Rechtbank Arnhem, 04-10-2012, BX8896, AWB 11/3335
Rechtbank Arnhem, 04-10-2012, BX8896, AWB 11/3335
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2012
- Datum publicatie
- 4 oktober 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2012:BX8896
- Zaaknummer
- AWB 11/3335
Inhoudsindicatie
Geleden verlies op valutatransacties. Eiseres heeft haar valutarisico’s willen afdekken door het aangaan van valutatermijncontracten. Van een onverbrekelijk verband tussen deze valutatermijn-contracten en de kapitaalstorting is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Aan de valutatermijntransacties komt zelfstandige betekenis toe. Verlies aftrekbaar.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 11/3335
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 4 oktober 2012
inzake
[X] N.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Almelo, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag (aanslagnummer [000].V.76.0112) vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.358.936. Tevens is bij beschikking € 10.243 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 juli 2011 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 16 augustus 2011, ontvangen door de rechtbank op 18 augustus 2011, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd alsmede een verweerschrift en een aanvulling op dit verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2012 te Arnhem.
Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door mr. [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen drs. [gemachtigde], bijgestaan door mr. [B].
Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.
2. Feiten
Met het oog op de aankoop van een kunstgrasfabriek heeft eiseres op 2 februari 2007 een dochtervennootschap in Dubai opgericht, te weten [C] LLC (hierna: [C]).
De koopsom voor de aankoop van de kunstgrasfabriek (door middel van een activa-passiva transactie) door [C] was in Amerikaanse dollars overeengekomen en werd mede gefinancierd door een kapitaalstorting van eiseres in [C].
Om valutarisico’s af te dekken heeft eiseres in de periode van 14 februari tot en met 20 februari 2007 zogenoemde valutaforwardcontracten afgesloten met de Rabobank en Fortis voor een totaalbedrag van $ 179.000.000. Op deze wijze werd bewerkstelligd dat eiseres op 23 februari 2007 $179.000.000 zou kopen tegen betaling van euro’s tegen een bij aanvang van de contracten bepaalde koers.
Vervolgens heeft eiseres meerdere opeenvolgende valutaswapcontracten afgesloten. Uiteindelijk – na negen maal “doorrollen” van de valutaswapcontracten – beschikt eiseres op 28 maart 2007 over $ 179.000.000.
Op 28 maart 2007 heeft eiseres $ 163.000.000 kapitaal gestort in [C]. Daarnaast heeft eiseres een lening verstrekt van
$ 15.000.000.
[C] heeft op 30 maart 2007 de kunstgrasfabriek voor een bedrag van $ 178.000.000 verworven.
De aan- en verkooptransacties ten aanzien van de diverse valutatermijncontracten hebben uiteindelijk tot een verlies geleid van € 1.961.625, zijnde het verschil tussen de overeenkomen termijnkoers voor de aankoop van $ in de eerste contracten (zijnde € 124.164.355 oftewel $ 179.000.000 tegen een koers € 1 = $ 1,31277) en de (spot)koers op 28 maart 2007 (zijnde
€ 122.202.730 oftewel $ 179.000.000 tegen een koers € 1 = $ 1,33385).
Eiseres heeft voor het jaar 2007 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 1.001.456. Hierbij is de kapitaalstorting van $ 163.000.000 opgenomen voor de zogenoemde spotkoers van 28 maart 2007. Het verlies op de valutatransacties heeft eiseres ten laste van haar resultaat gebracht.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres het op de valutatransacties geleden verlies van
€ 1.961.625 ten laste van haar resultaat kan brengen.
De vraag die in dit kader dient te worden beantwoord is of voldoende verband bestaat tussen de valutatransacties en de daaropvolgende kapitaalstorting om het door eiseres geleden verlies als kostprijs deelneming te activeren en onder de reikwijdte van de deelnemingsvrijstelling te brengen.
