Home

Rechtbank Arnhem, 20-11-2012, BY3601, AWB 12/1227

Rechtbank Arnhem, 20-11-2012, BY3601, AWB 12/1227

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
20 november 2012
Datum publicatie
20 november 2012
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BY3601
Zaaknummer
AWB 12/1227

Inhoudsindicatie

Artikel 52a AWR. Informatiebeschikking rechtmatig vastgesteld. Rechtbank stelt eiseres een nieuwe termijn om alsnog de in de beschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 12/1227

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 20 november 2012

inzake

[X], wonende te [Z], eiseres,

mr. [gemachtigde], gemachtigde,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 11 november 2011 krachtens artikel 52a van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) verzocht om informatie over binnenlands en buitenlands vermogen te verstrekken.

1.2. Het tegen deze beschikking gemaakte bezwaar heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 28 februari 2012 ongegrond verklaard.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 maart 2012, ontvangen door de rechtbank op 15 maart 2012, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012 te Arnhem.

1.7. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [A]. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.8. Eiseres is bij aangetekende brief, verzonden op 9 augustus 2012 naar haar gemachtigde op het adres [A-straat 1] te [Q], onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting van 9 oktober 2012 te verschijnen. Deze brief is niet ter griffie terugontvangen en uit informatie van Post NL is gebleken dat de brief op 10 augustus 2012 is afgeleverd op het voornoemde adres. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen eiseres op de juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

2.1. Op 17 februari 2011 heeft een tipgever aan verweerder informatie verstrekt over door eiseres vermoedelijk in Zwitserland (UBS-bank) en in Luxemburg (Credit Agricole bank) aangehouden bankrekeningen. De informatieverstrekking door de tipgever is op 13 september 2011 in een ambtsedige verklaring vastgelegd.

2.2. Naar aanleiding van deze tip is eiseres bij brief van 19 april 2011 verzocht om informatie over buitenlands vermogen te verstrekken. Op 9 mei 2011 heeft de Belastingdienst het formulier ‘Opgaaf buitenlands vermogen’ retour ontvangen.

Eiseres heeft aangegeven dat zij niet gerechtigd is (geweest) tot één of meerdere bankrekeningen, onroerende zaken en/of ander vermogen in het buitenland.

2.3. In een telefonisch gesprek met de Belastingdienst op 26 april 2011 heeft eiseres verklaard obligaties in het buitenland te hebben aangehouden en hierover € 14.000 aan belasting te hebben betaald.

2.4. In een persoonlijk gesprek met de Belastingdienst op 5 augustus 2011 heeft eiseres verklaard dat zij (i) 13 jaar geleden over een rekening bij de BBL Bank in België beschikte met een saldo van 25.000 NLG, (ii) in de periode van 1986 tot 1990 € 14.000 aan belasting over haar buitenlandse vermogen heeft betaald, en (iii) een rekening bij de ING Bank Nederland heeft met een saldo van ongeveer € 25.000. Eiseres heeft voor de afname van het binnenlandse vermogen gehouden bij de ING Bank Nederland met € 50.000 in het jaar 2008, bij navraag door de Belastingdienst in dit gesprek, voorts geen verklaring kunnen geven.

2.5. In het gesprek van 5 augustus 2011 is eiseres medegedeeld dat de Belastingdienst informatie had ontvangen omtrent haar vermogen bij de UBS-bank Zwitserland en de Credit Agricole bank Luxemburg. Ook beschikt de Belastingdienst over overzichten van een rekening bij de Stadtsparkasse Emmerich-Rees Duitsland waartoe eiseres mede gerechtigd is (geweest). Eiseres is bij het gespreksverslag van 12 augustus 2011 verzocht om bij de UBS-bank en de Credit Agricole bank informatie op te vragen. Hiertoe zijn voorbeeldbrieven verstrekt waarin wordt gevraagd naar de aard van de rekening, de datum van opening (en opheffing) daarvan, de gerechtigden, de eindsaldi van de rekeningen en de beleggings-fondsen over 1999-2010, een overzicht van de stortingen, overmakingen, opnamen en overboekingen, de jaarlijks ontvangen renten en de jaarlijkse opbrengsten uit effecten.

Ook is eiseres verzocht afschriften van haar bank- en spaarrekeningen bij de ING Bank Nederland over 2008 te overleggen.

2.6. Gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 31 augustus 2011 gevraagd om inzicht in de informatie op grond waarvan de Belastingdienst veronderstelt dat eiseres een buitenlandse bankrekening heeft (aangehouden). Deze brief is aangemerkt als verzoekschrift Wet Open-baarheid van Bestuur en het verzoek is afgewezen bij beslissing van 29 september 2011.

