aan zijn partner en in de tweede nogmaals € 55.000. De inhoud van beide schuldbekentenissen is gelijk. Het rentepercentage dat eiser aan zijn partner moet vergoeden is 3,2 % per jaar, welke rente voor het eerst per januari 2011 moet worden voldaan.

2.20 Verder is bij het nader stuk nog een hypotheekakte van 29 oktober 2009 gevoegd, waarin de partner van eiser een recht van tweede hypotheek op de bungalow vestigt ten behoeve van haar broer, [k]. Deze hypotheek is verleend tot een bedrag van € 110.000.

2.21 In zijn brief van 26 oktober 2011 heeft gemachtigde vermeld dat hij op 4 oktober 2011 overleg met verweerder heeft gehad. Hij is toen tevens in de gelegenheid gesteld de op de zaak betrekking hebbende stukken in te zien. Tijdens dit overleg is het niet gelukt om tot overeenstemming te komen zodat de gemachtigde thans uitvoering zal gaan geven aan het bewijsaanbod.

2.22 Bij brief van 6 december 2011 stuurt de gemachtigde een aantal stukken toe. Als bijlage 1 bij deze brief is een verklaring afkomstig van de vader van de partner van eiser gevoegd. Hierin verklaart hij het volgende:

‘ De ondergetekende, [f], (…) deelt hierbij mee dat hij met zijn echtgenote, [l], in de periode van 2004 tot en met 2007 tijdens hun verblijf in Nederland een geldsbedrag, zijn lening, heeft afgegeven.’

Tevens zijn kopieën van paspoorten van de vader van de partner van eiser en de echtgenote toegevoegd, met daarin de visumstempels.

2.23 Als bijlage 2 is een leenovereenkomst van 9 april 2007 gevoegd. Hierin verklaart eiser wegens ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan [m] een bedrag van € 15.000, waarvan € 14.000 naar rekeningnummer [006] bij de SNS bank is gestort en € 1.000 contant is ontvangen. Beide partijen hebben deze leenovereenkomst ondertekend. Daarachter is een uitdraai van voornoemd rekeningnummer gevoegd waarop met boekdatum 10 april 2007 een bedrag van € 14.000 is gestort met de omschrijving ‘lening’. Met boekdatum 13 april 2007 is een bedrag van € 13.500 van deze rekening opgenomen. Hierbij is geen omschrijving vermeld. Met boekdatum 2 mei 2007 is van deze rekening een factuur van € 21,96 betaald. Met boekdatum 18 mei 2007 is € 10.000 op deze rekening gestort, welk bedrag met dezelfde boekdatum weer is opgenomen.

3. Geschil

In geschil is:

- of eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar (2007) en beroep (2005 en 2007);

- of de bewijslast moet worden omgekeerd;

- of verweerder het inkomen van eiser terecht heeft verhoogd met resultaat uit overige werkzaamheden;

- voor de jaren 2005 en 2006, de vergrijpboete.

De berekening van de heffingsrente is niet in geschil.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid 2005 en 2007

Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. De dagtekening van de uitspraak op bezwaar voor de IB/PVV 2005 is 7 mei 2010. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 18 juni 2010.

Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb). Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 1 juli 2012, dus na afloop van de termijn en ook later dan een week na afloop van de termijn. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.

Eiser heeft gesteld dat het beroepschrift is gedateerd op 17 juni 2010 en op dezelfde dag ter post is bezorgd. De rechtbank acht dit, gelet op het poststempel van 30 juni 2010, niet aannemelijk. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift eerder op de post is gedaan.

Niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van de te late indiening blijft dan nog alleen achterwege indien de termijnoverschrijding verontschuldigbaar is (zie artikel 6:11 van de Awb). Hiertoe heeft eiser niets aangevoerd.

De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2005 met de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente niet-ontvankelijk. Hetzelfde heeft te gelden voor de daarbij opgelegde boetebeschikking. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2005 en de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente en boetebeschikking komt de rechtbank dan ook niet meer toe.