Partijen zijn overeengekomen dat indien het gelijk aan eiseres is het belastbaar bedrag op € 1.001.456 moet worden vastgesteld en indien het gelijk aan verweerder is het belastbaar bedrag op € 1.358.936 moet worden vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
In het arrest van 11 april 2003, nr. 37.611, BNB 2003/253 overweegt de Hoge Raad als volgt:
“(…). 3.3. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de door belanghebbende op 11 november 1996 ontvangen kapitaalstorting, de op die datum aan G Ltd verstrekte lening, en de verwerving van de deelneming in D Ltd op 13 november 1996, ieder voor zich zelfstandige betekenis hebben, en dat mitsdien deze rechtshandelingen niet gelijk kunnen worden gesteld met een rechtstreekse inbreng van de aandelen D Ltd in belanghebbende. Ook dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan als verweven met waarderingen van feitelijke aard voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is, anders dan in het middel wordt betoogd, ook in het licht van de minutieuze beschrijving van de opvolgende transacties in het ten behoeve van de reorganisatie opgestelde memorandum, niet onbegrijpelijk. Het tegen dit oordeel gerichte middel II faalt derhalve.
Voornoemd oordeel van het Hof brengt mee dat de door belanghebbende op 11 november 1996 aan G Ltd verstrekte lening, welke lening na terugbetaling op 13 november 1996 werd aangewend voor de verkrijging van de deelneming in D Ltd, een zelfstandige bron van winst of verlies vormt, ter zake waarvan goed koopmansgebruik vereist dat de daaruit voortvloeiende valutawinst na de terugbetaling ervan als gerealiseerd dient te worden beschouwd en in de belastbare winst van het onderhavige jaar dient te worden begrepen. (…)”
Het aan voornoemd arrest ten grondslag liggende oordeel van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 4 juli 2001, nr. 00/0297 luidt als volgt:
5.3.1. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of, zoals belanghebbende voorstaat, de kapitaalinbreng in belanghebbende, de borgstelling door G Ltd en de aankoop door belanghebbende van de aandelen in D Ltd een samenstel van rechtshandelingen is dat gelijk dient te worden gesteld met een rechtstreekse inbreng van de aandelen in D Ltd door C plc in belanghebbende. Alsdan is in het standpunt van belanghebbende niet sprake van een valutawinst op het bedrag van £ 1 042 000.
-5.3.2. Met de inspecteur beantwoordt het Hof deze vraag ontkennend. De handelingen die op 11 en 13 november 1996 hebben plaatsgevonden hebben ieder voor zich zelfstandige betekenis. In economische zin hebben de handelingen meer gevolgen gehad dan enkel de verkrijging door belanghebbende van de aandelen in D Ltd als zou zijn geschied bij rechtstreekse inbreng van die aandelen door C plc. Het Hof wijst erop dat belanghebbende tot niet onaanzienlijke bedragen rente heeft ontvangen over het bedrag van £ 1 042 000 000 dat belanghebbende aan G Ltd ter leen verstrekte. Belanghebbende heeft deze bedragen ook als resultaat, zowel commercieel als fiscaal, verantwoord. De conversie die belanghebbende voorstaat, namelijk dat in wezen een inbreng van aandelen heeft plaatsgevonden, stuit hier op af.
-5.3.3. Het vorenstaande betekent dat de vraag, opgenomen in onderdeel 3 onder b hiervóór, ontkennend moet worden beantwoord.
-5.4.1. Dan komt de vraag voor te liggen of goed koopmansgebruik ertoe dwingt de kapitaalstorting in belanghebbende op 11 november 1996 en de kostprijs van de op 13 november 1996 door belanghebbende verkregen aandelen in D Ltd, beide ten bedrage van £ 1 042 000 000, om te rekenen tegen de dagkoers op de genoemde data.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt zich op het standpunt dat haar kapitalisatie en de aankoop van de aandelen in D Ltd zodanig met elkaar zijn verbonden dat zij moeten worden beschouwd als delen van één en dezelfde transactie en niet mogen resulteren in het constateren van (schijn)valutawinst.
