Home

Rechtbank Arnhem, 30-10-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:2309 BY1377, AWB 12/2695

Rechtbank Arnhem, 30-10-2012, ECLI:NL:RBARN:2012:2309 BY1377, AWB 12/2695

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
30 oktober 2012
Datum publicatie
2 november 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BY1377
Zaaknummer
AWB 12/2695

Inhoudsindicatie

Het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting is niet van toepassing op de verkrijging van een perceel grond met woonbestemming. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Nevenlocatie Arnhem

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 12/2695

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 30 oktober 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Namens eiser is op aangifte overdrachtsbelasting voldaan. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 juni 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiser heeft bij brief van 16 april 2012, ontvangen door rechtbank Leeuwarden op 17 april 2012, beroep ingesteld. Het beroepschrift is op 5 juni 2012 op grond van het aanwijzingsbesluit rijksbelastingen rechtbank Leeuwarden ter verdere behandeling doorgestuurd naar rechtbank Arnhem, waar het beroepschrift op 8 juni 2012 is ontvangen.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2012 te Arnhem. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].

De zaak van eiser is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak van zijn partner (AWB 12/2696).

2. Feiten

Eiser heeft op 29 december 2011 bij notariële akte, samen met zijn partner en ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van een perceel grasland te [Z] verkregen. In de akte is onder meer vermeld dat het verkochte door de koper zal worden gebruikt als ondergrond voor het stichten van een woning met verdere aanhorigheden.

Het perceel was ten tijde van de levering nog niet bouwrijp. Ook was nog geen bouwvergunning afgegeven. Ten tijde van de levering was aan het perceel in het bestemmingsplan al wel een woonbestemming toegekend.

Op 8 februari 2012 is namens eiser en zijn partner 6% overdrachtsbelasting voldaan.

3. Geschil

In geschil is of ter zake van de verkrijging van het perceel grasland waarop een woonbestemming rust 6% of 2% overdrachtsbelasting is verschuldigd.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf

Eiser heeft voordat op het bezwaar was beslist beroep ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 6:10, eerste lid en onderdeel b, van de Awb is eiser ontvankelijk in zijn beroep. Door de brieven van verweerder van 28 februari 2012 en 19 maart 2012 (bijlage 6 en 7 van het verweerschrift) kon eiser redelijkerwijs menen dat het besluit al tot stand was gekomen.

Inhoudelijk

In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 juli 2011, nr. BLKB 2011/1290M (hierna: het Besluit) staat onder meer het volgende vermeld:

‘1. Inleiding

In het persbericht van 1 juli 2011 is aangekondigd dat het tarief overdrachtsbelasting bij de verkrijging van woningen tijdelijk wordt verlaagd tot 1 juli 2012. Deze maatregel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2012. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen treedt deze maatregel op 1 januari 2012 in werking en werkt terug tot en met 15 juni 2011.

2. Goedkeuring

(…)

Ik keur goed dat een tarief overdrachtsbelasting van 2 procent wordt toegepast voor de verkrijging op of na 15 juni 2011 van een woning. Hieronder wordt het begrip woning nader toegelicht.

3. Woning

De maatregel ziet uitsluitend op de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die naar hun aard zijn bestemd voor bewoning door particulieren. Het maakt geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier.

(…)

3.4. Voorbeelden van onroerende zaken waarvoor de regeling niet geldt

Niet als woning aan te merken zijn in ieder geval:

(…)

- grond bestemd voor woningbouw.

(…)’

Op grond van voornoemd Besluit heeft eiser geen recht op het verlaagde tarief van 2%. De goedkeuring in het Besluit geldt immers uitdrukkelijk niet voor grond die bestemd is voor woningbouw.

Dat het Besluit niet geldt voor grond die bestemd is voor woningbouw wordt bevestigd door de antwoorden van de Minister van Financiën op de door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie naar aanleiding van het Besluit gestelde vragen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

‘(…)

4. Valt “grond bestemd voor woningbouw” die door projectontwikkelaars wordt aangekocht voor toekomstige bouwplannen onder het verlaagde tarief van de overdrachtsbelasting?

Reactie:

De aankoop van alleen grond valt niet onder de maatregel, ook niet als de grond is bestemd voor woningbouw. Zie het laatste voorbeeld onder 3.4 van het besluit van 1 juli 2011 (BLKB2011/1290M).

(…)

10. Valt onder het begrip woning ook een in aanbouw zijnde woning? Zo ja, hoever moet de woning dan zijn afgebouwd? Volstaat de fundering of moet er meer staan?

Reactie:

Een woning in aanbouw is op zich nog geen woning, maar de bestemming staat wel reeds vast bij de aanvang van de bouw. Een nieuwe woning in aanbouw kan voor de maatregel toch als woning worden aangemerkt als de fundering is aangebracht. De aankoop van alleen grond bestemd voor bebouwing, valt niet onder de maatregel. Zie het laatste voorbeeld onder 3.4 van het besluit van 1 juli 2011 (BLBK2011/1290M).

(…)’

Op 1 januari 2012 is de tariefsverlaging voor woningen in artikel 14 van de Wet BRV opgenomen. Deze tariefsverlaging heeft terugwerkende kracht tot en met 15 juni 2011. De tariefsverlaging is niet uitgebreid naar andere onroerende zaken dan woningen, zodat eiser ook op grond van de Wet BRV niet in aanmerking komt voor het tarief van 2%.