2.7. In de in geding zijnde beschikking van 11 november 2011 staat onder meer het volgende:

“(…) Van het gesprek op 5 augustus 2011 heb ik een gesprekverslag opgemaakt dat op 12 augustus 2011 aan u is toegestuurd. (…) Uit het gespreksverslag volgt onder meer dat ik nadrukkelijk heb verzocht om informatie op te vragen bij de UBS Zwitserland en Credit Agricole Luxemburg en bij de ING Bank Nederland.

(…) Op grond van artikel 47 en 49 AWR bent u hiertoe verplicht. Het is niet mogelijk aan die verplichting voorwaarden te verbinden door u of uw advocaat. (…)

Bij het gesprek op 5 augustus 2011 heb ik u medegedeeld dat bij de Belastingdienst Utrecht-Gooi/ Kantoor Amersfoort informatie is ontvangen waarin wordt aangegeven dat u gerechtigd bent tot vermogensbestanddelen bij de UBS Zwitserland en Credit Agricole Luxemburg. (…)

Onder verwijzing naar artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) stel ik vast dat u niet heeft voldaan aan de op u rustende informatieplicht ingevolge de artikelen 47 en 49 AWR.

Ik verzoek u hierbij alsnog uiterlijk op 2 december 2011 de volgende vragen te beantwoorden en informatie te verstrekken:

Opvraag gegevens en inlichtingen buitenlands vermogen

1. Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meer bankrekeningen in het buitenland?

2. Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere onroerende zaken in het buitenland?

3. Bent u gerechtigd (geweest tot andere buitenlandse vermogensbestanddelen?

4. Heeft u de als bijlagen bij het op 12 augustus 2011 toegestuurde gespreksverslag gevoegde vragenbrieven aan de UBS Zwitserland en Credit Agricole Luxemburg verstuurd?

Als bijlagen bij deze brief heb ik afschriften van mijn vragenbrieven van 12 augustus 2011 aangehecht. Hierdoor is duidelijk welke gegevens en informatie de banken gevraagd wordt te verstrekken.

5. Zo ja, hebben de UBS Zwitserland en Credit Agricole Luxemburg op deze brieven gereageerd? Ik verzoek u mij die reactie toe te sturen.

6. Zo nee, dan verzoek ik u mij mee te delen waarom u deze vragenbrieven niet aan de banken heeft verstuurd.

Opvraag gegevens en inlichtingen binnenlands vermogen

7. Ik verzoek u mij de bankafschriften van uw bank- en spaarrekeningen bij de ING met nummer [000] over het jaar 2008 te overleggen. Zie ook mijn overeenkomstig verzoek in de aanbiedingsbrief van het verslag d.d. 12 augustus 2011. (…)”

2.8. Eiseres heeft op 15 december 2011 tegen de informatiebeschikking bezwaar gemaakt.

3. Geschil

3.1. In geschil is de vraag of de onderhavige informatiebeschikking terecht is vastgesteld. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend daar zij haars inziens op de door verweerder gestelde vragen heeft gereageerd en de door verweerder verzochte informatie op betrouwbare wijze heeft verstrekt. Verweerder huldigt het tegengestelde standpunt.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt onder meer dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplich-tingen ingevolge de artikelen 47 en 49 van die wet, de inspecteur dit kan vaststellen bij een voor bezwaar vatbare beschikking (de zogenoemde informatiebeschikking).

4.2. De rechtbank stelt voorop dat in deze beroepsprocedure de rechtmatigheid van de vastgestelde informatiebeschikking ter toetsing voorligt. In het onderhavige geval dient meer in het bijzonder een tweetal vragen te worden bezien, te weten (i) of eiseres heeft voldaan aan haar wettelijke informatieplicht met hetgeen zij tot nog toe aan informatie heeft geleverd, en (ii) of het opvragen van de betreffende informatie door verweerder in het kader van de belastingheffing redelijkerwijs noodzakelijk was. Gezien de redelijke verdeling van de bewijslast rust naar het oordeel van de rechtbank op verweerder de bewijslast om aannemelijk te maken dat eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan en dat verweerder met zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.