Met betrekking tot de IB/PVV 2007 overweegt de rechtbank als volgt.

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 13 november 2009 een voorlopige aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Hiertegen heeft de toenmalige gemachtigde van eiser op 1 december 2009 bezwaar gemaakt. De definitieve aanslag is gedagtekend 3 maart 2010. Hiertegen is geen bezwaar gemaakt.

Bij brief van 7 mei 2010 heeft verweerder de toenmalige gemachtigde van eiser onder meer meegedeeld dat, omdat inmiddels een definitieve aanslag IB/PVV 2007 is opgelegd, het bezwaar tegen de voorlopige aanslag (H.71) zal worden aangemerkt als een bezwaar tegen de definitieve aanslag. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 12 juni 2010.

De toenmalige gemachtigde van eiser heeft vervolgens op 6 september 2010, ingekomen bij de rechtbank op 7 september 2010, een beroepschrift ingediend. Gelet op de inhoud van het beroepschrift, waarin weliswaar in de aanhef het aanslagnummer van de voorlopige aanslag wordt vermeld maar dat inhoudelijk ziet op alle aanslagen, zal de rechtbank dit beroepschrift aanmerken als gericht tegen de definitieve aanslag. Partijen hebben hiermee ter zitting ook ingestemd.

Uitgaande van de dagtekening van de uitspraak op bezwaar, die is gedaan in de vorm van een verminderingsbeschikking, is het beroep te laat ingediend. Deze verminderingsbeschikking is echter niet toegestuurd aan de toenmalige gemachtigde van eiser. Gesteld noch gebleken is dat een kopie van de verminderingsbeschikking naar de toenmalige gemachtigde van eiser is gestuurd. Evenmin is gesteld noch gebleken dat deze gemachtigde hierover op andere wijze de beschikking heeft gekregen. Gelet hierop is de beroepstermijn op 12 juni 2010 nog niet gaan lopen. Het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2007, de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente en boetebeschikking is ontvankelijk.

Vervolgens dient te worden beoordeeld of eiser terecht ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. De definitieve aanslag is gedagtekend 3 maart 2010 waartegen geen bezwaar is gemaakt. Gelet op de inhoud van de brief van 7 mei 2010 heeft verweerder het bezwaar tegen de voorlopige aanslag met ingang van de dagtekening van de definitieve aanslag echter aangemerkt als een bezwaar tegen de voorlopige aanslag. Ook eiser is daarvan blijkbaar uitgegaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser terecht ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar.

De aanslagen IB/PVV 2006 en 2007

Ingevolge artikel 47, eerste lid, onderdelen a en b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en voorts de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. De gegevens en inlichtingen dienen ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Toegelaten moet worden – aldus het tweede lid van genoemd artikel 49 – dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.

Verweerder heeft, onder verwijzing naar de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR en de sanctie indien aan die verplichting niet wordt voldaan, tijdens het boekenonderzoek verzocht om de volgende informatie:

a. alle bankafschriften van eiser en zijn partner over de jaren 2002 tot en met 2007;

b. overzichten van de vermogens van eiser en zijn partner per 1 januari over de jaren 2002 tot en met 2008;

c. bewijsstukken inzake de gewonnen prijs;

d. bewijsstukken inzake de aangegane leningen, alsmede de bewijsstukken inzake de uitstaande leningen, alsmede de mutaties;

e. bewijsstukken inzake de in privé verkochte vermogensbestanddelen zoals auto’s en dergelijke.

Over de hiervoor onder d. genoemde stukken is na het tweede gesprek op 25 februari 2008 nog gevraagd om:

- bewijsstukken over de lening van de ouders van de partner van eiser;

- informatie over de opbouw van deze lening en de data waarop deze lening is ontstaan;

- informatie over de porties waarin de gelden zijn ontvangen en de valuta;

- een overzicht van de betaalde en verschuldigde renten alsmede een aflossingsschema.