Met betrekking tot het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Voor de toepassing van het gelijkheidsbeginsel gaat het om gevallen die feitelijk en rechtens gelijk zijn. Om te bepalen of sprake is van gelijke gevallen, is de achtergrond van de tariefsverlaging van belang.

In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Belastingplan 2012 (Tweede Kamer

33 003, nr. 3) is over de achtergrond van de tariefsverlaging voor woningen op pagina 36 het volgende vermeld:

‘5.1. Tijdelijke verlaging tarief overdrachtsbelasting

De woningmarkt hapert en het vertrouwen is laag. Het aantal transacties is de laatste twee jaar fors afgenomen. Mensen kunnen hun huis niet kwijt, wat in sommige gevallen tot financiële problemen leidt. Het kabinet stelt daarom voor het tarief van de overdrachtsbelasting voor de verkrijging van woningen te verlagen van 6 naar 2 procent voor de periode van één jaar. Dit past binnen het kabinetsbeleid dat erop is gericht om het vertrouwen in de woningmarkt te ondersteunen, mede door de hypotheekrenteaftrek ongemoeid te laten en daarbij wel de financiële risico’s te beperken. De rem op het aantal transacties doet vooral pijn in slechte tijden. De maatregel wordt nu ingevoerd om een tijdelijk probleem te adresseren: de diepste neergang op de woningmarkt sinds begin jaren tachtig. Met de tariefsverlaging wordt beoogd om het aantrekkelijker te maken om nu een huis te kopen en daarmee een impuls te geven die de woningmarkt op dit moment goed kan gebruiken. De gedachte is dat starters in deze periode tegen gunstigere voorwaarden en lagere financiële risico’s kunnen instappen en doorstromers kunnen profiteren omdat de verkoopbaarheid van de oude woning verbetert. De impuls tot het kopen van een woning wordt daarbij vergroot door het tijdelijke karakter van de maatregel. Een positief effect van de beoogde betere doorstroming is bovendien dat het de arbeidsmobiliteit ondersteunt. Mensen kunnen gemakkelijker dicht bij hun werk gaan wonen. In de huidige fase van herstel na de crisis is dit van bijzonder belang. Ten slotte levert de maatregel een bijdrage in het proces van herstel van de financiële stabiliteit na de kredietcrisis. Er hoeft minder geld geleend te worden voor de hypotheek, wat (ook op lange termijn) in het belang is van consumenten en hypotheekverstrekkers.

(…)’

Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser gelet op hetgeen in de Memorie van Toelichting is vermeld over de achtergrond van de tariefsverlaging, namelijk het stimuleren van de markt voor bestaande woningen, niet worden vergeleken met een belastingplichtige die een woning heeft gekocht. De aankoop van een perceel grond met woonbestemming met de bedoeling daarop een woning te bouwen, zoals in eisers geval, stimuleert de woningmarkt niet op eenzelfde wijze als de aankoop van een bestaande woning. Het realiseren van een nieuwe woning zorgt er namelijk voor dat er meer woningen op de markt komen, terwijl het de wetgever er met de tariefsverlaging juist om te doen was te bevorderen dat mensen hun woning kwijt kunnen.

Dat, zoals eiser terecht opmerkt, ook hij bijdraagt aan de doorstroming op de huizenmarkt omdat hij een huurwoning verlaat op het moment dat de nieuw te bouwen woning klaar is, heeft niet tot gevolg dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen. Met de tariefsverlaging is beoogd de verkoop van woningen te stimuleren waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen de koper die een huurwoning verlaat en de koper die een koopwoning verlaat. Van belang is uitsluitend of de onroerende zaak die de koper koopt als een woning in de zin van het Besluit en de Wet BRV kan worden aangemerkt.

Eiser merkt tevens terecht op dat hij wel in aanmerking zou komen voor het lage tarief indien hij een sloopwoning zou hebben gekocht. Ook een sloopwoning is echter een bestaande woning en valt binnen de doelstelling ‘het stimuleren van de markt voor bestaande woningen’. Hetzelfde geldt voor recreatiewoningen en tweede woningen.

Dit geldt, zo moet aan eiser worden toegegeven, zo op het eerste gezicht in mindere mate voor woningen in aanbouw waarvan alleen nog maar de fundering is aangebracht en waarop het verlaagde tarief wel van toepassing is. Woningen in aanbouw zijn echter in de meeste gevallen onderworpen aan de heffing van omzetbelasting. Alleen in de gevallen waarin een niet ondernemer een woning in aanbouw verkoopt is sprake van heffing van overdrachtsbelasting. Het zal dan gaan om particulieren die een nieuwbouwwoning hebben gekocht en voordat de woning is afgebouwd deze om wat voor reden dan ook weer willen verkopen. Ook dit valt binnen de doelstelling van de tariefsverlaging om te bevorderen dat mensen hun woning kwijt kunnen.

Verder staat vast dat eiser door het bouwen van een woning de economie stimuleert. De tariefsverlaging in de overdrachtsbelasting is echter niet ingevoerd om de economie in haar algemeenheid te stimuleren, maar heel specifiek om de markt voor bestaande woningen te stimuleren. Ook heeft een tariefsverlaging in de omzetbelasting voor renovatie niet tot gevolg dat belastingplichtigen zich met een beroep op het gelijkheidsbeginsel kunnen beroepen op de tariefsverlaging in de overdrachtsbelasting.

Ook hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot het oordeel leiden dat op de verkrijging van het perceel grond met woonbestemming het tarief van 2% van toepassing is.

Conclusie

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Sadi, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 30 oktober 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.