-5.4.2. Hetgeen het Hof heeft overwogen onder 5.3.2 hiervóór impliceert dat voor de heffing van vennootschapsbelasting niet sprake is van één en dezelfde transactie zoals door belanghebbende wordt bedoeld. Terecht stelt de inspecteur zich op het standpunt dat de regels van goed koopmansgebruik in een geval als het onderhavige er in beginsel toe leiden dat belanghebbende met het vanaf 11 november 1996 tot haar vermogen behorende bedrag aan Engelse ponden, welk bedrag werd aangewend voor de verkrijging van een activum op 13 november 1996, een valutaresultaat heeft behaald. Door de aanwending van de Engelse ponden met dit doel is dat resultaat ook gerealiseerd. De omstandigheid dat belanghebbende in overeenstemming met artikel 2:362, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek haar jaarrekening opstelt in Engelse ponden doet hieraan niet af. Het daardoor niet verantwoorden van een valutaresultaat in de commerciële jaarrekening moet, zo dat al is op te vatten als een gevolg van een bedrijfseconomisch inzicht in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad over goed koopmansgebruik, wijken voor het beginsel van de belastingwet dat de winst wordt vastgesteld in guldens.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige situatie sprake is van een expliciete intentie het valutarisico af te dekken en dat derhalve sprake is van een onverbrekelijke en onlosmakelijke band tussen de valutatransacties en de kapitaalstorting.
Dit standpunt wordt door eiseres bestreden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat met betrekking tot de aankoop van de kunstgrasfabriek door eiseres sprake is van een samenstel van transacties die uiteindelijk hebben geleid tot deze aankoop. Het aangaan van een zogenoemde anticiperende hedge waarmee eiseres een mogelijk valutarisico wilde afdekken maakte hiervan onderdeel uit.
Weliswaar is het afdekken van het valutarisico een essentieel onderdeel, maar dit brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat hieraan geen zelfstandige betekenis toekomt.
De kapitaalstorting van $ 163.000.000 door eiseres in [C] en het vertrekken van de lening van $ 15.000.000 aan [C] op
28 maart 2007 gevolgd door de verwerving van de kunstgrasfabriek op 30 maart 2007 voor $ 178.000.000 is de kern van de transactie. Daaraan voorafgaand heeft eiseres haar valutarisico’s willen afdekken door het aangaan van valutatermijncontracten. Van een onverbrekelijk verband tussen deze valutatermijn-contracten en de kapitaalstorting is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank wijst hierbij op de omstandigheid dat op het moment van realiseren van het resultaat uit de valutatermijntransacties de beoogde kapitaalstorting nog niet contractueel was vastgelegd. In het onderhavige geval komt dan ook aan ieder van de uitgevoerde transacties – en dus ook aan de valutatermijntransacties – zelfstandige betekenis toe (vegelijk voornoemd arres van 11 april 2003).
Hieruit volgt dat het resultaat van de diverse aan- en verkooptransacties ten aanzien van valutatermijncontracten dient te worden bepaald conform de door eiseres voorgestane berekeningswijze, te weten het verschil tussen de overeenkomen termijnkoers voor de aankoop van $ in de eerste contracten (zijnde € 124.164.355 oftewel $ 179.000.000 tegen een koers
€ 1 = $ 1,31277) en de (spot)koers op 28 maart 2007 (zijnde € 122.202.730 oftewel $ 179.000.000 tegen een koers
€ 1 = $ 1,33385) hetgeen uiteindelijk resulteert in een verlies van € 1.961.625. Het gelijk is derhalve aan eiseres.
Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar belastbaar bedrag van € 1.001.456 ;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 437;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr.drs. L.B.M. Klein Tank, en mr. G.H.W. Bodt rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 4 oktober 2012
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.