De rechtbank stelt voorop dat het stellen van deze vragen gerechtvaardigd is om antwoord te krijgen op de vraag waarvan eiser en zijn partner in de in geding zijnde jaren hebben geleefd en, in het verlengde daarvan, of sprake is van inkomsten die niet in de aangiften zijn verantwoord.

Verweerder heeft tijdens het boekenonderzoek in 2008 gevraagd om alle bankafschriften. Bij de brief van de gemachtigde van 6 december 2011 is een uitdraai van een rekening bij de SNS bank gevoegd. Deze rekening staat (blijkbaar) op naam van eiser. Partijen verschillen van mening over de vraag of van het bestaan van deze bankrekening eerder melding is gemaakt. Wel staat vast dat op deze uitdraai slechts de mutaties op 10 april, 13 april, 2 mei en 18 mei 2007 zijn vermeld. Gesteld noch gebleken is dat op een eerder moment wel een volledig overzicht van de mutaties op deze bankrekening is verstrekt.

Ook is tijdens het boekenonderzoek gevraagd om bewijsstukken van aangegane leningen. Bij de brief van de gemachtigde van 6 december 2011 is een leenovereenkomst van 9 april 2007 gevoegd. Deze was nog niet eerder overgelegd. Dat ook van anderen dan van de familie van de partner van eiser geld is geleend wordt voor het eerst in deze brief van 6 december 2011 aangevoerd.

Voor wat betreft de leningen van de familie van de partner van eiser is aanvankelijk verklaard dat in de periode 2004 tot of tot en met 2007 € 50.000 van de (stief)ouder(s) van de partner van eiser is geleend. Uit hetgeen in de hiervoor onder 2.7 en 2.9 aangehaalde brieven van de toenmalige gemachtigde van eiser is vermeld, zou kunnen worden afgeleid dat in totaal

€ 60.000 van de familie van de partner van eiser is geleend, waarvan € 50.000 van de (stief)ouder(s) en € 10.000 van andere familieleden. Of dit ook zo is blijkt echter niet duidelijk uit deze brieven. In de hiervoor onder 2.12 aangehaalde brief van de toenmalige gemachtigde van eiser is wel opgemerkt dat dit (de lening waarover [e] een verklaring heeft afgelegd) niet de enige lening uit de familie is. Of deze opmerking ziet op voornoemd bedrag van € 10.000 blijft ook in deze brief onduidelijk.

Verder blijft onduidelijk wie de hiervoor onder 2.8 vermelde overboekingen op de rekening van de partner van eiser heeft gedaan. In de brief van 2 april 2009 verklaart de toenmalige gemachtigde dat eiser de bankstortingen van zijn partner heeft gefinancierd van het geld dat hij nog over had van zijn salaris uit eerdere jaren. Later wordt verklaard dat voornoemde overboekingen door [e] zouden kunnen zijn gedaan. Echter, indien juist is dat eiser de bankstortingen heeft gefinancierd, is dit niet aannemelijk. Ook komt de rentedatum van de overboeking, te weten 24 mei 2006, niet overeen met de vermelding in het overzicht in de hiervoor onder 2.7 aangehaalde brief, volgens welk overzicht in juni 2006 twee keer € 5.000 is gestort.

In de pleitnota voor de zitting van 8 augustus 2011 is vermeld dat vanaf 2003, toen zich de eerste financiële problemen binnen het gezin voordeden, diverse malen geld is geleend van de broer van de partner van eiser tot een totaalbedrag van

€ 50.000. Dit is de eerste keer dat hiervan melding is gemaakt. Vervolgens is bij de brief van 28 juli 2011 een hypotheekakte van 29 oktober 2009 gevoegd waarin de partner van eiser een recht van tweede hypotheek op de bungalow heeft gevestigd ten behoeve van haar broer tot een bedrag van € 110.000. Hiervan is niet eerder melding gemaakt. Ook laat de opmerking dat het gezin zich vanaf 2003 in financiële problemen bevond zich moeilijk rijmen met de opmerking in de hiervoor onder 2.7 aangehaalde brief onder 5., die erop neerkomt dat eiser nog geld over had van zijn salaris uit voorgaande jaren waarmee hij de bankstortingen van zijn partner kon financieren.