4.3. Ter zake van de eerste vraag overweegt de rechtbank als volgt. De Rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de in de informatiebeschikking gestelde vragen niet heeft beantwoord, dat zij de daarin verzochte informatie niet heeft verstrekt en dat zij als zodanig niet aan haar wettelijke informatieplicht heeft voldaan. Eiseres heeft op de vragen en de informatieverzoeken, zo verweerder terecht stelt, immers nog niet inhoudelijk gereageerd. De enkele reactie van haar gemachtigde op het gespreks-verslag van 12 augustus 2011 dat hij allereerst informatie van verweerder wenst over diens vermoedens, volstaat in dezen niet. Ook kan daarmede geen sprake zijn van een integrale weigering aan de vragen en de verzoeken te voldoen, daar deze reactie zo gezegd geen inhoudelijk antwoord bevat en tevens enkel ziet op mogelijk door eiseres in het buitenland aangehouden vermogen. Het feit dat eiseres bij haar eerdere opgaaf van het buitenlandse vermogen heeft verklaard niet over zodanig vermogen te beschikken, maakt het vorenstaande niet anders. Eiseres heeft nadien in gesprekken met de Belastingdienst namelijk herhaaldelijk aangegeven hier wel over te beschikken of te hebben beschikt. In het licht van deze tegen-strijdigheid in de verklaringen heeft eiseres ook met de reactie op de opgaaf nog niet aan haar informatieplicht voldaan voor wat betreft de opvraag inzake het buitenlands vermogen. Een rechtstreekse en algehele reactie op de in de beschikking gestelde vragen en gedane informatieverzoeken ter zake van het buitenlandse en binnenlandse vermogen is vereist.

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder mede aannemelijk gemaakt een redelijk heffingsbelang bij de kennisneming van de verzochte informatie te hebben.

Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres in de verschillende gesprekken met de Belastingdienst meermaals heeft aangegeven over binnenlands en buitenlands vermogen te beschikken of te hebben beschikt. Daarbij komt dat de Belastingdienst via derden, de anonieme tipgever en de bankoverzichten, over informatie beschikt betreffende in de landen Duitsland, Luxemburg en Zwitserland door eiseres aangehouden vermogen. Bovendien heeft eiseres een mutatie van haar binnenlandse vermogen in 2008 met € 50.000 tegenover de Belastingdienst niet kunnen verklaren, hetgeen kan duiden op een verschuiving van dat vermogen naar het buitenland. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiseres om informatie verzocht die redelijkerwijs noodzakelijk kan worden geacht voor de belastingheffing en heeft hij hierbij niet de grenzen der redelijkheid overschreden. In dit verband zij mede gewezen op de geheimhouding die de Zwitserse bank in dezen hanteert, wat ertoe leidt dat verweerder, zo hij ter zitting desgevraagd heeft betoogd, over de periode van voor het jaar 2010 geen gegevens bij die bank kan opvragen. Gelet op het voorgaande leidt de beantwoording van de tweede vraag niet tot een andere uitkomst.

4.5. Bij de bovenstaande beoordeling weegt de rechtbank mee dat de door verweerder gedane informatieverzoeken documenten betreffen waarover eiseres al beschikt dan wel met een redelijke inspanning kan beschikken. Mocht eiseres niet langer over de bankafschriften van de ING Bank Nederland over 2008 beschikken, dan zou zij deze wederom kunnen opvragen.

De vragenbrieven kunnen voorts door eiseres aan de buitenlandse banken worden verzonden. Mocht zij geen rekening bij die banken aanhouden of hebben aangehouden, dan zal de bank, zo verweerder onder verwijzing naar zijn eerdere ervaringen gemotiveerd heeft gesteld, negatief kunnen antwoorden in de zin dat de bank niet over de gevraagde gegevens beschikt. De mogelijkheid resteert dat eiseres de bankafschriften niet wenst te verstrekken en/of de brieven niet wenst te verzenden, verweerder van haar redenen daartoe in kennis stelt en de vragen 4, 6 en 7 van de informatiebeschikking als zodanig beantwoordt. Met de huidige reactie van eiseres’ gemachtigde is van een dergelijke weigering vooralsnog echter geen sprake (zie hiervoor rechtsoverweging 4.3).

4.6. De rechtbank komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder daarin, mede onder verwijzing naar het verslag van 12 augustus 2011, voldoende gemotiveerd heeft aangegeven waarom eiseres niet aan haar verplichting heeft voldaan en welke antwoorden en informatie hij wenst te ontvangen. Eiseres droeg daarom in ieder geval na de ontvangst van deze beschikking kennis over de inhoud en noodzaak van de verzoeken.

4.7. De rechtbank zal eiseres op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht in afwijking van de in de beschikking gestelde termijn van drie weken een langere termijn van zes weken passend, dit gelet op de omvang van de gedane informatieverzoeken en het gegeven dat een aanzienlijk deel van die informatie wellicht vanuit het buitenland zal dienen te komen. De rechtbank acht het verder redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak (zie artikelen 27e, tweede lid, juncto 27j, tweede lid, AWR).

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond, en

- stelt eiseres een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog de in de beschikking gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, voorzitter, mr. drs. L.B.M. Klein Tank en mr. A.I. van Amsterdam, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 20 november 2012

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.