Verder heeft eiser geen overzicht gegeven van het vermogen per 1 januari over de jaren 2002 tot en met 2008. Eiser heeft uitsluitend aangegeven hoeveel contant geld per 1 januari 2002 aanwezig was.

De vraag over bewijsstukken inzake de door eiser en zijn partner in privé verkochte auto’s is niet volledig beantwoord. Volgens de uitdraai uit het systeem HSB heeft op 24 november 2006 één dag een [I] (datum eerste toelating 11 februari 1987) op naam van eiser gestaan en op 4 april 2007 één dag een [H] (datum eerste toelating 2 juni 1995). Eiser heeft hierover geen informatie verstrekt.

Voor het niet verstrekken van alle informatie heeft de huidige gemachtigde drie verklaringen gegeven:

1) alle vragen zijn naar eer en geweten beantwoord maar omdat men domweg niet meer wist hoe alles precies was verlopen, hebben belastingplichtigen een slag om de arm gehouden;

2) door vooringenomenheid van de controlerend ambtenaren zijn niet alle stukken verstrekt;

3) eiser en zijn partner hebben niet alles goed begrepen.

Voor wat betreft de onder 1) genoemde verklaring overweegt de rechtbank dat hiervoor in de brieven van de toenmalige gemachtigde van eiser geen bevestiging is te vinden. Daar komt bij dat een aantal vragen die in 2009 niet beantwoord zijn in 2011 blijkbaar wel beantwoord kunnen worden. Voor de stelling dat het aan de opstelling van de controlerend ambtenaren heeft gelegen dat niet alle stukken zijn verstrekt, is geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden. Ook de hiervoor onder 3) genoemde verklaring acht de rechtbank, gelet op de aard van de vragen en de eerder door eiser en zijn partner beklede functie bij [G] BV, niet aannemelijk.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel van eiser niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. Eiser heeft niet alle informatie verstrekt waarom is gevraagd. Tevens roept de informatie die wel is verstrekt zoveel vragen op dat deze niet voldoet aan de voorwaarde die daaraan in artikel 49, eerste lid, van de AWR wordt gesteld, dat deze informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud wordt verstrekt.

De gevraagde informatie is van wezenlijk belang voor het beoordelen van de vraag of eiser in de in geding zijnde jaren inkomsten heeft genoten die hij niet in zijn aangiften heeft verwerkt. Het niet verstrekken van deze informatie is als gevolg daarvan voldoende ernstig om omkering en verzwaring van de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR te rechtvaardigen. Dit betekent dat het aan eiser is om overtuigend de onjuistheid van de correcties aan te tonen.

Eiser heeft als verklaring voor de contante stortingen op de aan verweerder verstrekte bankafschriften aangevoerd dat deze in de eerste plaats afkomstig zijn van nog in contanten aanwezig spaargeld. Eiser heeft echter tevens verklaard dat bedragen die binnenkomen op bankrekeningen er meteen worden afgehaald, uit angst voor beslaglegging op deze bankrekeningen. Gelet hierop ligt het niet voor de hand contant aanwezig spaargeld op een bankrekening te storten. Verder heeft eiser geen objectieve gegevens ter onderbouwing van deze verklaring overgelegd.

Eiser heeft verder verklaard dat de contante stortingen die staan vermeld op de aan verweerder verstrekte rekeningafschriften (voor het overige) afkomstig zijn van de gelden die van de familie van de partner van eiser zijn geleend. Deze gelden zijn volgens verklaring van eiser in contanten van Suriname naar Nederland vervoerd. Gegevens waaruit blijkt dat de betreffende contante storting betrekking heeft op deze ter leen ontvangen gelden, wanneer het betreffende bedrag is gestort en in welke valuta, zijn niet overgelegd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het niet logisch lijkt contante gelden van Suriname naar Nederland te vervoeren om deze vervolgens op een bankrekening te storten, in plaats van deze rechtstreeks vanuit Suriname op de betreffende bankrekening te storten. Te meer nu volgens verklaring van eiser [e] beschikt over een bankrekening bij ABN AMRO.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiser de onjuistheid van de correcties niet overtuigend aangetoond. De correcties dienen echter wel te berusten op een redelijke schatting.

Nu de contante stortingen niet verklaard kunnen worden door contant aanwezig spaargeld en leningen van de familie, acht de rechtbank aannemelijk dat de stortingen (deels) kwalificeren als betalingen voor door eiser en/of zijn partner verrichte arbeid. Een andere verklaring kan hiervoor in de gedingstukken niet worden gevonden. Bij het berekenen van deze inkomsten heeft verweerder het contant aanwezige geld volgens de opgave van eiser per 1 januari 2002 tot uitgangspunt genomen. Vervolgens is gekeken hoeveel contant geld er in latere jaren overblijft als op het saldo van de contante stortingen het saldo van de contante opnamen en de extra privé-uitgaven in mindering wordt gebracht. Rekening houdend met een bedrag aan € 15.000 dat volgens verweerder nodig is voor privé-uitgaven blijft voor de jaren 2004 tot en met 2007 een negatief bedrag over. Dit bedrag is vervolgens voor de helft bij eiser in aanmerking genomen als resultaat uit overige werkzaamheden en voor de andere helft bij de partner van eiser. Dit omdat informatie over wie de arbeid heeft verricht ontbreekt. De aanslagen berusten hiermee naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting.

Het beroep is in zoverre ongegrond.

Vergrijpboete 2006

Voor de beantwoording van de vraag of het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat een onjuiste aangifte is gedaan geldt de omkering van de bewijslast niet (artikel 27e, laatste volzin, van de AWR). Het is derhalve aan verweerder feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in deze bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.

Zoals hiervoor reeds is overwogen in het kader van de redelijke schatting heeft verweerder bij het opleggen van de aanslag de inkomsten voor de helft bij eiser in aanmerking genomen en voor de andere helft bij de partner van eiser, omdat geen informatie voorhanden is over wie de arbeid heeft verricht waaruit de inkomsten zijn genoten. Dit is tot op heden onduidelijk gebleven. Volgens de hiervoor onder 2.16 aangehaalde verklaring van [B] zou eiser hebben verklaard dat hij heeft geleefd van spaarcenten en de verkoop van wat oldtimers en dat hij in dat verband met name een [j] heeft genoemd. Tegenover de betwisting van eiser heeft verweerder, die hiernaar geen nader onderzoek heeft verricht, niet aannemelijk gemaakt dat eiser (in 2006) met de verkoop van auto’s inkomsten heeft genoten. Ook de enkele vermelding in het systeem HSB dat eiser in 2006 en 2007 gedurende 1 dag respectievelijk een [I] en een [h] op naam heeft gehad is daartoe onvoldoende. Als gevolg hiervan heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiser degene is die de inkomsten in zijn aangifte had moeten verantwoorden. Dat het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat hij inkomsten niet in zijn aangifte heeft verantwoord is daarmee evenmin aannemelijk gemaakt. De boetebeschikking over het jaar 2006 dient dan ook te worden vernietigd.

Conclusie

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Hiervan zal de rechtbank de helft (€ 546,25) toekennen aan eiser en de andere helft aan zijn partner. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV 2005 en de daarbij opgelegde beschikking heffingsrente en boetebeschikking niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de boetebeschikking 2006 gegrond;

- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar over het jaar 2006 voor zover deze de boetebeschikking 2006 betreft;

- vernietigt de boetebeschikking 2006;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 546,25;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr.drs. L.B.M. Klein Tank, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 20 september 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.